vader en een zoon, die samen met één groote zaag den houtvoorraad voor den winter aan het bewerken zijn.
- Wat een rare zaag, vindt hij en we blijven even staan om te kijken. Dan heft de vader zijn in aandacht gebogen hoofd op en als hij 't belangstellend gezichtje zit, vraagt hij, of hij - der kleine Kerl - ook eens probeeren wil. En ‘der kleine Kerl’ met verheerlijkte oogen, grijpt de zaag; de zoon, aan den anderen kant van het blok, houdt de juiste richting en de vader informeert onderwijl nog met hartelijkheid naar de verbonden jongensknie.
- Danke schön, zegt der kleine Kerl, als hij, uitgezaagd, weer een ondervinding rijker geworden is.
- Ach, bitte.
Wanneer we dom om een kleine kerk heendwalen en de open deur niet vinden kunnen, ziet een wagenmaker even op van zijn werk: ‘Als U de deur zoekt, moet U wat verder doorgaan, dáár, om den hoek.’
Wij hadden niets gevraagd; hij voorkwam terloops onze wensch en werkte weer door.
En wanneer we een paar uur later op den berg wandelen, waar we niemand zien dan een paar kerels, die de schrale rogge tusschen het eikenhakhout bijeen verzamelen, worden we een minuut of tien na die ontmoeting opgeschrikt door een groot geschreeuw beneden ons en als we omzien, staan de mannen met hun beiden te gebaren en te roepen, dat we verkeerd loopen, dat die weg een heel eind verder doodloopt, dat we het smalle pad langs moeten, dáár over die steenen en dan maar achter dien man aan, met zijn korf op den rug.
Ik weet niet, of ons woord van dank hen bereikt, maar o, hoe vriendelijk, om ons op dien warmen, zonnigen morgen te behoeden voor een hopelooze dwaalpartij in deze streek, waar men zich zoo moeilijk oriënteeren kan temidden van al die bergen, die zoo wonderlijk om en in en langs elkaar schuiven. Er was toch ook een meer bekrompen opvatting mogelijk geweest: dat ze ons-wandelaars voor ons plezier-nageoogd hadden, samen gesmoesd over onze onwetendheid, toen gezegd: ‘'t is mijn een zorg’, en weer aan 't werk waren getogen.
- Danke, danke! Wat doet die spontane vriendelijkheid een menschenhart goed.
- Moe? Vanaf den ossewagen kijkt de voerman medelijdend om naar het jonge meisje, dat na een lange wandeling, moeizaam den stijgenden weg naar het hotel opzwoegt. - Rijd maar mee.