Droom en Daad. Jaargang 4
(1926)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Dürer
| |
[pagina 166]
| |
ridder. En wij staren en staren en komen onder den indruk van Dürer's diepe overtuiging dat het ‘leven’ overwint. Deze ridder is onvervaard. Het visioen aan den ingang van het bosch verschrikt hem niet. Voor oogen heeft hij het schoone levensdoel, en niets ter wereld kan hem verschrikken. Hij weet dat hij overwinnen zal de moeite des levens, en dat de dood hem niet verschrikken kàn, en zelfs dit in hem is er, de moed, het kwaad te verslaan. Daarom krimpt hij ook niet onder den handgreep van den duivel, maar kaarsrecht blijft hij in het zadel, zijn blik glijdt over den nek van zijn paard heen en zelfs trilt er om zijn mondhoeken een vastberaden glimlach. En dat is nu het wonderlijke van deze gravure, dat de vaste, sterke levensgang, de moed en de rust van ruiter en paard ons hiervan bij blijven, terwijl de onheilspellende machten, op het tweede plan geteekend, ook inderdaad op het tweede plan blijven, en straks weer terugglijden in de schaduw van de rots, hun macht gebroken, want zij hebben niet vermocht te overwinnen. Hoe groot is toch de kunst, die ons in een kleine gravure zulke machtige en sterke gegevens kan voortooveren. De diepe gedachten van het leven zegt Dürer hier voor ons uit. En wij vragen: wie is Dürer? Onze aandacht keert zich vol belangstelling tot den kunstenaar, wiens geest en hand dit kunstwerk schiep. Dürer komt uit Neurenberg en werd er geboren in 1471, waar zijn vader goudsmid was en den jongen ook voor dat vak bestemde. Doch de liefde van den jongen Dürer ging uit naar het teekenen, en zoo deed de vader hem op een schildersatelier bij Wolgemut, een Duitsch kunstenaar, van niet zeer groote beteekenis. Maar Albrecht had voordien al menige teekening gemaakt, o.a. een later zeer beroemd geworden zelfportretje als kleine jongen, en er boven in een hoek: ‘Dit heb ik in een spiegel naar mijzelf geteekend in 1484, toen ik nog een kind was.’ Met zóó groot talent is dit portretje weergegeven, dat men er verbaasd over staat. In '85 volgt er dan o.a. een Madonna, een penteekening, en 't volgend jaar doet dan zijn vader hem op 't atelier, waar hij blijft tot 1890. Dürer is zeer ondernemend en reist, wat voor de 15de eeuw een andere opgaaf was dan tegenwoordig. In Italië, waar de nieuwe richting, welke men de Renaissance noemt, bloeide, leert hij zeer veel, en 't is vooral in Venetië, dat een meester als Mantegna hem zeèr boeit. Merkwaardig is het dan te zien hoe Dürer, terug in Neurenberg, de Italiaansche invloeden met die van zijn eigen land en ras, waar in de 15de eeuw men nog volop in de Gothiek leefde, vereenigde en hoe het resultaat dan verrassend is en | |
[pagina 167]
| |
bovenal getuigt van een zeer diep inzicht in den geestelijken kant van het leven èn den levenskrachtigen kant, welken men realisme noemt. Dürer heeft veel geschreven, 't geen voor een overzicht van zijn leven zeer veel waarde heeft. De reformatie heeft een diepen indruk op hem gemaakt, en voor Luther had hij een groote bewondering. Dürer maakte heel dezen geloofsstrijd zeer intens mee, zelf oprecht vroom, heeft hij zeer veel religieuse onderwerpen gekozen en in menige teekening en gravure getuigt hij van zijn opvattingen. Dürer schilderde, en was hierin een zeèr groot kunstenaar, prachtige portretten, uiterst boeiend van expressie en kleur, eveneens de op het eind van zijn leven geschilderde apostelen getuigen hiervan. Doch bovenal was Dürer teekenaar, houtsnijder en graveur. Van deze laatste techniek getuigt ook onze gravure. Welk een krachtige hand en zeker talent vereischt de gravure! Lijn voor lijn in het koper trekken, nergens een uitschieten, nergens een enkele onzekerheid. En wanneer wij dan deze prent om de techniek bezien, staan wij vol bewondering en dan zijn wij niet verbaasd wanneer wij hooren, dat dit werk van hem een van zijn meest beroemde gravures is uit 't jaar 1513. Bezien wij de reproductie. Allereerst het uiterst fijne kasteel, de donkere partij van de rots, waartegen de lichte figuren goed uitkomen. Het struikgewas is kantig en scherp gegraveerd, verraadt de meesterhand. Dit soort werk moet men altijd op de hand bezien, soms zelfs onder een loupe. Graveerwerk is geen kunst voor een afstand-beschouwing als een schilderij. Integendeel, men moet zeer nauwkeurig de fijnste details van dichtbij bestudeeren. Ziet eens onder een vergrootglas hoe zeker en tegelijk fijn de paardenhoofden zijn weergegeven; ieder lijntje, ieder haaltje beduidt iets, en al die details, harnas, zadel, zwaard, hond, 't stukje grond, de koppen van dood en duivel, en den uiterst sterken, tòch in groote plannen gehouden kop van den ridder met den helm en daartegen uit 't rustige, sterke profiel. 't Prachtige contrast van de twee paarden en de verkorting met de over den hals afhangende manen. Steeds meer ontdekken wij onder onze loupe, steeds meer verbazen wij ons! En dit is nu maar éen kleine prent, (zoo noemt men veelal een oude gravure) tallooze zijn de werken van dezen grooten kunstenaar. Keeren wij terug tot zijn leven. In Neurenberg trouwt hij, zijn leven blijft steeds in het teeken van stoeren arbeid. Groot is de invloed van zijn moeder geweest, van wie hij een prachtige teekening gemaakt heeft. Het lijden drukt hij hier zeer speciaal in uit, doch in de oogen dezelfde levenskracht, waar de ridder van getuigt, en waar heel het leven en werken van dezen meester van spreekt. | |
[pagina 168]
| |
In het lijden des levens verdiept Dürer zich veel en zijn Groote Passion en kleine Passion, geschiedenissen van het lijden van Christus toonen dit zeer sterk; deze vallen tusschen 1507-1512. In de bibliotheek in München is een getijdenboek voor Keizer Maximiliaan gemaakt, vol illustraties, die getuigen van Dürer's groote fantasie. In 1520 vertoefde Dürer in de Nederlanden en men had daar een bewonderende genegenheid voor den meester, die wederkeerig werd. Vooral de Vlaamsche meesters boeiden Dürer zeer en van hen en door hen werd zijn kleurgevoel versterkt. Erasmus werd door hem geconterfeit en geen wonder dat tusschen deze twee sterke geesten contact ontstond. Lucas van Leyden werd zeèr beinvloed door Dürer en hij bewonderde hem grootelijks. Dürer, teruggekeerd in Duitschland, stierf in 1528, nadat hij de laatste twee jaar gewijd had aan het op schrift stellen van zijn theorieën. In Dürer zien wij een van de grootste Duitsche kunstenaars van de Gothiek, die echter deze richting bezielde met nieuwe gedachten en nieuwe zienswijze. |
|