[Vervolg van Uit Helene Siegfried's dagboek]
achteloos wisselen, maar zuiver goud uit de schatkamer van de Duitsche taal. Na de voorstelling hadden wij nog een zeer gemoedelijk, vroolijk souper in Continental en om elf uur bracht Graaf F. mij met zijn auto naar het station. Zijn beheerscht en toch zoo vrije manier van doen vind ik zeer aangenaam.
Na het lange verlof en het vrije leven thuis valt het gewennen niet gemakkelijk. Toch zijn de verhoudingen werkelijk zòo, dat het niet al te moeilijk is, zich thuis te voelen. Maar het onderscheid tusschen Noord en Zuid is toch te groot om niet geducht merkbaar te zijn.
Frohnau ligt als achter de wereld. Men spoort een half uur van Berlijn en komt in een groot woud. Vol afwisseling is dit bosch, met vele vlierstruiken en heidekruid tusschen de hemelhooge dennenstammen, waar de wilde wingerd zich omheen slingert. 's Nachts tegen den klaren sterrenhemel zien deze boomen eruit als palmen. Men denkt ergens in Afrika te zijn.
Ik kan nu weer verbinden. Ik had het gevoel geen instrument meer goed te kunnen hanteeren. Maar nu gaan de groote verbanden weer onberispelijk. Wat zijn die soldaten toch aardige, groote kinderen. Bij alle pijnen steeds vol humor en vriendelijk tegen de kameraden en tegen ons zusters bijna roerend. Er zijn menschen van alle hemelstreken en van ieder wapen, Hamburgers en Beieren, Sileziërs en Westfalers, Rijnlanders en Elsassers. Het aardigste is de onverbeterlijke August, een Schwarzwalder boerenjongen, die allen opmontert en geen minuut stil kan zijn. 't Zijn bijna alle jonge menschen, gedeeltelijk zeer zwaar gewonden, maar allen zeer hulpvaardig. Men heeft hier niet het vierde deel van het ziekenhuiswerk te verrichten.
O, die hemelsche rust hier in Frohnau. In dit opzicht is het hier werkelijk ideaal. De wingerd gloeit en schittert en ik ben zoo blij, zoo blij.