Droevig lied en pertinent verhael, van een jonge dogter binnen de stad Loven
(ca. 1800)–Anoniem Droevig lied en pertinent verhael, van een jonge dogter binnen de stad Loven– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Stem: God groet u goede morgen herderin.
Vrankryk.
H Ollandsche maagt gy parel van u Steden
Segt mijn wat doet gy schoonste in het veld:
Of wilt gy uw ten [troost] aan mijn besteden,
Gy maekt het binnenste van mijn hert ontstelt,
Ik heb u voorwaare,
In dertig Iaren,
Niet eens gesprooken aan,
Wilt mijn ten antwoord staan.
Maagt.
Wie komt my hier in mijnen rust verstooren,
Hy spree[k]t een taal die ik niet ben gewent,
Ik [moet] eens vorder na zyn reden horen,
en sien wat Minnaar dat mijn onbekent,
Sijn trouw komt bieden,
Wat edel lieden,
komen hier voor mijn deur,
Met soo een droef getreur.
Vrankryk.
Ik ben Lodewyk den Koning groot van magten,
Die door de heele werelt is bekent,
Gy speelt gestadig lief in mijn gedagten,
Mogt ik van uwe schoonheid zyn bemint;
Laat ons te gare,
Uyt liefde paren,
Vergunt my tog den trouw,
Og overschoon Ionkvrouw.
Maagt.
Komt gy Louwies den Trouw aan mijn bieden,
Gy weet dat ik niet goet F[ran]s [b]en gesind,
Vertrekt van hier en wilt vry van mijn vlieden,
Want ik en wil niet sijn van u bemint,
Want sulker leven,
Wil ik niet geven,
Aen eenen Vorst op aard,
Ik hou mijn ongepaard.
Vrankryk.
Ik zal u hoofd een goude kroon opzetten,
[D]rie Lelies zullen daar zijn ingepland;
Voldoet mijn zin en volgt mijne wetten:
Verlaat den Tuyn en voegt u aen mijn hand,
Ik zal u bevrijden,
Ten allen tijden,
geen vyant zal voortaan,
U nimmer spreken aen.
Maagt.
U kaale pragt en kan mijn niet behagen,
Die hovaerdy en ben ik niet gewent,
Ik zal op mijn Star den Hoed der Staten dragen,
U looze streeken zijn my wel bekent,
Wilt van mijn keeren,
Doet mijn begeeren,
Of ik schenk u op trouw,
Myn Bomben en Cartouw.
Vrankryk.
Schoone Maget wilt soo stout niet spreken,
Eer dat mijn liefden in een haat verkeert,
Ik zal mijn tooren op u vriendschap wreken,
Zoo gy u liefde niet aen my vereert,
Want wilt gy minnen,
De Koninginne,
Dan raken wy tot den strijt,
Schoon gy een Maget zijt.
Maagt.
U liefden of haat kan my niet deeren,
Schoon dat gy dreygt ik ben nog niet vervaart,
Ik heb menig helt om u van my te keeren;
Den Leeuw staat gewapent met het zwaart,
die kan nog strijden,
T[e]n allen tijden,
Tegen u Fransen Haen,
Als het 'er komt op aen.
Vrankryk.
Wat mogt gy spreken van den Leeuw sijn kragten,
Mijn Haen die staet gewapent in het veld,
En zal u Leeuw daar stoutelijk verwagten,
Hy is gestaen en vreest voor geen gewelt,
Hy heeft zijn sporen,
Nog niet verloren,
Daar om ô Maget,
[zoo] ziet voor u wat gy doet.
Maget.
Wel dreygt gy konink met den haan zijn spooren,
Hy is afgemartelt en kan kwalyk staen,
Ik hoor hy heeft de moet geheel verloren,
Uyt alle kampen moet hy vlugten gaan,
wilt hem wat voeren,
In dit rumoeren,
Of hy raakt door den strijt,
Nog al zijn pluymen kwijt.
Vrankryk.
Wel kan ik dan geen troost van u verwinnen,
Zoo is myn vleyen al om niet gedaan,
Maget.
Neen koning gy en hoeft mijn niet te minnen,
U Vryery en staat my gants niet aan,
Mijn zuyver leden,
Die zoeken Vrede,
Maar gy tot den verdriet,
Bemind de Vrede niet.
EYNDE. |
|