| |
| |
| |
Naar het lichte land
door Marie Schmitz (Vervolg)
VII
Langzaam, langzaam kropen de dagen, de kille, grauwe dagen van Augustus, die wel herfstdagen leken. Onder de loodgrijze lucht hing het loover zwaar van regen, in het slijkerige voortuintje stonden de rozen verregend op haar stelen en binnen, waar het heel den dag niet licht scheen te willen worden en herfstig-vroeg de avond viel, brachten de in het water uitgekomen rozeknoppen nauwelijks wat fleurigheid.
Alle zonnigheid en zomer schenen voorbij, voorgoed.
Op den weg, waar soms het water in rimpelende beekjes langs stroomde, was het stil, nu, door de vacantie, zelfs de dagelijksche schoolkinderen ontbraken. - 't Is of we nu den winter al ingaan, zuchtte Tony soms.
- Och kind, het is nog zomer! Het kan elken dag omslaan. Als jij je verlof krijgt, dan is 't misschien weer 't prachtigste zomerweer, trachtte Nina te troosten, maar zij hoorde zelf hoe overtuigingloos het klonk. Hoe kòn je ook nog in licht en zon gelooven, als 't zóo was, al dagen lang!
En zwijgend keek zij naar Tony, die niet eens antwoordde en met haar scherp kinnetje op de vuisten geleund, met sombere oogen naar buiten staarde. Tony was mager geworden, den laatsten tijd, scherpe groeven trokken langs haar mondhoeken, haar spits neusje stak smal vooruit en diep lagen haar donkere oogen in hun kassen. En wat lachte ze nog ooit? Alleen wanneer ze, een zeldzamen keer, een van haar dolle buien had, en zoo opgewonden en door 't dwaze-heen was, dat ze nauwelijks meer wist wat ze deed of zei. Maar dan blonken haar oogen zoo vreemd en wild, dat je bang van haar zoudt worden en éens was de onbedaarlijke schater, bijna tot Nina's verlichting, in een huilbui gebroken. Nòg huiverde ze, als zij zich het snerpende gieren van Tony's snikken herinnerde, en haar hart werd beklemd en bang wanneer zij dacht aan de wel vaak prikkelbare en humeurige, maar altijd levendige Tony van vroeger en aan de norsche of zwijgzame Tony van nu. Wat, wàt was 't toch, dat haar langzaamaan zoo veranderd had?....
- Tony heeft haar vader's aard, had Moeder zuchtend gezegd. - Die had ook van die buien van neerslachtigheid, waar niemand en niets hem uit kon krijgen. En met dat wijsgeerig, nooit diep zoekend of wroetend optimisme,
| |
| |
dat haar zoo eigen was, had ze nog gezegd: - Als je zelf niet zoo bent, dan begrijp je dat niet, maar het schijnt dat je daar niet tegen vechten kunt. 't Moet vanzelf uitslijten, net als hoest.
Niet overtuigd had Nina gezwegen. Moeder had die zenuwbui van Tony, dien afschuwelijken overgang van gierend-onbeheerscht geschater in woest gesnik niet bijgewoond. Kòn iemand zóo wild, zóo hartstochtelijk schreien alleen maar uit redelooze neerslachtigheid, alleen maar omdat hij wat uit zijn evenwicht was?.... Was 't goed geweest, dat ze er Moeder niets van verteld had? Maar ook, waartoe zou 't gediend hebben? En er was altijd nog een kleine, verborgen hoop in haar dat zij eens Tony toch wel aan 't spreken zou kunnen krijgen - éenmaal moest haar starre geslotenheid toch breken! - en dat ze haar dan zou kunnen helpen, zooals ze eens Otto geholpen had. Als ze maar eerst wist wat 't was, dat Tony kwelde....
Ach, wat was alles toch moeilijk, moeilijk!.... Zij huiverde. Zoo kil als haar handen waren, zoo kil voelde 't ook binnen in haar. Zoo droevig, troosteloos kil. En met een pijn, die erger sneed dan lichaamspijn, dacht zij aan dat stille, zoete geluk, dat haar zoo wonderlijk vervuld had, die dagen na Felix' laatste bezoek. Hoe kort was dat nog maar geleden, maar het scheen eindeloos, eindeloos lang voorbij en even onherroepelijk voorbij als een droom. De brief en de verzen, waarop zij wachtte, waren niet gekomen.
De eene dag van wachten na den anderen was verstreken, tot zij wel begreep: nu kwam het niet meer. Maar dit behoefde haar immers niet teleur te stellen, hij zou ze meebrengen wanneer hij weer kwam. En toch.... het was of zij iets verloren had, of het daardoor nu zoo kil en leeg voelde in haar.... het stil-zekere verwachten, de vreugdige gespannenheid van die heerlijke dagen, weg was het.... weg.... Een donkere, vage angst kroop in haar op, een angst, die leek op deze koude, donkere herfstdagen, die toch eigenlijk zomerdagen moesten zijn.
In de stille, eindelooze middagen, als Tony weg en Moeder in de keuken bezig was, trachtte Nina den weg te vinden in haar donkere en moeilijke gedachten, die van Tony naar haarzelf en van haarzelf weer naar Tony heen-en-weer stroomden.
Tony en zij.... Ach, ze voelde zich veel dichter bij Tony dan ooit te voren, ondanks Tony's hardnekkig stilzwijgen, dat als een scheidsmuur tusschen hen was, veel dichter dan in die dagen toen dat lichte geluk binnen in haar woonde als iets, dat haar nooit meer zou verlaten. Waarom wàs ze
| |
| |
toen zoo gelukkig geweest? Het antwoord was eenvoudig en heel dichtbij: om Felix....
Om Felix.... Een golf van warmte sloeg over haar heen en stroomde weer van haar af. Zij legde het breiwerk uit haar klamgeworden handen. Om Felix....
Doodstil achterover leunend herdacht zij al 't voorbije.... Den Nieuwjaarsmiddag, toen hij voor 't eerst met Otto meekwam en aanzat in hun kring, een vreemde, en toch dadelijk zoo vertrouwd.... Dien anderen keer, toen zij stil hem aangezien en zichzelf gezegd had, hij moest een dichter zijn.... Hun eerste zachte vertrouwelijkheid op een middag, toen zij buiten lag.... Zijn onverwachte komst op haar verjaardag, de verrassing van het boek dat hij meebracht.... Was tòen haar geluk begonnen?.... Of wàs 't toen al in haar? Hoe lang had 't eigenlijk in haar geleefd, gegroeid, zonder dat zijzelf het merkte?....
- Felix, fluisterde zij zacht voor zich heen, - Felix....
Zij glimlachte zonder het zelf te weten; weer proefde zij al de zoetheid van die voorbije uren, beleefde zij even dat alles-omvangende geluk van dien laatsten Zaterdagmiddag, toen hij haar had voorgelezen, die ijle zaligheid van de daaropvolgende dagen, die langzaam uit haar was weggevloeid. - Ach Felix.... fluisterde zij nog eens en haar lippen trokken zich bevend samen. Hoe was 't toch mogelijk, dat zij toen zoo redeloos-gelukkig was geweest? Wat had zij toen toch gedacht of gehoopt?.... Och, ze had niets gehoopt, niets gedacht, dat wàs 't juist.... Ze had zich stil zoomaar laten gaan.... zonder aan iets te denken.
In haar handpalmen, die haar gezicht steunden, voelde zij haar wangen branden. Wat had ze zich verbeeld?.... Waaraan had ze, zij 't dan onbewust, gedacht?.... O, vreeselijk was 't.... afschuwelijk!.... Zij, in wie Felix nooit iets anders dan een vriendinnetje, een zusje zien kon, die hij nooit anders gekend had dan liggend en sukkelig en zwak.... O God, hoe beschamend en vernederend was dit! Had hij ook ooit anders met haar omgegaan als met een zuster? Was hij haar niet van het begin af een broer geweest, gelijk-op met Otto? Zij en Tony....
Tony!
Als een schrik, heet en plotseling, doorschokte haar een gedachte. Eigenlijk wàs het nog niet eens een gedachte, het was een beeld, dat zich tusschen haar licht-en-donkere denken in schoof.... Tony's vermagerd en versomberd gezichtje.... Tony.... Felix....
| |
| |
Zij hief het hoofd op met wijd-open oogen die toch niets zagen.
Was het dit.... was het dit, waardoor Tony zoo ongelukkig was? O, dat zij nooit eerder had gedacht aan deze mogelijkheid! Dat zij altijd maar zoo egoïstisch verdiept was geweest in al wat haarzelf betrof!.... Zìj had Felix tot zich getrokken en al zijn vriendelijkheden en attenties, die hij haar uit medelijden en uit goedheid bewees, zooals ze in dit jaar van haar ziekliggen alles tot zich getrokken had.... een soort van middelpunt van zichzelf had gemaakt.... En Tony, die het stil had aangezien, had eruit begrepen wat niet zoo wàs en leed eronder.... en kropte al haar verdriet in stilte op!.... O God, hoe had ze zoo gedachteloos en wreed kunnen zijn?.... Onhoorbaar kreunde het in haar en zacht wiegde zij het bovenlijf heen en weer als in pijn, maar zij schreide niet; te zwaar en te beklemd voelde het in haar voor tranen.
Dien nacht bleef de slaap heel ver van haar. Zij wílde ook niet slapen, zij wilde denken... denken....
Roerloos lag zij tusschen de koele lakens en over haar stond het donker; alleen aan den versten kamerwand was wat schemerig lichtschijnsel, dat van buiten kwam. Ver en gedempt gonsde de eindelooze regen.
Dit leek een nacht als ze er vroeger, in het begin van haar ziek-zijn, zoovele had gehad.... Toen zij ook niet slapen kon en moeilijkheden met zichzelf had uit te vechten. Maar nooit had zij iets als dít.... zoo zwaar en duister.... 't Is of mijn leven opeens veranderd is.... zoo bang en donker.... En terwijl zij haar vingers samenklemde, dacht ze, bad ze wanhopig, met krampende keel en brandende oogen: ‘Och laat het toch weer goed en gewoon worden.... weer blij en rustig!.... En nu braken de tranen uit haar oogen, zwaar en heet.
Maar dan, haar behuilde wang op haar saamgelegde handen, probeerde zij kalm na te denken. Alles weer gewoon worden, zooals het geweest was,.... dat kon immers niet.... nooit meer! Wat gàf 't of ze al probeerde zich wat voor te praten?.... Ze hield nu eenmaal van Felix.... Even was 't, toen zij zich dit zei, als kwam er een licht over haar uitschijnen, als bloeide, zacht en geurig als een bloem, nu tòch even het geluk in haar op, ondanks alles.... maar het licht vlood weer weg.... de bloem verschrompelde.... Zij kon dit niet veranderen, zij kon dit niet uit zich snijden, zelfs als Felix niet hield van haar. En wanneer hij wèl hield van haar, hoe zou zij zelfs dàn ooit gelukkig kunnen zijn, wanneer dit Tony's ongeluk beteekende? O, er wàs immers geen uitweg! Er wàs immers geen weg terug naar het stille,
| |
| |
onbezorgd-gelukkige, dat achter haar lag! En zij dacht, dat zóo zich moest voelen wie uit een lief, oud thuis de onzekere wereld in moet trekken en de vertrouwde deur voorgoed achter zich gesloten weet.
En Tony dan?.... Ach, het was alweer alleen over zichzelf, dat zij lag te piekeren.... Woog Tony's geluk dan niet even zwaar als 't hare? En hoe lang wàs 't nu al, dat Tony niet meer vroolijk was, dat zij zoo merkbaar iets moeilijks met zich omdroeg? Het leek maanden.... En zijzelf, zij had maar in een gedachteloos geluk geleefd, dom en dwaas! Wat wou zij zich dan nu beklagen?
Weer voelde zij de heete tranen naar haar oogen dringen, maar zij beheerschte zich met geweld. Nee, niet huilen nu! Waarom moest je toch altijd zoo'n meelij met jezelf hebben! Ze moest nu nadenken.... Wat kon ze doen?.... Kon ze Tony maar helpen, zooals ze indertijd Otto geholpen had. Maar hoe kòn je iemand helpen met zóo iets?.... Was ze maar ziek gebleven, dan was misschien alles anders geloopen.... Als ze nòg eens... Ze kon aan dokter Brons zeggen, dat ze zich zieker voelde, dat ze weer pijn had.... dan zou er vooreerst geen sprake van zijn, dat ze loopen mocht.... dan was ze weer een zieke en een zieke telde niet mee, daar hoefde een gezonde niet jaloersch van te zijn....
Zij wiegde zacht het hoofd heen een weer in het kussen; een bonzende pijn begon in haar slapen te hameren. En wat waren haar lippen droog en brandend! Zij tastte naar het glaasje water, dat altijd bij haar bed stond, doch dat zij meestal onaangeroerd liet, en dronk het in een paar gulzige teugen leeg.
Och maar als ze weer opnieuw ziek werd.... en kòn je je wel zoo houden?.... dan was ze immers weer opnieuw het middelpunt, eischte ze weer alle aandacht voor zichzelf op!.... Nee, ze moest juist zoo gauw mogelijk beter worden, zoo gauw mogelijk weer gewoon zijn.... dat niemand meer op haar lette, dat ze eens kon verdwijnen, wanneer dat noodig was.... Kon ze maar heelemaal verdwijnen.... maar dat zou nog wel een poosje duren.... En och, wat moest zij.... wat kende zij.... waarheen....? Voorzichtig verlegde ze haar doodmoëe, pijnlijke hoofd. Och nee, och nee, smeekte het in haar. Niet zoo ver vooruit denken.... dàt niet....
Nu moest ze maar slapen gaan, slapen.... Zij sloot de oogen en lag doodstil. Maar haar opgejaagde gedachten zwoegden maar verder. Nee, ze wilde niet meer denken, wat vièl er nog te denken?.... 't Was alles nutte- | |
| |
loos: Je moest immers de dingen laten komen zooals ze kwamen.... Zij zoog met drogen mond het laatste druppeltje water uit het glaasje, drukte toen het koele glas tegen voorhoofd en slapen. Het hielp niet veel tegen die brandende warmte.
Als nu de slaap maar kwam....
En toch kromp bang haar hart saam, als ze dacht aan morgen. Hoe zou ze gewoon kunnen zijn en lachen met dit erge, dat ze meedroeg? Maar ze mòest het zijn, en ze zòu het zijn, want ze wìlde het....
Maar toen zij 's morgens, na een paar uren vermoeiend-onrustigen slaap, de oogen opsloeg, was de zonlicht-bundel, die schuin over haar bed stond, het eerste, dat zij zag. Hoe vreemd was dit, na zooveel dagen van duisternis en regen.... Nee, vreemd, omdat 't binnen in je zoo donker was en je aan geen zon meer dacht. Of was 't soms een blij voorteeken? Neen, zei ze hard tegen zichzelf, aan zooiets moet ik nu niet meer denken, want dan denk ik toch maar weer aan mezelf....
Het ging allemaal gemakkelijker en eenvoudiger dan het dien nacht haar toegeschenen had. Tony leek zelfs nogal opgeruimd dezen morgen, Moeder's vlugge voeten tripten zoo prettig licht door 't huis, terwijl zij zoetjes neuriede, en zelfs het - wat Tony oneerbiedig noemde - perkamenten aangezicht van Mevrouw Reeder vertoonde een soort weerschijn van het zonnigblauwe buiten.
O, het zal wel gaan, ik zàl er wel doorheen komen! Het moet.... het moet.... dacht Nina, zoo dringend en innig, dat het bijna bidden was. En Moeder, die tersluiks haar aanzag, vroeg zich bekommerd af, wat het zijn kon dat haar kind er zoo vreemd deed uitzien met dat bleeke glimlachje om haar lippen en dien stralenden glans in haar donker-omkringde oogen. Maar zij zei niets, vroeg niets.... Zuchtend peinsde ze: waarom was er toch zoo'n muur tusschen kinderen en ouders? Waarom wist je zoo weinig van je eigen kinderen.... Tony.... Nina ook al.... allebei verborgen ze wat er in haar omging.... zelfs voor haar eigen moeder.... Maar zij zou de laatste zijn om te klagen, en als 'n kind uit zichzelf kwam, dan was Moeder altijd klaar om te luisteren. En Nina zag de verdiepte innigheid in Moeder's oogen, hoorde, vòelde den teederder klank van haar stem.... Het deed haar lippen beven, want opeens welde alles naar boven om uitgesproken te worden.... even maar, en zij drukte het weer neer. Ze kon, ze mocht toch van dit niet spreken! En zij aaide haar wang langs Moeder's hand, zei alleen - lieve, goeie Moeder....
| |
| |
Er was voor 't eerst een bijna driftig ongeduld in haar stem toen zij dien morgen aan dokter Brons vroeg:
- En wanneer mag ik nu eindelijk eens probeeren te loopen?
- Tut-tut-tut.... bromde hij. - Wat krijgen we nou opeens een haast! Wat is er aan de hand?
Onder zijn barschen blik, onder de borstel-wenkbrauwen uit, voelde Nina zich blozen gaan. Maar luchtig jokte ze:
- O niets bizonders. Maar ik begin naar buiten te verlangen.
- Zoo.... hhmm.... Inwendig knorrend bleef hij haar bezien, maar zij verdroeg zijn blik en knipoogde zelfs niet.
- En nou denk je zeker, dat je over drie dagen buiten wandelt hè?
- Oh nee! zei ze en voelde, dat het zacht in haar begon te kloppen.
- Nou.... als je 't dan met alle geweld wil, dan zullen we maar 's van wal steken.
Nina's adem kwam met zulk een schok, dat het een kreetje leek; haar mond viel open. Stil staarde zij den dokter aan.
- Nu dadelijk? fluisterde zij eindelijk.
- Wou je nu weer terugkrabbelen?
Tusschen Moeder en Dokter Brons in kwam zij langzaam omhoog.
Een wonderlijke verwarring van gedachten maakte haar hoofd ijl. Was dit nu, eindelijk, dat oogenblik, waarnaar zij zooveel weken, maanden, smachtend of opstandig had uitgezien? En ze was nauwelijks blij nu....
Stond ze nu?.... Raakten haar voeten den grond?.... Duizelend greep ze naar de armen, die haar steunden. 't Was of de vloer golfde onder haar en een prikkeling als van duizend naalden was in haar voetzolen.
- We hebben je goed vast.... zei Moeder's stem, - wees niet bang.... Wankelend deed ze een stap of wat. Haar oogen keken star-wijd, om haar mond was een ijl glimlachje.
Toen zij weer zat parelde het zweet onder haar blonde haar.
- Wat is dat vreemd.... fluisterde ze, - of ik het nooit meer leeren zal....
- En dat heeft nou zoo te keer gegaan om te mogen loopen! bromde Dokter Brons.
- 't Zal wel wennen, zei Moeder. Haar mond beefde een beetje in een zacht lachje, en haar oogen glansden vochtig.
Dokter Brons snoot zijn neus met het geluid van een klein trompetgeschal, terwijl hij op haar neerzag met zachte oogen.
| |
| |
- Nou, dat is het eerste stapje geweest op een nieuwen weg, meisjelief. We hopen, dat je je best zult doen. Er was een zachte klank in zijn bassige stem.
Toen hij weg was sloot Moeder haar in haar armen.
- Och m'n schaapje, lachte ze, terwijl de tranen over haar bruine wangen liepen, - Ik kan 't me nog maar niet begrijpen, dat het goeie nou heusch komt!
En Nina kuste haar en glimlachte en streelde de tranen van haar gezicht. Maar ze zei geen woord; ze zou geen klank uit haar trillende, kloppende keel hebben kunnen krijgen.
Maar toen zij alleen was in de zonnige, stille, ochtendlijke kamer en Moeder zingend in de keuken bezig hoorde, was 't of er opeens iets in haar brak en zij dook in elkander, haar handen ineengekrampt, haar vertrokken, van tranen overstroomd gezicht in de kussens weggebogen, en het jammerde door haar heen:
- Nu heb ik geloopen.... en ik ben er niet blij om.... ik ben er niet blij om....
En het was of een duisternis over haar heen viel, waarin zij heelemaal koud werd, tot diep binnenin.
Maar lang voordat dien middag met Ans en de jongetjes een golf van vroolijkheid naar binnen kwam, had Nina haar uiterlijke rust en evenwichtigheid teruggevonden. Haar oogen glansden zacht, over haar bleek gezichtje was een schemer van een glimlach. Naar wat er, diep verborgen in haar, zachtjes schreide, luisterde zij nu niet. En in elk geval klonk er iets als triomf in haar stem, toen zij, een arm om den tegen haar aangeknuffelden Nikkie heen, vertelde: - En Tantina heeft vandaag weer geloopen....
De jongens wilden haar maar dadelijk aan een hand mee naar buiten nemen. - En dan kan u op mij wel steunen. Ik ben sterk genoeg, heusch! verzekerde Jantje, zijn fluweeldonkere oogen diep-ernstig tot Nina opgeslagen. Nikkie danste van opwinding. Haar weigering leek hun een redelooze koppigheid en teleurstelling verdofte hun gezichtjes.
- Jij heb gezegd.... als jij weer loopen ton.... dan zou jij bloemen met ons gaan plutten.... enne.... en.... mooie steentjes zoeten.... en.... ne.... vogeltjes.... somde Nikkie met booze oogen zijn grieven op. Zij trok hem naar zich toe, hoewel hij, uit geraaktheid, een beetje tegenstribbelde.
- Tantina moet 't eerst nog beter leeren, schat. Ze kan het nu nog maar
| |
| |
een heel klein eindje. Als Tantina voor 't eerst naar buiten gaat, dan mag jullie haar helpen.
Zij streek het haar van zijn booze voorhoofdje weg en vond, dat hij er smalletjes en betrokken uitzag. Maar in de drukte van het oogenblik - Ans wou een omstandig relaas van haar eerste loopoefening, hoe het was, hoe 't ging, hoe ze zich voelde.... ontging 't haar weer.
Een uur vroeger dan gewoonlijk - zij zaten nog rustig thee te drinken - kwam onverwachts Tony thuis. Zij schrokken toen zij haar zagen met de zwart-omschaduwde, diepliggende oogen, den smal en scherp vooruitstekenden neus in het wit-weggetrokken gezichtje.
- 't Is niks, weerde ze de verschrikte bezorgdheid af, terwijl ze, zoo voorzichtig of iedere beweging haar pijn deed, naar de divan schuifelde en de kussens achter haar rug trok, - Ik ben wat vroeger weggegaan omdat ik zoo'n ellendige koppijn had. Maar 't is al een beetje gezakt in de buitenlucht. Zij waren er opeens stil van, zelfs de jongens, en Nina, met een opeens weer zwaarder beklemming, die haar keel dichtkneep, had tegenover dit deerniswekkende lijdensgezichtje niet den moed om te reppen van haar eerste moeizame schreden. Maar Nikkie was 't al aan 't verklappen:
- Tantina heb geloopt.... en nou wil ze nieëens mee naar buiten tommen....’
Tony zat opeens rechtop, haar moede, zieke oogen strak naar Nina heen. Een flauw rood kroop in haar wangen op.
- Heb je gelòopen? vroeg ze met zachte, diepe stem.
Nina's lijf trilde schokkend van het hart-bonzen; een als beschaamd lachje vertrok haar mond.
- Een stap of wat, vertelde ze. - 't Ging nog moeilijk....
- Hoe heerlijk voor je.... fluisterde Tony in een zucht en haar gezicht was nu weer was wit als tevoren. En Nina, al dieper beklemd, omdat zij van Tony's expressief gezichtje meende af te lezen wat er nu in haar omging, wat ze wel begrèep dat er nu moest in haar omgaan, zat daar met kloppende keel en saamgenepen handen en had 't gevoel of ze nu naar Tony toe moest kruipen en het hoofd tegen haar kniëen leggen en haar vergiffenis vragen voor dit erge, dat toch niet was uit te spreken.
Tony was opgestaan, weer met datzelfde voorzichtige bewegen.
- 'k Ga maar naar bed, zei ze dof, - zóo gaat 't toch niet. En zij weerde Moeder, die met haar mee wou gaan, met zulk een weerzin af, dat die, met plotseling kinderlijk-hulpeloos verdriet-gezicht, zwijgend een stap terug trad. [Zie verder p. 211]
|
|