| |
| |
| |
Het verstopte huuske
door C.M. van Hille-Gaerthe (Vervolg)
Toen den volgenden dag de zoele, stroomende regen de verwoesting van de ijsbaan onherstelbaar volbracht, schreef Willem Brandsma zijn brief:
....‘Het is maar beter, dat ik je schrijf, Mia, je maakt me het spreken zoo moeilijk, 't is net, of je me altijd weer ontglipt. Laat ik het nu eens zeggen: we kennen elkaar al zoo lang en zoo goed, ik heb altijd meer van je gehouden dan van de andere meisjes van de club, mijn ouders zouden het zoo prettig vinden en ik denk, jouw vader ook....’
Mia glimlachte om zijn goedmoedige woorden.
Och, wat is hij toch eigenlijk een goeierd en wat vraagt hij weinig van me, niets dan zoo voort te gaan door het leven, samen verder te gaan, zooals ik het tot nu toe alleen deed, in alles te kort schietend, vlak en liefdeloos.... omdat hij een beetje meer van me houdt dan van de andere meisjes van de club... En ik?... maar Willem, ik geef zoo bitter weinig om je, minder dan om Sam Dresden, aan wien ik ook nooit denk, minder dan om Johan Diederick Rekx, dien ik één avond sprak, die mij irriteerde, dien ik prikkelde....
....Dat gij elkander liefhebt.... Het is een groot gebod, peinsde Mia, een eisch misschien te groot voor een prullig kind als ik.... misschien leer ik er een beetje aan voldoen, daarginds bij nicht Christien, die het verstaan heeft.
Ze zat lang voor het onbeschreven papier, ze kon de woorden om Willem Brandsma te antwoorden niet vinden.
Als in deze laatste weken, in dezen allerlaatsten nacht de oude herinneringen niet zoo fel en verontrustend waren teruggekomen, zou ik dan maar ‘ja’ hebben gezegd? overwoog ze. En als ik nicht Christien niet had, wat moest ik dan met al dien onvrede in mijn hart? Dan zou er op de heele wereld niemand zijn om mij te helpen, misschien zou ik dan wel de hand grijpen, die Willem me toesteekt, om maar te probeeren met hem, die over al mijn tekorten heenziet een gelukkig leven te hebben. Maar de kans zou klein zijn zonder liefde van mijn kant.
Zoo diep te denken over de dingen, die je wel of niet moet doen is toch wel moeilijk, vond ze. En nu ik doe, wat ik voel, dat goed is-néén
| |
| |
zeggen-doe ik juist met die weigering hèm verdriet. Maar anders..... hij... zijn ouders... papa... ja, ik geloof, dat hij gelijk heeft,... ze zouden het allemaal prettig vinden; het zou gaan, zooals Lizzie 't verwachtte, misschien zooals papa en de broers en de familie Brandsma 't verwachtten. Iedereen zou tevreden zijn, ze zouden komen met bloemen en gelukwenschen, zooals bij Lizzie, zooals bij Hélène, ik zou in 't leven naar voren worden geschoven, alsof ik iets heel verdienstelijks had gedaan en eigenlijk zou ik oneerlijk geweest zijn-oneerlijk tegenover dat groote gebod.
Ze begreep opeens, dat het dit was, wat ze hem schrijven moest, dat ze niet oneerlijk mocht zijn tegenover de groote eisch van het huwelijk: elkaar lief te hebben.
Ze schreef in voorzichtige woorden, die hem niet zouden kwetsen en ze verwonderde zich over haar zorg om hem, die haar onverschillig was.
Het is, alsof ik plotseling aan alle kanten door den ernst van 't leven word aangegrepen... immers, nog nooit is er iets van ernst geweest tusschen Willem Brandsma en mij... en nu deze moeilijke brief...
***
In de dagen, die volgden, dacht Mia er voortdurend over, wat ze meenemen zou naar nicht Christien.
Natuurlijk mijn fiets en stevige schoenen; ik zal er de boeken gaan lezen, waarvoor ik me verbeeld hier nooit tijd te hebben en de nieuwe muziek, die ik nooit heb gestudeerd.
De avondjaponnen zouden daar overbodig zijn, evenals zoovele verfijnde toilet-benoodigdheden.
Ze liep een heelen middag prettig in haar eentje te winkelen; ze kocht stevige slobkousen, hooge laarzen, die haar 't gevoel gaven of ze op houten beenen liep en een vroolijke, kleurige mand, om boodschappen voor nicht Christien te doen.
't Lijkt wel, of ik me voorbereid op een levenslang verblijf in een klooster, vond Mia en ze liep snel achter den postbode aan, die juist een pak brieven in de bus van haar huis wierp.
Het dienstmeisje, dat opendeed, overhandigde haar de groote post maar 't was alles voor haar vader en Ben.
Veertien dagen was het nu geleden, dat ze dien brief geschreven had; waarom zou nicht Christien niet antwoorden?
| |
| |
Langzamerhand had Mia zich voorgesteld, dat nicht Christien misschien wel een beetje gevleid zou zijn met dien verlangenden brief en dat ze 't ook wel prettig zou vinden in dien donkerer wintertijd een jong meisje bij zich te hebben, met wie ze zou kunnen lezen en praten, die haar zou helpen met de lichte huishoudelijke bezigheden; ze kon koffie zetten, mayonaise en vleeschbroodjes maken en huzarensla als een Italiaansche mozaïk-vloer.
Mia had al deze dagen stilletjes loopen spelen met haar zelf gesmede toekomstplannen. Ze had zich voorgesteld, hoe nicht Christien wat verwonderd dien brief gelezen had en toen naar de keuken was geloopen, waar Brecht in beschouwing stond gebogen over de flesch van oome Marinus uit Bronbeek, terwijl het sijsje vroolijke trilletjes floot.
En nicht Christien zou gezegd hebben: ‘Luister eens even, Brechtje, m'n nichtje Mia - je herinnert je toch wel het kleine meisje, dat zeven jaar geleden hier was - heeft geschreven, dat ze bij ons komt logeeren. Ik heb haar nooit durven uitnoodigen, zoo alleen bij een oude nicht, maar ik verheug me toch zóó op haar bezoek. We zullen samen ons best doen 't haar heel gezellig te maken, ze heeft wel behoefte aan wat hartelijkheid. En 't leven zal voor ons ook anders worden, veel vroolijker, als we den heelen dag zoo'n fleurig jong meisje bij ons hebben.’
En Brecht zou antwoorden: ‘Dat doet me nou echt plezier; ik herinner me best, hoe gezellig ze bij me in de keuken zat en ze was zoo vroolijk, toen ze met me naar de boerderij liep, veel vroolijker nog dan bij de juffrouw in de kamer. Ik verlang, dat ze komt, ik zal gauw 't logeerkamertje in orde brengen en de juffrouw moet maar dadelijk schrijven.’
Nu de brief van nicht Christien uitbleef, werd Mia boos op zich zelf en haar dwaze gedachtenspinsels.
Wat kinderachtig zijn zulke bedenksels toch; de werkelijkheid is immers altijd heel anders dan ons gedroom. Misschien vond nicht het heelemaal niet prettig een logee te hebben, die den geregelden gang van haar rustige leven verstoren kwam en Brechtje......
Ja, Brecht was lief geweest, toen ze één dag gast was; maar Brecht pruttelde toch over alle boeren, over alle oude mannen; waarom zou ze niet pruttelen, nu Mia haar komst aangemeld had? Misschien trachtte ze nicht Christien wel over te halen Mia af te schrijven; je hoorde
| |
| |
zoo dikwijls, dat als een oude juffrouw en een keukenmeid lang samen in een huis woonden, de keukenmeid ten slotte de baas was.
En die flesch! in al die jaren zou die flesch zeker wel eens van den krommen spijker in gruzelementen op den vloer zijn gevallen en het sijsje zou natuurlijk allang dood zijn.
Mia keek moedeloos in den kalen stadstuin, de schemer kroop op uit de hoeken, waar de rhododendrons en de aucuba's stonden als planten van verwaarloosd metaal.
Als nicht Christien nog wat van zich hooren liet, zou ze schrijven: ‘Kom liever in den zomer, Mia, als je fietsen kunt, kom liever in Juni.’
Wat moest ze nu? Het leven lag zoo leeg en doelloos voor haar. In haar eigen omgeving was geen plaats voor den ernst en niet voor al die nieuwe plannen zonder vorm, waarvoor ze nicht Christiens hulp noodig zou hebben, om ze te kunnen volvoeren.
Maar 's middags aan tafel, zei Ben plotseling: ‘O, ja, Mia er is op het kantoor een brief met een zonderling adres voor je bezorgd van een zekeren A.P. Dikkeman. Wat is dat voor een vriend?’
- Dien ken ik heelemaal niet, laat eens kijken.
- 't Poststempel is onleesbaar, sprak Ben en reikte haar den brief. - Dikkeman - ...... giste Mia - ik heb den naam nooit gehoord.
- Zeker een bedelbrief, meende haar vader, brieven van onbekende afzenders met zulke onbeholpen adressen zijn altijd bedelbrieven. Gooi maar in 't vuur!
Maar Mia had den brief al opengesneden en las snel de onderteekening: Agtend Albrechta Pieternella Dikkeman.
- 't Is een vrouw...... toen lezend, zei ze: 't Is van Brechtje, de oude meid van nicht Christien van 't verstopte Huuske. Nicht is erg ziek...... aan de longen...... schrijft Brecht...... en er komt een verpleegster...... nee, die is er nu al.
- Zoo, vond Mia's vader, dat is kwaad nieuws...... een mensch op haar leeftijd en dan longen...... en een verpleegster bij Chris!
- Denkt u? vroeg Mia verschrikt.
- Natuurlijk, dat loopt stellig mis. Als een kranig mensch als zij zoo minnetjes is, dat ze geen brief meer kan schrijven, als een in alle opzichten onafhankelijke Chris haar toevlucht tot een verpleegster neemt, dan hoef je niet de geringste hoop op beterschap te heb- | |
| |
ben. Menschen als zij voelen intuïtief, wanneer hun tijd gekomen is. Nu, ze heeft voor zich zelf een gelukkig en vredig leven gehad, mijn keuze zou het niet geweest zijn, maar zij was volkomen tevreden met dat dorre bestaan. Toch aardig van die meid je voor te bereiden...... ja, wat moet die nou......
- Maar nicht lèèft toch nog, riep Mia half schreiend, hoe kunt u nu praten, alsof......
- Kom meiske, je moet ten allen tijde het leven nuchter durven beschouwen en bovendien...... Chris...... wat heb ik haar gekend...... och en zooals ze in alle dingen berustte, zal ze ook volkomen berusten in haar dood...... en wat ken jij haar...... toen je een klein kind was, kwam ze wel eens logeeren, later is ze hier nooit meer geweest en jij niet bij haar...... o, ja, dien eenen ongelukkigen dag...... wat kent Chris ons? Ze zal zich jou nauwelijks herinneren.
- O, jawel, ze schreef ieder jaar met mijn verjaardag en ik schreef haar.
- Zoo, daar wist ik niets van, dat heb je me nooit verteld. Deed ze dan nooit eens groeten aan me?
- Jawel, altijd.
- Die heb je toch nooit overgebracht.
- Ach, groeten...... zei Mia schouder-ophalend.
Ze had die verre vriendschap met nicht Christien altijd als iets kostbaars voor zich alleen gehouden uit vrees dat de anderen zouden spotten met dit zachte gevoel, dat ze van zichzelf niet geheel begreep.
En nu schreef Brechtje dat ‘juffrouw Chrisje - uwes nicht - haar bedankte voor de brief, waarmee ze zoo bizonder gelukkig was geweest - zoo had juffrouw Chrisje het gezegd - en dat ze hoopte, dat juffrouw Mia later nog eens een goede tijd zou hebben in 't verstopte huuske, zoo waren de woorden van juffrouw Chrisje.
Maar ik voeg er aan toe, juffrouw Mia, dat me lieve juffrouw Chrisje iedere dag zieker en zwakker word en zoo geduldig en zoo lijdzaam, ik moet u dit wel laten weten, juffrouw Mia, want het is nu geen tijd voor familievezietes.’
Als nicht dan zelf doelde op Mia's komst, was die ziekte dan wel zoo erg, zag Brecht niet alles te donker in? En hoefde ze wel te hechten aan de woorden van papa, die zijn oordeel grondde op dien eenen te somberen zin uit Brechtje's brief?
| |
| |
Nu sprak hij alweer met Ben over het kantoor, nu waren ze allemaal nicht Christien weer vergeten. En zij zat hier, ondanks haar hoop, met dien beklemmenden angst, met haar verlangen en liefde voor het kleine vrouwtje tot wie ze zich gewend had, nu ze den nood en de verwarring van haar hart niet meer alleen kon dragen. Die nu misschien lag te sterven......
- Mia, zei Lizzie, wat heb je? Wat zie je er verbijsterd uit!
- Ik...... ik zou juist bij haar gaan logeeren.
- Bij wie?
- Bij nicht Christien natuurlijk.
- Bij nicht Christien, nu...... midden in den winter?
- Ja, zei Mia met een snik.
- Maar nu...... vlak voor de uitvoering van de tooneelclub, terwijl je meespeelt, vlak voor Hélène's partij?
- Ja, zoo gauw mogelijk.
- Kind, je bent niet wijs!
Maar Mia, met haar gezicht verborgen in de handen, liep plotseling snikkend de kamer uit.
De anderen zaten een oogenblik verslagen.
- Is dat, vroeg Ben, om die oude nicht?
- Wel nee, zei z'n vader, Brandsma heeft me verteld, dat zij z'n zoon heeft bedankt, daar zal ze wat overstuur van zijn. Ik weet ook niet, of ze er goed aan heeft gedaan. Willem is een beste jongen, maar 't kind is nog zoo jong, laat ze maar eens wat verder in de wereld rondkijken. Brandsma wilde, dat ik de zaak nog eens met haar bespreken zou, de jongen schijnt er wel beroerd van te zijn, maar ik zal me wel wachten met Mia te spreken, nee, hoor, jullie echtgenooten moeten jullie zelf maar kiezen, die verantwoording neem ik niet op me. Ga maar eens naar 't kind toe, Lizzie, jullie vrouwen begrijpt elkaar zoo goed in die verdrietelijkheden. En als ze soms spijt van die weigering heeft, kan ze er best nog op terug komen - vertel haar dat maar - maar een beetje voorzichtig, anders zou ze uit pure halsstarrigheid nog volharden in een verkeerd besluit. En Liz, als je iets kunt bedenken, dat ze graag wil - ze heeft wel eens wenschen - of als jullie samen eens en paar weken voor de wintersport naar Zwitserland wilt, om er eens heelemaal uit te zijn...... ik ben er goed voor, hoor kind!
Eigenlijk, dacht Lizzie, houdt hij zooveel van haar en als hij haar
| |
| |
met verwennen gelukkig kon maken, zou er geen bevoorrechter kind dan Mia zijn. Maar 't schijnt wel, of ze hoe langer hoe onverschilliger tegenover zijn goedheid wordt. Maar wat we wil ze dan wél?
Om Willem Brandsma heeft ze geen verdriet en ik zal over hem niet praten. Hij is geen man voor haar, hij zou haar altijd naar de oogen zien en dat zou haar gruwelijk ergeren, ze zou humeurig en ongelukkig worden en hem ongelukkig maken. Nee, als Mia ooit trouwt, moet ze trouwen met een flinken, resoluten man, twintig jaar ouder dan zij zelf.
Lizzie vond Mia niet op haar kamer.
Mia was uitgegaan naar het telegraaf-kantoor. Ze telegrapheerde aan den dokter van het dorp - den eenigen dokter, wiens naam ze echter niet wist - hoe de toestand van juffrouw te Meie was en of zij - haar nichtje - mocht overkomen? Ze telegrapheerde met betaald antwoord.
De dokter, die juist op dien tijd aan 't bed van nicht Christien zat, seinde den volgenden morgen zoo vroeg mogelijk terug, dat juffrouw te Meie dienzelfden nacht, na een rustigen avond zonder pijn of benauwdheid, was overleden.
* * *
Waarom Lizzie zoo dwaas en uitbundig voor de ramen stond te wuiven, toen Mia langzaam door de straat op het huis toeliep, begreep ze volstrekt niet.
Misschien is Louis overgekomen, dacht ze, vervelend zou dat zijn. Louis is precies een wandelende Fliegende Blätter-aflevering, het zal doodvermoeiend zijn een heelen avond naar zijn grappen te luisteren.
Nu verscheen ook Ben voor het venster; Piet Medema met Hélène stonden te lachen en te wenken voor het andere raam. En Ben zwaaide met een groote enveloppe.
Als 't weer een uitnoodiging is, peinsde Mia - en ze wuifde slap naar hun gesticuleerende armen - bedank ik; al die opgeschroefde vroolijkheid maakt me hoe langer hoe ellendiger.
Ze was in deze laatste weken lusteloos van den eenen dag in den anderen gegleden. Het leven, dat zoo'n nieuw en onbekend verschiet voor haar had geopend, had met den dood van nicht Christien plotseling zijn
| |
| |
gewonen loop hervat. En de wereld van uitgaan en afspraken-maken, van gast- en gastvrouw-zijn sloot al die nieuwe mooglijkheden: de rust, de vertrouwelijkheid, een goed samenzijn met een ander onverbiddelijk uit. En niemand uit haar omgeving had eenig vermoeden, hoe groot haar verdriet was om het heengaan van nicht Christien, om wier stille zachte wezen, haar beste gedachten zich geconcentreerd hadden - jaren en jarenlang. Want zooals vroeger haar verlangen, verborg ze nu haar verdriet om de verre nicht, die al de anderen zoo vreemd was gebleven.
Zoo verloren als een klein schip, dat met het veilige licht van de vuurtoren al in 't zicht, plotseling beroofd van 't compas, dat hem voerde in in de eenige, goede richting, wordt teruggeslagen naar de groote, woelige zee, waar het weg noch doel weet, voelde Mia zich in dat winterleven van uiterlijke vreugde, dat ze had willen ontvluchten. En ze dacht, dat het niet alleen nicht Christien was, naar wie haar hart zoo had verlangd, dat het ook was de sfeer van het kleine huisje en de gemoedelijkheid van Brechts zonnige keuken, het donkere geluid van de zware, ontevreden stem, die slechts voor nicht Christien en háár in milder toon geklonken had. Ze geloofde, dat als met het heengaan van nicht Christien ook 't verstopte Huuske van de aarde verdwenen was, het gevoel van ontbering minder hevig zou zijn. Want nu ze wist, dat het lieve huis daar onbewoond lag, nu niemand zich om dat kleine plekje wereld zou bekommeren dan Brecht, die buitengesloten zou worden en Mia, die hunkerend bleef verlangen, werd het vage gemis van vroeger tot een knagende pijn. En in haar tobberijen om eigen tekort en onbegrepenheid werd Brecht tot een zachte, moederlijke vrouw, wijs en liefdevol als nicht Christien zelf, de oudere vriendin, die welwillend en begrijpend al Mia's moeilijkheden zou aanhooren, haar troosten zou en helpen. En 't gezicht van Brecht, dat ze zich niet heel goed meer voorstellen kon, werd in haar verbeelding tot een schoon, vergeestelijkt vrouwengelaat onder witte huif, zooals zij ze bewonderd had op oude Vlaamsche schilderijen.
Nee, dacht ze, ik loop geen stap harder voor die invitatie, ik kijk niet eens naar die vervelende enveloppe.
Voor ze gescheld had, deed Piet Medema de voordeur al open: ‘Haast je toch, Mia, je moest eens weten, wat je boven 't hoofd hangt.’
- Zeker een extra feestelijke fuif, smaalde ze.
| |
| |
- Nu, een fuif van je welste. Nee, doe nu niet al die kleeren uit, ga dadelijk naar binnen. Heb je ze niet zien popelen voor de ramen? En hij duwde haar de kamer binnen.
- Heeft Piet het je verteld? riep Ben.
- Nee, de vreugde van dat verrassende bericht heb ik je niet ontnomen.
- Omdat je minderjarig bent, Mia, is de brief aan papa geschreven, maar hij moest vanmiddag naar Amsterdam, daarom treed ik op, namens het hoofd van de firma. Nu dan, je hebt een erfenis gekregen van die oude nicht te Meye, je bent erfgename, jij alleen, met voorbijzien van je vader, oudere zusters, broer en zwager. Wij kunnen toekijken. - Je moogt het wel houden, zei Mia boos en onverschillig, wat geef ik nu om geld?
En ze dacht: O, hoe kón nicht Christien haar geld sturen, nadat ze gestorven was? Ze was toch bedroefd en ze had geen geld noodig. Waarom dat ze dat niet aan Brecht gegeven of aan een arm mensch, daarginds op de hei?
- Doe niet te gauw afstand, zei Hélène, 't is geen geld.
- 't Is een huis, riep Piet schaterend, een huis ergens eenzaam op de hei; je hebt het geërfd samen met een oude meid, je kunt er met je beidjes gaan wonen en je bent dan meteen levend begraven.
Maar Mia sprong plotseling op en gooide haar mantel en handschoenen op een stoel.
- Is 't heusch waar? O, laat eens kijken, Ben. En vertel me precies wat al die officieele termen beteekenen.
- Kan het je dan iets schelen? vroeg Ben uiterst verbaasd. En Lizzie zei: ‘Ik heb het je wel voorspeld, op Mia is tegenwoordig geen peil te trekken.’
- En ik dacht immers, zei Mia, dat ik er nooit meer heen zou kunnen gaan en nu is het van mij. O, maar dat is te heerlijk om ineens te kunnen beseffen.
- Maar wat is het dan? vroeg Hélène, is het een oud kasteeltje, wat weet je er eigenlijk van?
En Mia, blij en opgewonden, vertelde snel: ‘'t Is een klein huisje, je kunt het niet eens vinden en je kijkt er eindeloos uit over de hei en 't koren. Er is een zitkamer met roosjes om de ramen en boven zijn kleine kamertjes onder een overhangend rieten dak. Er is een groote,
| |
| |
gezellige keuken met een sijsje, dat in en uit zijn kooitje vliegt. O, en overal bloeit het en 't is er heel stil en heerlijk en iedereen is zoo lief en vriendelijk.
- Iedereen?
Ja, dacht ze, nu is nicht Christien gestorven, nu is alles natuurlijk heel anders geworden.
- Er is zoo'n allerliefste oude meid, zei ze, dezelfde, die me over nicht Christien schreef in de dagen, dat ze ziek was. En al die menschen, die daar op de boerderijen wonen......
- Een volmaakt pastorale omgeving dus, spotte Piet, maar Hélène, die geboeid keek naar Mia's veranderd gezicht, vroeg zacht: ‘Maar wanneer was je daar dan, Mia, ik heb nog nooit van dat huis gehoord en ik dacht, dat je je nicht Christien onmogelijk kon herinneren.’
- Zeven jaar geleden is het al. 't Was op een autotocht met papa...... en mama was er toen ook nog bij. En nicht heeft me elk jaar geschreven en als ze niet gestorven was, zou ik nu naar haar toe zijn gegaan. Ze was zoo lief en ernstig, ze hield van alles, wat ze om zich heen had, van haar huis en tuin, van de bijen en de boeken, van de hei en den molen, van iedereen, die bij haar kwam en alle menschen, die daar in den omtrek woonden. En Brecht, die oude meid is precies zoo.
- Nu zoo'n seit-umschlungen allemans-liefde veronderstelde ze dan zeker bij jou ook: ‘het eenige familielid, dat mijn liefde voor dit huisje deelde’ schrijft ze in een begeleidenden brief.
- Hoe wist ze dat? verwonderde Mia zich.
- Hoor eens, Mia, zei Ben plotseling ernstig, je kunt er moeilijk af, zoolang die oude meid nog leeft, want nicht Christien heeft bepaald, dat zij de keuken, een zijkamertje en een slaapkamertje mag behouden; het huis zal dadelijk zoo ingericht worden, dat zij die kamers als een apart deel kan bewonen; ze krijgt daar dan bij: den eenen zijkant van den tuin met het kippenhok en een deel van den moestuin.
- Ja, knikte Mia. Ze zag ook dat weer voor zich...... den moestuin, waar ze de bessen onrijp en zuur van de boompjes had gesnoept, zoodat Brecht eerst begon te lachen om haar verwrongen gezicht en daarna de vruchten dik besuikerde.
- Zoolang 't huis niet bewoond is, ging Ben voort, heeft die Bet......
- Brecht, verbeterde Mia.
- ......heeft die engelachtige Brecht den zorg voor de leege kamers. Je
| |
| |
zult het natuurlijk nooit in je hoofd halen naar die negerij toe te gaan. Dus lijkt het me het beste, dat we probeeren jouw deel van 't huis te verhuren, om de belasting te dekken en als Bet dood is, kan je alles met elkaar verkoopen.
Mia keek hem zwijgend aan en glimlachte.
- Ja, zei Piet, daar zit je nu met je erfenis, je zult er meer zorg dan plezier van beleven.
Mia's oogen begon al meer te stralen; ze dacht aan de hooge laarzen, aan de slobkousen en de boodschappentasch. Begin April zou Papa gaan reizen naar Engeland en Noorwegen, Lizzie had dan een invitatie bij de ouders van Louis; zij zou thuisblijven bij Ben en oude juf, ze zouden iederen middag gaan eten bij Piet en Hélène - ‘voor de gezelligheid’ noemde Hélène dat.
Mia had al die plannen lusteloos aanvaard, omdat ze geen kans zag aan hun aller besluiten te ontkomen.
Nu zei ze rustig: ‘Ik ga er wel heen, ik ga begin April, als papa en Lizzie weg zijn.’
- Ja, natuurlijk moet je ieder jaar eens gaan kijken, dan ben je aan dat bezit verplicht. Als je tijdig opstaat, zul je juist op één dag heen en terug kunnen.
- Ik kom niet terug, ik blijf er.
- Hoelang wilde je er blijven?
Mia dacht: April...... dan wordt het lente. Mei is zoo'n mooie maand, in Juni en Juli zou het huis hier vol logee's zijn - die wilde ze wel ontloopen - in Augustus zouden ze met hun allen op reis gaan naar Zwitserland of de Italiaansche meren, naar groote hotels, waar 't leven van diners en dansavonden weer voortgezet zou worden.
Ze zei: ‘Ik blijf er den heelen zomer.’
- In je eentje?
- Brecht is er immers, die zal wel voor me zorgen. En ik kan daar wel eens een logee vragen.
- Prepareer je dan maar dadelijk op diverse bedankjes. Ik doe het bij voorbaat, zei Piet.
- Ik was niet van plan jou te vragen. Ik vraag iemand, die 't ook prettig vindt daarbuiten.
- Maar begrijp je dan niet, Mia, dat jij, die 't leven hier dikwijls al zoo vervelend vindt, natuurlijk binnen de week met hangende pootjes
| |
| |
uit dat doode achteraf-land terugkomt? Begin toch niet met zoo'n dwaze onderneming. Ik kan er Bergsen van 't kantoor wel eens heen sturen. Hij is een practisch man, hij heeft kijk op huizen en zal onmiddellijk zien, of er iets verwaarloosd wordt.
- En bovendien, meende Hélène, zal papa het zeker nooit goed vinden, dat je zoolang in je eentje uitgaat.
- Papa, zei Lizzie, vindt ten slotte alles goed, wat Mia bedenkt. Ik heb nog nooit iemand gezien, die zoo plezierig en onbekommerd haar leven leidt, als Mia.
- Zoo, sprak Mia koel, vind je dat?
(Wordt voortgezet).
|
|