De paddestoel
door Jo Smits
ALTIJD weer betooverend mooi is het licht van den nieuwen dag. Altijd weer geeft het een gevoel van vreugde, als je den tuin ingaat en die vindt vol zon en vol bloemen.
Maar mijn tuin is ook een toovertuin. Want nu is het herfst en gretig zoeken wij het zonlicht op, vóórdat de winter komt en het licht ons niet meer verwarmt.
In mijn toovertuin staan vele kleurige wezentjes, die wij bloemen noemen. Zij keeren zich naar het licht en ze staan heel stil en laten je rustig kijken in heur schoone bloemenharten. En iederen morgen als ik mijn tuin inga en ze daar vindt, vraag ik: ‘Wie ben je? Ik ken niet je wezen. Ik ken niet het doel, waarvoor je leeft. Wie ben je?’
Dan blijven de bloemen zwijgend staan.
‘Tooverwezens zijn jullie,’ zeg ik dan, ‘die betooveren mijn tuin.’
En stil ga ik over de paden, rustig met al die zon om mij heen.
Nu vond ik vanmorgen achter in mijn tuin een paddestoel staan. En toen ik rondkeek, zag ik overal de voetstappen van herfst!
‘Jij hoort hier niet,’ zei ik tegen den paddestoel. In mijn tuin hooren alleen bloemen met vroolijke, heldere kleuren, en hier ook hoort het licht van den zomer.’
De paddestoel bleef zwijgend staan, een donkere, bruine vlek in den tuin.
Ik verbaasde me, dat de bloemen hem duldden in mijn toovertuin. En ik keek met een ernstig gezicht naar den paddestoel.
Toen kwam in den tuin Peterke geloopen. Peterke is een kleine jongen met blozende wangen en heldere oogen, en kordate, stevige beentjes.
‘Zeg Peterke!’ riep ik, ‘hier staat een paddestoel. Zullen we hem omverschoppen?’
Peterke kwam bij me staan, zijn knuistjes in de broekzakken.
‘Als je hem omverschopt,’ zei hij rustig, ‘dan komen er och weer nieuwe, 't Geeft je niets!’
Toen draafde hij rond de perken en ging een indianendans uitvoeren.
Ik keek naar den paddestoel en ging in de zon staan. En ik wist het: geen mensch, die herfst of winter kan tegenhouden; geen mensch die macht heeft over de schreden van den tijd.