| |
| |
| |
| |
De gerechtigheid spreekt:
Kloekzinnige Amstellaar! die in all' 's Werelds deelen
Uw koop-geluk beproeft, en uwe hoop ziet streelen,
'T is thans één jaar geleên, dat ik, uit zuivre min,
Bijzonder waakzaam was voor Neêrlands Koop-vorstin;
Het ampt van Hoofdbaljuw was bij haar' Rechtbank open,
Het groot belang dier post kon mijnen aandacht noopen
Te zoeken naar een man, wiens schrander staatsbeleid,
Wiens trouw, wiens taai geduld, en wiens menschlievendheid
| |
| |
De proef verdragen kon die glansrijk te bekleeden.
Ik trok den doek, waarmeê mij 't menschdom de oogenleden
Veele eeuwen had bedekt, met drift, van mijn gezicht,
En zocht in Amstels Raad naar hem, wien ik 't gewigt
Van dit belangrijk ampt volkomen kon vertrouwen:
elias trok mijn oog, en 'k meende in hem te aanschouwen
Den man, wien de Amstellaar hier toe vannooden had;
Doch Staatsbelang had hem, vanwegen Gijsbrechts stad
Als haar gezant geplaatst in 's Lands Vergaderingen,
Waarin hij zig door roem en luister zag omringen,
Om 't nut waarmeê door hem dit eerampt werd bekleed,
Zo dat 't belang van Staat naauw deez' verwisling leed -
elias stond verbaast - schoorvoetend' trad hij nader,
En hield het oog gericht tot aller schepslen Vader,
Als hij van mij het zwaard en de evenaar ontving;
'K sprak toen: ‘ô eedle Man! aanvaard mijn schaal en kling,
Doet, als mijn' afgezant, aan Amstels-burgerschaaren,
In mijnen naam en plaats, gerechtigheid weêrvaaren,
Gebruikt deez' panden fier en met menschlievendheid:
In vroegre tijden hield, door averechts beleid,
| |
| |
Het menschdom mijn gezicht met eenen blinddoek tegen,
Zo dat, na maate hij, wien in mijn' naam het plegen
Van Recht was toevetrouwd, zijn' eed en pligt vergat,
Mijn zwaard, ondanks mijzelv', verstompt werd en bespat
Door 't schuldelooze bloed en traanen der verdrukten,
En 't veinzende eigenbaat en snoode list gelukten,
Met schroeven, zwaar door 't goud, mijn zuiver evenwigt
Te stellen paal en perk.’ Toen dekte ik zijn gezicht,
En sprak nog deeze reên: ‘Ik zal nu zelf aanschouwen,
Of ik mijn zwaard en schaal aan u kon toevertrouwen;
Vreest niet, dat u 't gewigt te ondraaglijk vallen zal,
Uw Schepper zorgde reeds, dat, in welk ongeval
Ge u ook gewikkelt zaagt, gij in u aan zoudt treffen
Een bron van kracht om u daar boven te verheffen,
Wanneer gij die kracht om u daar boven te verheffen,
Wanneer gij die gebruikt en uw geweeten hoort,
Dan wacht u een geluk dat nijd nog afgunst stoort’ -
‘O Hemel!’ sprak hij toen: ‘zo mij uw arm wil schraagen,
Zal ik mijn zwakke kracht voor Amstels burgers waagen,
Hoe zwaar die last ook zij - welaan, ik ben bereid’ -
Toen schoot een' heldren straal vol hemelmajesteit
| |
| |
Op hem, ten onderpand van 't Goddelijk genoegen -
Dat Amstels Burgren zig nu vrij bij mij vervoegen,
Daar 't thans verjaard, dat hij hun Rechtbezorger wierd,
En melden of hij hen plichtmaatig heeft bestierd.
Treedt toe verdrukten! heeft elias u verdedigd?
Of heeft hij in u mij en in mij God beledigd?
Gaf hij aan 't Recht gehoor? voldeed hij aan mijn' wensch?
Volvoerde hij zijn' pligt, als Rechter en als Mensch?
'K zweer bij mijne poorsprong, dat, zo 't mogelijk kon weezen,
Dat ik me in hem vergistte, ik nimmer weêr na deezen
Mijn heilig zwaard nog schaal zal stellen in de hand
Van eenig sterveling, 't zij hoog of laag van stand -
Dan, niemand nadert mij - Hij deed aan de Amstellaaren
Dius zonder onderscheid gerechtigheid weêrvaaren?
Hij heeft de schaamle man, zo wel als de eerste in rang,
Na recht en billijkheid behandeld zonder dwang?
Beschuldigde onschuld rasch beschermt en aangenomen?
Onnoozlen in de wet, menschlievend voorgekomen?
Maar, die moedwillig recht en wetten dorst weêrstaan,
Na de uitspraak van de wet zijn straf doen ondergaan?
| |
| |
Geen ingesloopen kwaad kon dat zijn oog ontglippen?
Hij heeft veeleer gezorgt, dat elk, in wat begrippen
Hij zig omtrent de Leer of Staatkunde ook bevond,
Zo hij zig stil gedroeg en recht nog wetten schond,
Bij 't ongestoord genot zijns goeds heeft kunnen blijven?
De oproerigen gestraft? geen tweedracht willen stijven?
Dit heeft elias dan als Hoofdbaljuw verricht,
En daardoor de Amstellaar op 't duurst aan hem verpligt?
Hierdoor heeft hij zijn liefde en achting weggedragen,
En deelt, dat hooger klimt, in 't Godlijk welbehagen? -
Dat hij dan, daar hij thans zijn dienst verjaaren ziet,
Nu ook het loon van God, die 't Recht bemint, geniet'! -
elias, eedle Man! de roem van uwe daaden,
De dank uws Stadgenoots, dien ge op u hebt gelaaden,
Klom op tot voor Gods troon; Hij die elks daaden weet,
Zag, hoe ge uw moeilijk ampt met luister hebt bekleed;
Gij deelt in 's Hoogsten gunst, omdat ge uw zielsvermogen
Met vlijt hebt aangewend, door wijs en loflijk poogen;
'T gaat vast, dat, schoon uw deugd niet tot Gods goedheid raakt,
Hij evenwel voor u in vaderliefde blaakt;
| |
| |
Hij heeft, al was uw werk met menschlijk zwak doorweeven,
U dat uit menschenmin genadiglijk vergeeven;
Volgt dus het prijslijk spoor, dat gij zo wél begon,
Dan zal u 's Hemels gunst, gelijk een heldre zon,
In al wat u ontmoet gestadig blijven lichten;
Dan zult ge, aan deugd gewend, uw werk met kracht verrichten;
Dan zal u 't loos bedrog niet doeken door den schijn;
Maar menschenvrees of haat slechts ijdle klanken zijn;
Dan houdt en wint gij steeds elks achting en vertrouwen;
Dan blijft u de Amstellaar voor zijn Beschermer houên;
Dan smaakt uw ziel de vreugd die 't edel weldoen geeft,
En 't loon van hem die hier na zijn bestemming leeft; -
Dan wagt u beter loon in 't altoos bloeiend Eden,
Van waar gij, hoogst voldaan, nog lagchend naar beneden
Zult zien op 't heilrijk nut hier door uw hand verspreid,
Terwijl ge aanvanglijk smaakt 't genot der zaligheid.
|
|