Droom en Daad. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
[December 1924]De broederschap der menschheid
| |
[pagina 354]
| |
Ik keek haar aan. Wie was zij? Een vreemde voor mij. Zij was aan mij voorbijgegaan op mijn weg. Onze wegen hadden elkaar even gekruist, maar geen vreemde had deze vreemde in mij gezien. Zij bood aan een oogenblik mijn last over te nemen, en de hare daardoor dus te vergrooten. Ik nam dat aanbod natuurlijk niet aan; dat kòn niet; zij was een tenger vrouwtje en droeg zelf een Rucksack. Maar die heldere stem, die vriendelijke woorden, die lachende blauwe oogen deden wonderen aan mij. Alsof ze me
staubbach-lauterbrunnen
droegen, zóó was het daarna. En niemand kan ook zeggen welke en hoe groot de invloed is op geestelijk gebied van een daad van goedheid, een woord van liefde. En nooit zal ik dat vergeten: die stem, die woorden, die vraag vol deernis van die voor mij geheel vreemde vrouw die mijn last door haar deernis wilde verlichten. ‘Here lies the tragedy of our race
That men are strangers!’
***
Ik sta op de moraine van den Tschingelgletscher en laat ik maar niet trachten in woorden vast te leggen wàt je dan ziet als vóór je, vlàk vóór je die sneeuwen | |
[pagina 355]
| |
oneindigheden van den Breithorn en den Tschingelhorn oprijzen.... ‘Dan gebreken woorden het te loven.’ Ik kijk om me heen waar ik sta op de moraine en een groote, gele kantige steen trekt mijn aandacht. Dien wil ik hebben; dien wil ik meenemen naar huis, naar Holland; dien leg ik op mijn schrijftafel (waar hij nu ook ligt op zoo'n tragischen stapel onbeantwoorde brieven) en als we dan in November dagen achtereen van dat druilerige, droefgeestige weer te verwerken krijgen,
oberhornsee-tschingelhorn
dan zal die glanzend-gele steen uit de Tschingel-moraine mij zijn als een tooversteen, die de magische kracht zal blijken te bezitten mij deze blinkende Firnen vóór te tooveren. Ja, dien steen wil ik hebben: maar hij ligt tegen de steile helling aan, en als je alleen reist moet je geen domme, roekelooze dingen doen en een moraine is toch niet de zekerste en betrouwbaarste aller gronden! Maar die mooie steen wenkt en roept me. Ik probeer of mijn bergstok zoo ver reikt; die is natuurlijk net te kort: want als ik daarmee den steen, die in de moraine zit vast-gevroren, tracht los te werken, verlies ik 't houvast, dat mijn bergstok me geeft. Ik moet er dus van afzien; kan òòk gelukkig zijn zonder dien steen en wil net verder gaan, als ik een gids met een tourist, die over den | |
[pagina 356]
| |
Tschingelgletscher zullen gaan en den nacht in de Mutthornhütte doorbrengen om zóó den volgenden morgen vroeg den Petersgrat te bereiken, zie aankomen over 't smalle wegje waarop ik sta. Kijkend in 't trouwhartig gezicht van dien man der Bergen, vraag ik hem met zijn Pickel dien steen voor mij uit de moraine te willen uithakken. Even kijkt hij mij verwonderd aan. ‘Wollen Sie dèn mitschleppen, Fräulein?’ ‘Ja’, zeg ik onverdroten alsof ik niets van zijn verbazing bemerk. ‘Ja, nach Holland.’ ‘Nach Holland? Na, also....’ En hij zet zijn zwaar-geschoeiden voet tegen de steile helling en met één flinken Pickelslag is de steen bevrijd uit zijn omklemming en komt de helling afrollen tot vóór mijn voeten. De gids pakt den steen, gaat achter mij staan, opent zonder daartoe vergunning te vragen mijn Rucksack en doet den zwaren steen daarin; hij vindt dat heel eenvoudig en bespaart mij de moeite van het afnemen en weer omhangen van den Rucksack. Dan neemt hij zijn Pickel weer op en met een paar vriendelijke woorden: ‘Also, gute Reise, Fräulein und auf Wiedersehn’, vervolgt deze ongecompliceerd-vriendelijke mensch zijn tocht met zijn jeugdigen tourist. En ik sta ze even na te kijken, een beetje onthutst. Heb ik daarom dit volk zoo lief, om de vriendelijke hulp, die ze je bewijzen, meer dan wat je vràagt? De goedheid tegenover vreemden? Wel is zwaarder geworden mijn Rucksack, maar lichter draagt hem toch mijn rug; was die ‘vreemde’ niet even als een vriend voor me geweest? En als ik terugga door 't eenzame dal van Obersteinberg, met zijn geweldige, bij wijlen ‘unheimische’ eenzaamheden van rotsbergen en gletschers, zingt het zacht door mij heen van de menschelijke goedheid.
***
En dergelijke dingen gebeuren niet alleen in de Bergen. Ik herinner me nog een kleine, even warme ondervinding, toen ik jaren geleden in Engeland was en om af te komen van een hardnekkigen hoest door vrienden was gevraagd eenige weken in Devonshire te komen doorbrengen in de kerstvacantie en de kille Londensche atmosfeer te verwisselen voor het milde zeeklimaat van Zuid-Devon. In Londen heb ik voor 't eerst begrepen, wàt eenzaamheid beteekent. En ik herinner me nog de stemming waarin ik was, toen ik dien zwaar-mistigen Decembermorgen, bijna doormidden gebroken onder het gewicht van mijn koffertje, op weg was naar Paddington-Station en hoe ik 't | |
[pagina 357]
| |
koffertje van de ééne hand in de andere moest nemen en het telkens even neerzetten omdat een hoestbui mij het voortloopen belette. ‘Let me hold this for you.’ Ik hoor het nog en 't is al zeven jaar geleden. Een heer, die achter mij loopend het drama gezien had, nam mijn koffertje uit mijn handen, vroeg of ik nog vèr moest en heeft voor mij, volslagen vreemde, het koffertje de hooge trappen van Paddington-Station opgedragen; hij zette het boven gekomen vóór mij neer op het perron, zei ‘you must get rid of that bad cough’, nam zijn hoed af en verdween. Deze ondervinding was mij bij het herdenken dierbaarder dan op het moment zelf. Ik weet nog heel goed, dat ik dacht: ‘doe ik nou misschien juist datgene, waarvan je in boeken leest, dat je het niet moet doen? Je laten helpen door een volslagen vreemden man.’ Maar alleen zij, die ook wel eens hebben meegemaakt de psychische eenzaamheid van een doodmoe lichaam voort te sleepen door een groote wereldstad in regen en mist, zullen verstaan de weldadige rust van deze menschelijke goedheid en deernis en hoe mijn ziel dezen mensch, wiens gezicht ik ternauwernood heb gezien, zal blijven zegenen, àltijd. Een volslagen vreemde was hij voor mij en ik voor hem. Maar op dàt oogenblik was ik zijn naaste, aan wie barmhartigheid moest worden bewezen.
***
Preekjes zijn niet in den geest van ‘Droom en Daad’. En commentaar op deze drie ondervindingen, waar vreemden mij een broeder werden, is overbodig. Laat ik alleen aan onze Hollandsche meisjes vragen: Doen jullie deze dingen ook of zou je je er eigenlijk voor schamen? Vind je ze mooi òf gek en dwaas? Geef je wel eens een dikke juffrouw, die moeite heeft met de hooge stap van de tram, een zetje, zonder dat zij je er om vraagt, of zonder dat je haar zelfs kent? Lach je wel eens tegen de onbekende dame, die midden op je pakje, dat naast je ligt in de tram, gaat zitten of zet je dan een nijdig gezicht? Wijs je wel eens den weg aan twee menschen, die je niet kent en die je er dus niet om vragen; maar waarvan je merkt, dat ze net den verkeerden kant uitgaan òf laàt je ze maar kalmpjes verdwalen? Of - ben je alleen vriendelijk en beleefd tegen de dames, die bij jullie thuis | |
[pagina 358]
| |
komen. Met wie moeder in een of ander bestuur zit? En ben je bokkig tegen àl de rest? Ben je alleen beleefd tegen menschen van je eigen levenskring en vind je 't noodzakelijk om een oud, afgesloofd burgermenschje op zij te duwen als 't regent en zelf eèrst de tram binnen te gaan, òmdat, jà omdat? Ja, ik weet niet waarom, omdat je je zelf een beetje deftiger vindt? Zie je alleen een broeder in den vriend en nooit in den vreemde? Vind je misschien nòg dat een in alle opzichten verzorgd en gemakkelijk leven meer recht heeft op vriendelijkheid dan een leven, dat dikwijls niet anders dan zorgen en nooden kent! De vriendelijke dingen waarop we te recht of ten onrechte mogen rekenen in het leven, zijn weldadig. Maar de onverwachte, die ons niet toekomen en waarop we niet rekenen, zij zijn het zooveel meèr. Zij zijn als genade, wijdend ziel die geeft èn die ontvangt. And tune the hearts of men to song
Of brotherhood, that brings salvation.
Arise! We hear the call.
Arise! We answer all.
We march beneath the flag unfurled -
‘Youth shall reshape the world.’Ga naar voetnoot1)
|
|