Droom en Daad. Jaargang 2
(1924)– [tijdschrift] Droom en Daad– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Bij Da Vinci's avondmaal
| |
[pagina 121]
| |
mes in Petrus' hand en Judas die den geldbuidel omkrampt?) Alles beweging uit bewogenheid. En toch rust. Ik weet dat die rust voortkomt uit den knappen bouw van het schilderij, waarin de twee tegenstrevende bewegingen: van Jezus af en naar Jezus toe, elkaar vinden en opheffen, viermaal gevangen in een groepje van drie mannen. Elk groepje in zich zelf een schoone geslotenheid, waarin de spanning trilt; uit elkaar wijkend, maar door armbeweging samengebonden. Ik weet dat de rust voortkomt uit den geheelen opbouw: de symmetrie, de eentonig herhaalde wandtapijten, de drie regelmatige vensters en het licht daarachter van den zinkenden dag. Maar ik weet dieper dat wezenlijk de rust uitgaat van hem die in het midden de handen uitbreidt. Bedekt ge hem met uw vinger dan is er geen rust meer, ondanks de regelmaat en de tapijten aan den wand. Hij beheerscht met bijna gesloten oogen, alles, door zijn rust. Hij, die eenzaam is. Want dit gaat ook van da Vinci's schilderij uit. Zijn eenzaamheid, temidden der velen. Johannes aan zijn rechterhand ligt niet, als bij anderen, tegen Jezus' borst gevleid. Integendeel wijkt hij weg van hem in gesloten eenheid met Petrus en Judas. Thomas met den kinderlijk opgeheven vinger schijnt dichterbij, maar is in wezen nog verder van Christus af. Zijn eenzaamheid is te grooter omdat de twaalf allen bij elkaar behooren. Da Vinci geeft niet, als andere schilders, elf leerlingen rond Jezus, en Judas, den verrader, alleen aan de andere zijde der tafel. Was het maar zoo, dan stond Judas tegenover Jezus met de elf die aan zijn zijde zijn, nu aan het avondmaal tenminste nog. Da Vinci geeft de twaalf met elkaar; Judas onder hen, wel met beschaduwd gelaat, terwijl de andere elf het van links komend licht opvangen, maar toch onder hen opgenomen, mensch onder de menschen. De twaalf leerlingen behooren bij elkaar. En daar midden tusschen, of daar tegenover Christus alleen, te eenzamer naarmate de anderen samengaan. Veel menschen en toch eenzaamheid. Want met gesloten oogen ziet hij andere dingen dan zij; hij hoort andere dingen dan zij; hij is in een andere wereld dan de twaalf met hun angst en opbruising. In die wereld van het komende dat nog onzichtbaar is, die wereld van het blijvende en wezenlijke dat niet door dood of verraad gebroken worden kan, is hij alleen. Eén met hem is alleen het licht van het avondland, dat door het gekroonde venster om hem glanst; geen aureool, maar meer dan een aureool. Dit is de eenige gemeen- | |
[pagina 122]
| |
schap. Da Vinci die deze zoo eenvoudig natuurlijk, vanzelfsprekend liet samenvloeien: het licht en Jezus' gestalte, de eenige gemeenschap in zijn eenzaamheid, moet geweten hebben van die gemeenschap achter dit alles, die de eenzaamheid opheft. Dit is iets van wat mij het schilderij zegt van Leonardo, den schilder en ingenieur, den kunstenaar en geleerde, den onbegrijpelijk veelzijdige die veel arbeidde en dacht, en zocht en worstelde; die weinig werken naliet, maar in dit ééne mij zijn altijd levende menschelijke bewogenheid en zijn eenzaamheid gaf, en zijn verlangen naar rust en blijvende gemeenschap. |
|