maar in gunstige jaren is de grond met beukenootjes en eikels bij millioen bestrooid en dan zijn vinken en keepen er in zeldzaam rijken getale. Hun kleurig kleed steekt bekoorlijk af bij den met 't dorrend blad bedekten bodem en bij 't bonte loover der boomen, het lichte geel van de kastanjes met hun glimmend bruine vruchten, het glanzende bruin van de eiken, het stralend rood van kardinaalsmuts met zijn sierlijke vruchtjes, van lijsterbes en Amerikaansche eik. Wat zijn zoo onder den stralend blauwen hemelkoepel de boschwegen mooi, de lanen van koperbladige beuken en 't treffende wit van de berken met ijlen, zongelen tooi. En voor de stilte van den zomer zijn de vele geluiden gekomen: 't gemiesper der meezen, de pinkende, pittige roep van de vinken, en in de gulden dagen van den zingenden trek wat aarzelend en soms overmoedig gezang.
Volheid van natuurvreugden bieden nu de duinen. Bescheiden rijpen er de bramen - dikker en sappiger fonkelen de ‘brummels’ in 't lage land -, de duindoorns pronken met welige, gele trossen, de vlierbes donkert tusschen de bladeren, menigte van heesters prijkt met kleurig blad en glanzende vrucht. En in al die overvloed van rozebottels en lijsterbessen, kardinaalsvruchten en vlierbessen en bramen, gaan de doorreizende vogels dankbaar te gast. Wie dus wat zien en mede beleven wil van de najaarstrek, die ga naar een welig begroeide duinvallei. Daar vliegen de vinken in troepen voorbij, leeuweriken en goudhaantjes passeeren en houden hier en daar halt, lijsters in velerlei soort, zwarte merels en gespikkelde zanglijsters, koperwieken met roodbruine zijdevlek, kramsvogels en groote lijsters trekken over, ongehinderd nu het wreede strikken verboden is. En in den neveligen avond is er over de duinen en langs de stranden de drukke trek van de wulpen. Wie hun fluitegeluid, zoo zuiver van klank, van het voorjaar kent, zal het ook nu in stille nachten kunnen hooren. Met hen mee vliegen en roepen de troepen van bonte scholeksters, van eenden en strandloopers, meeuwen en plevieren.
In hen allen roert zich krachtig en onweerstaanbaar die wondere drang naar verre en voor de jonge vogels vreemde oorden, die uit het goede land van hun eerste weken over onherbergzame streken en door vermoeienissen en velerlei gevaren heen naar het lokkende Zuiden roept. De wetenschap zoekt en speurt, licht hier en daar een tipje op van den sluier, die geheimzinnig over deze dingen hangt, maar blijft