Boekbespreking
door C.M. van Hille-Gaerthé
Nieuwe Fluisteringen door Noto Soeroto (N.V. ‘Adi-Poestaka’, 1925',s-Gravenhage).
Dit boekje werd me toegezonden om te beoordeelen in ‘Droom en Daad’. Het is een klein boekje, waarin de Oostersche dichter een zestigtal gedachten heeft uitgeschreven.
‘Fluisteringen’ noemde hij ze. En zoo weten we al bij het lezen van den titel, dat dit niet is een boek voor iedereen, want fluisteringen worden niet door ieder verstaan, niet door de menschen, die het groote rumoer zoeken en de harde stemmen, het drukke gebaar en de schetterende muziek.
Het is een boek voor hen, die luisteren kunnen naar wat heel stil is, naar een zacht gesproken woord, naar een lieven, schuchteren klank, naar een woord van wijsheid en schoonheid, dat zich niet opdringt, maar dat iemand spreekt, als voor zich zelf, naar al die goede en teedere dingen, die zoo licht verloren gaan in de hardere geluiden en de grovere gebaren van allen dag.
‘Mijn taak is het, zegt Noto Soeroto, te luisteren naar de fluisteringen der ziel en het diepste geheim van uw eigen hart aan uzelve te vertolken.’
Wanneer het in een boek gaat om ‘het diepste geheim van het hart’, dan gaat het om het allerbeste en innigste van een menschenleven en wie naar die diepte durft reiken, moet wel beschikken over de voorzichtige handen en de voorzichtige woorden, waarmee deze dichter gezegend is.
En tot haar, die nog jong zijn en nog niet dadelijk deze fluisteringen verstaan, maar toch gegrepen worden door de zoet vloeiende taal en den rijkdom van beelden, zou ik willen zeggen: ‘Bewaar dit boekje als een kostbaar bezit en lees en herlees het in uw rustigste uur. Als ge zeer ontvankelijk zijt, zal telkens weer een woord, dat ge misschien achteloos waart voorbijgegaan, u verblijden door zijn kracht of zijn teederheid, zijn weemoed of zijn wijsheid en als ge de wereld ontwaart, die achter deze dichterwoorden ligt, zult ge tevens weten van den dieperen zin van het leven en de mooglijkheid tot schooner bloei van het eigen hart. Ik geef u hier, in dankbaarheid aan den dichter, één van deze, zijne fluisteringen: ‘Laat het feest der herdenking niet alleen maar blijheid wezen bij het terugzien naar den afgelegden weg, maar een samenschouwen naar het pad, dat vóór u ligt; laat het geen verblinding wezen door den schijn