Droom en Daad. Jaargang 3
(1925)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Bij een ‘Lyedeken’ van Suster Bertken
| |
[pagina 195]
| |
in een boekje waarvan een der beide nog aanwezige exemplaren in de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage is en dat aldus aanvangt: - Hyer beghint een seer devoet boecxke van dye passie ons liefsheeren Jhesu Cristi tracterende, geordineert na dye getijden der heyliger kercken, met veel ander gebeden ende puncten; ende is gemaect van een devote clusenersse, geheten suster Bertken, die lvij iaren besloten heeft geseten tot Utrecht in dye Buerkercke, in een cluse gode dienende, ende is ghestorven op sint Lebuijns dach ende leijt begraven in haer cluse. Int iaer ons heeren MCCCCC ende XIIIJ. - Zij geeft hier het lijdensverhaal van Christus, ingedeeld volgens de verschillende verrichtingen van den kerkelijken dag en telkens afgewisseld door een ‘vuerich ghebet.’ Nadat zij het boekje besluit met de bede: ‘Hemelsce heer, bidt voer ons. O alre ontfermhertichste heer, wilt onser ontfermen ende vertroosten ons alle tesamen ende vervollen onse goede begeerten tot uwen godliken love ende onser alre salicheit, Genadige god, u godlike wil geschie nu ende altoes, ewelic sonder eynde. Amen,’ - vertelt ons de drukker nog: - Hier is voleyndt een suverlijc boecxken, gemaect ende bescreven van een devote clusenersse, geheten Suster Bertken, die in een cluse tot Utrecht in die Buerkercke lvij iaren gode devotelijc ghedient heeft. Ende si plach haer hier mede te becommeren op die passie ons liefs heren. -’ Gheprint tot Leyden bi mi Jan Seversz. - Nu laat ik nog het gedichtje volgen dat aanleiding was tot 't schrijven van deze regels en dat met verscheiden anderen, ook met eenig proza, waaronder een allerliefst verhaal van den kerstnacht, - in de oudste uitgave voorkomt, evenals het andere boekje gedrukt door Jan Seversen te Leiden, in 1518, en waarvan ook de Kon: Bibl: te 's-Gravenhage een exemplaar bezit. Eerst 400 jaar later, in 1918 verschenen hieruit alleen de Lyedekens, opnieuw gedrukt in de uitgave ‘de Zilverdistel’. | |
Een Lyedeken- Ic was in mijn hoofkijn om cruyt gegaen
Ic en vant niet dan distel ende doorn staen
- Den distel ende den doorn die werp ick uut.
| |
[pagina 196]
| |
Ic soude gaerne planten ander cruyt.
- Nu heb ic een gevonden dye gaerden can:
Hi wil die sorge gaerne nemen aen.
- Een boom was hooch gewassen in corter tijt
Den cond ic uuter aerden gebrengen nyet.
- Dat hinder van den bome mercthi wael
Hi toochen uuter aerden altemael.
- Nu moet ic hem wesen onderdaen,
Oft hi en wil dat gaerden niet bestaen.
- Mijn hoofken moet ic wien tot alre tijt
Nochtans en can icks claer gehouden niet
- Hier in so moet ic zayen lelyen saet
Dit moet ik vroech beginnen in der dageraet,
- Als hi daer op laet dauwen die minre mijn
So sel dit saeyken schier becleven zijn
- Die lelien siet hi gaerne die minre mijn
Als si te rechte bloyen ende suver sijn.
- Als die rode rosen daer onder staen
So laet hi sinen sueten dau daer over gaen
- Als hi daer op laet schijnen der sonnenschijn
So verbliden alle die crachten der sielen mijn.
- Jhesus in sijn name die minre mijn
Ic wil hem eewelic dienen ende sijn eygen sijn.
- Sijn min heeft mi gegeven so hogen moet
Dat ic niet meer en achte dit eertsche goet.
Wanneer nu nog eens aandachtig gelezen wordt ‘de goede Hovenier’, (titel van later tijd) kan men oordeelen hoeveel er verloren ging, niet alleen door het weglaten van regels, maar ook aan klank en innigheid. Roerend is, hoe, waar geheel met de heerlijkheid van de natuur daar buiten was afgedaan, de bloeiende verbeelding zich gaat vermeien in het groene hofken dat de ziel zich tot woning koos - waar distel en doorn worden uitgeworpen en geholpen door de goede Gaardenier die wel voor alles zorgen zal, de hooggewassen boom der zonde uitgetrokken wordt. Hoe dan, als ‘die minreGa naar voetnoot1) mijn’ zijn zoeten dauw spreit en zijn zon laat stralen over dezen | |
[pagina 197]
| |
vruchtbaren bodem, ook de krachten der ziel tot hoogen bloei komen en de ziel zelve in deze gezuiverde sfeer verkeerend, het aardsche goed van geenerlei waarde meer acht, - maar eeuwiglijk haren minnaar dienen wil.
Wie zoo volledig mogelijk over Suster Bertken wil ingelicht zijn, leze de inleiding van Dr. Joh. Snellen, gevolgd door Bertken's werk, van aanteekeningen voorzien, - en uitgegeven als een der Herdrukken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. |
|