De heilige Barbara
door N.F.M.
(Bij de bijlage)aant.
WANNEER wij staan voor een schilderij van een meester als deze ‘meester van Flemalle’ of wij hebben een reproductie van hem naast ons, dan wordt ons zelfs door de reproductie, een sfeer voorgetooverd die spreekt van rust, klaarheid en eenvoud. Het is weer met dit kunstwerk, als met de Lippi, welken wij met Kerstmis bespraken, zooals trouwens met alle oude kunst, men moet er zich geheel op instellen. Men moet zich trachten in te denken in dien tijd, zoò geheel verschillend van den onze.
Deze ‘meester van Flemalle’ werkte in de Zuidelijke Nederlanden in de jaren 1430-1460. Volgens sommigen zou de kunstenaar dezen naam hebben ontvangen naar een klooster, de Abdij van Flemalle, waar zich een beroemd werk van zijn hand bevond. Thans is dit stuk in het Museum in Frankfurt - een groote drieluik, zéér schoon, en groot van opvatting en schilderwijze. Andere werken van dezen meester vindt men in Berlijn, en in Madrid. Het kunstwerk hier gereproduceerd is in Madrid, in het Padro, het groote museum aldaar. Dit werk is een van de twee helften van een altaarstuk, waaronder wij verstaan, de luiken welke in de katholieke kerken zich soms aan weerszijden van het altaar bevinden, en welke beschilderd werden met heiligen en tafreelen uit den Bijbel. Het stuk, voorstellend de Heilige Barbara, dagteekent uit 1438 en is in vele opzichten zeer verwant aan de werken van de groote meesters, de Gebroeders van Eyck. De ‘meester van Flemalle’ stond onder hun invloed, en onder dien van Rogier van der Weyden. Waarschijnlijk is de schilder zelf niemand anders als een zekere Robert Campin, afkomstig uit Doornik, vol verlangens om de ideeën der leermeesters tot verdere ontplooiïng te brengen, en zich los van traditie zooveel mogelijk te ontwikkelen.
Inderdaad is in de kunst van dezen meester, van dit streven al iets te bespeuren. Bij hem is het juist heel sterk de uitdrukking welke ons treft, het religieuse innig vrome geloof, 't geen de kunstenaar zelf bezat, en dit legde hij in zijn werken.
[Zie verder p. 255]