Droom en Daad. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
BoekbesprekingGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 288]
| |
meisjes fluweelen luifelhoeden droegen en shawls met franje, toen men, als men rijden wilde, om een snorder of een brommer uitging en toen een parapluie een besteedster heette. En op het mooie buitengoed het Maerland - in de Noord-Hollandsche duinstreek - groeit Ceciel van Rodenberghe, de bekoorlijke dochter des huizes op en in een zomerschen manenacht slaat Ceciel haar blauwe sjaal over haar wit en roze kleedje en zelf als een bloem in den tuin vol bloemen, loopt ze naar het oude boeken-tuinhuis bij het berkenboschje en daar staat Evert-Jan. - Ceciel, zei hij zacht, wij tweeën, jij en ik.... - Ja, jij en ik.... Het is de Zoon des Huizes - Leonard Corver, de aangenomen zoon van Evert-Jan en Ceciel - die in het boek van dien naam zijn dagboek begint op 1 Juli 1864, als hij vijf en twintig jaar is. Onlangs hebben in het tijdschrift ‘Buiten’ nog afbeeldingen gestaan van de oude, Amsterdamsche apotheek, waarin dit boek voor een deel speelt. En wie Haarlem kent, zal zeker wel eens langs de gezellige koepelkamer gewandeld hebben, waar Leonard Corver zoo graag kwam, waar Evert-Jan en Ceciel zoo gelukkige jaren hadden met hun dochters. Antje, die zoo vroolijk en begaafd was, wordt de moeder van Marianne Hoogland en we zijn met dit boek aan den tijd genaderd, dat de vaders en moeders van de volwassen dochters van nu jonge mannen en jonge meisjes waren. En in al die boeken zult ge eigen gevoelens en eigen daden terug vinden, al is het in stillere omgeving, in rustiger tijd dan ge nu beleeft. |
|