[Vervolg van Het lied van af het eerste christelijk tijdperk tot nu toe]
tot een groot Minnezanger opwerken, en ook hij heeft langen tijd aan het hof van den landgraaf Hermann von Thüringen (1195-1216) vertoefd. Wij vinden zijn naam eveneens onder de zangers die deelnamen aan den bekenden zangwedstrijd op den Wartburg.
Tot de werken van Wolfram von Eschenbach behooren o.m.: ‘Parzival’, zijn grootste en van al zijn werken het eenige voltooide gedicht, dat als het meesterstuk der Middenhoogduitsche dichtkunst wordt beschouwd, en het fragment van ‘Willehalm’, dat de daden van Willem van Oranje tot inhoud heeft.
Naast Wolfram, en in dien zelfden tijd levende, was Gottfried van Straatsburg, een der allerbeste Minnezangers ‘von Stratzburg’. ‘Meister Gottfried’ noemen zijn leerlingen en navolgers hem. Wij weten alleen maar van hem te vertellen, dat hij in zijn geboortestad het ambt van stadsschrijver, wij zouden zeggen: den gemeentesecretaris, bekleedde, en vóór het jaar 1220 gestorven is. Zijn voornaamste werk is het epos Tristan und Isolde, waarvan hij de bron in de Keltische sagen vond. Van dit gedicht had hij twee derden, ongeveer 20.000 versregels gereed, toen de dood hem wegrukte; het werd door twee andere dichters voltooid.
Van de vele andere Minnezangers verdienen nog vermelding: Hartmann von der Aue, wiens bloeitijd tusschen de jaren 1195 en 1202 valt, en wiens epische, aan Christian de Troyes ontleende gedichten Erec en Iwein beroemd zijn geworden, en Heinrich von Ofterdingen. Deze komt ook voor bij den hierboven genoemden zangwedstrijd op den Wartburg. Bij Richard Wagner is hij identiek met Tannhäuser, wiens avonturen door sommige schrijvers met den Wartburgkrijg vermengd zijn. Van dezen Tannhäuser wordt gezegd, dat hij aan het hof van Frederik II van Oostenrijk leefde, na wiens dood hij een losbandig leven leidde en overal rondzwierf, totdat hij nog tijdig tot inkeer kwam en boete deed voor zijn zonde. Zijn dorpsliederen zijn niet heel erg belangrijk, en zonder Wagner's opera, zou hij misschien reeds lang vergeten zijn. Wagner weer even volgend, hooren wij verder, dat Tannhäuser als boeteling naar Rome trekt om den paus vergiffenis voor zijn zonden te smeeken; de paus echter verdoemt hem, en roept uit:
‘Evenmin als de staf, dien ik hier in mijn hand houd, ooit weer rozen zal dragen, evenmin kunnen uw zonden u vergeven worden.’
Na drie dagen echter draagt de stok rozen, en de paus zendt Tannhäuser boden achterna, om hem het wonder te verkondigen; maar hij is reeds weer in den berg van Vrouw Venus, de lokkende verleiding, teruggekeerd, en moet