voluit op den rooden mantel; je streelde er langs en voelde de warmte van het paardelijf er onder. Je klopte zachtjes, dat het paard je voelen zou, maar zoo'n groot beest voelt niet je schuchtere liefkoozing. 't Is geen poes! Flinker maar! Als de melkboer met z'n paardje vrijde, kon je de klappen hooren op z'n flanken. Toe maar, flink maar. Sinterklaas ziet je uit de hoogte; hij vindt het goed en laat z'n paard even stilstaan. Nu durfde je wel flink te kloppen tegen 't warme paardelijf, haast onzichtbaar onder den wijd gespreiden mantel. Je zag het andere kinderen ook doen en je kreeg zooveel moed, dat je recht voor z'n kop ging staan, recht voor z'n groote, zachte oogen. En je streelde en beklopte z'n groote, breede borst. Daar voelt hij 't beter. Als je er bij had gekund had je ook wel willen aaien over z'n fier gebogen nek, zooals de groote jongens en over z'n ponny en z'n voorhoofd. Schimmeltje, die at van je eigen hooi, die dronk van je eigen water; Schimmel, die loopen kon over de scherpe dakennokken; het sterkste, het mooiste, het liefste paard. Hoe je hem streelde, hoe je hem aaide, 't lieve paard van Sinterklaas.
Waar in de grootemenschenwereld is er een warmte, is er een eenheid als in het schuchtere kinderhandje, streelend over Schimmel's lijf?
En als hij dan kwam, werkelijk kwam, langzaam schrijdend naar den leunstoel, dien je zelf had klaargezet.... Hoe zwaar en statig plooit z'n kleed; z'n wijde mantel sleept hem na. Je moest maar aldoor naar hem kijken, naar z'n langen baard, z'n witte krullen. Dit was het oogenblik, waarnaar je al dien tijd verlangd had. En als hij dan zat, in vaders leunstoel, en met z'n lieve, ouwe bromstem om een liedje vroeg, dan zong je voor hem je mooiste St. Nicolaasversjes en het was echt niet van bangheid, dat je stem een beetje beefde. En dan kreeg je toch nog meer dan je had durven hopen.
Ja, hij wíst het wel, van toen je stout was, maar hij wist ook van toen je lief was en daarom was hij toch niet boos.
En of je nu toch heusch je best wou doen om niet altijd alles te vergeten en of je nooit weer brutaal zou zijn, zooals toen, je weet wel....
Och, hoe graag en hoe overtuigd beloofde je het hem.
‘Nee Sinterklaas, ik zal het nooit weer doen, echt niet.’ Hoe heilig nam je je voor, om hem toch nooit weer verdriet te doen en hoe goedig en onuitputtelijk was z'n vertrouwen in je kinderbeloften, telkens weer.
En dan gaf de zak z'n geheimen prijs en alles was even mooi en heerlijk. Want niets kon halen bij wat je ontving uit St. Nicolaas' eigen handen. 't Was niet alleen dat je de pop zoo mooi vond en dat je zoo dolveel van borstplaat hield, maar om alles lag een glans, die er niet lag om het speelgoed, dat je soms