Toen kwamen zij, bij het doel van hunne wandeling, het kerkhof. De oude vrouw liep recht onder de koele poort door, en de stille laantjes in, het jonge meisje volgde.
Er bloeiden rozen overal. De jonge loten aan de hooge donkere dennen tipten licht-blauwgroen. Het was of de boomen en struiken hier te saam gekomen waren en ongestoord welig voortleefden. De stilte was drukkend en heel zwaar onder het lage loof hing de broei-hitte. Het licht versomberde en door de lucht kwamen angstig-snel, rosse en loodgrijze wolken gevaren.
Heel langzaam liepen ze nu......
Ieder graf had zoo iets eigens.
In een rij, druk van marmeren graven, stond de oude vrouw bij een gedenkteeken even stil, zoodat het jonge meisje wat bij schuifelde.
‘Kijk,’ zeide ze toen - ‘is dat niet mooi!’
Het was een simpel houten kruis, en slechts een bos veldbloemen, klaprozen, korenbloemen, lang verdord reeds, hing er aan. En in rustig-rechte letters stond er ‘Moeder’, meer niet. Het was zoo ontroerend eenvoudig, maar toch zoo treffend, dat het meisje knikte. Zij gingen weer verder.
Bij het graf, dat zij bezoeken zouden, stonden zij stil.
De oude vrouw bleef rechtop staan voor het graf en het meisje liep naar een bank, maar moest nog even naar haar opgewekt lief gezicht kijken. Toen viel het haar weer op hoe drukkend en hoe donker het was. Het gras op de open plek, waar heel den dag, de zon blaakte, was geel geschroeid. Ze dacht aan de wijde korenlanden, aan de slingerende zandweg, die haar lang toegeschenen en waar ze zoo naar schaduw verlangde; waar ze bijna haar aanbod, de oude vrouw gezelschap te houden op deze wandeling, betreurd had.
En toch was die weg, waar leven en licht was overal, beter geweest dan hier. ‘Hé,’ zei ze met een zucht, terwijl ze opstond, wat is dat hier somber, in vergelijk met zooeven, en kijk toch dat gras 'ns, hoe verdord dat is!’
De oude vrouw keek om.
‘Och,’ zeide ze toen zacht, ‘zoo gaat het.’
En op den rythmisch gedragen toon van een psalm, een toon, die de strakke stilte niet verbrak, vervolgde ze, terwijl ze langzaam het pad weer insloeg: - ‘Denn alles Fleisch ist wie Gras, - und alle Herr-