De Achttiende Eeuw. Jaargang 46
(2014)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||
[2014/1]De kunst van het liegen
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||
bedrog over het algemeen moeilijk is te reconstrueren.Ga naar voetnoot4 Genoeg reden voor de Werkgroep 18e Eeuw om een congres te wijden aan ‘De kunst van het liegen’, dat plaats vond op 17 en 18 januari 2014 in Amsterdam. Een korte inleiding. | ||||||||||||||||||||||
Achterdocht en vertrouwenCasanova zou het ongetwijfeld aan de stok hebben gekregen met leeftijdgenoot Immanuel Kant. Terwijl de katholieke, reislustige levensgenieter zijn bedrog in 1797 rechtvaardigde en legitimeerde met een beroep op de waarheid, voerde de protestantse filosoof die Pruisen zelden verliet, het debat over leugen en waarheid in datzelfde jaar tot een voorlopig hoogtepunt. Zelfs een leugentje om bestwil was zijns inziens verboden. In Über ein vermeintes Recht aus Menschensliebe zu lügen (1797) betoogde hij dat men onder alle omstandigheden de plicht had eerlijk te zijn. Zelfs al zou men daarmee een crimineel helpen.Ga naar voetnoot5 Strenger dan Kant zou het niet worden, hoewel ook denkers als Montaigne en Bacon de leugenaar al als lafaard beschouwden.Ga naar voetnoot6 En in het protestante Nederland was het heel normaal om de bevolking met een beroep op de bijbel op hun verantwoordelijkheid te wijzen. In 1735 wijdde een tijdschrift als Het weekelyks Orakel, waarachter de doopsgezinde Amsterdamse boekhandelaar Marten Schagen schuil ging, een geheel nummer aan de vraag of een ‘Leugentje, om profyts wille’ was toegestaan.Ga naar voetnoot7 Nee, aldus het orakel. ‘De hatelyke natuur des leugens, de gezonde Reden, en Gods uitdrukkelyke Wet, verbied het [...] volslagen’. Vooral vreesde het orakel de maatschappelijke onrust die het gevolg zou zijn van list en bedrog. Laat hem daarenboven denken, dat hy een Lid der Menschelyke Maatschappye is; dat hy verpligt is, zoo veel in hem zy haar heil te bevorderen; dat hy met te Liegen het onderling vertrouwen breeken, agterdogt, schade, met andere onheilen en quade gesteltenissen verwekken, gelyk door altoos waar te spreeken de ongekreukte Eerlyheit van mond en hart handhaven zal.Ga naar voetnoot8 Die angst voor verstoring van de maatschappelijke orde lijkt kenmerkend voor | ||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||
de achttiende eeuw. In de eeuwen ervoor kwam het onderlinge vertrouwen op basis van ongeschreven wetten ‘face-to-face’ tot stand. De wereld was relatief klein en overzichtelijk. ‘Premodern society looked truth in the face’.Ga naar voetnoot9 Bijna vanzelfsprekend kon men er op rekenen dat een ‘gentleman’ zich beschaafd en eerlijk gedroeg, zoals Locke beschrijft in zijn Some thougths concerning education (1693). Diens eer, stand en waardigheid verboden hem te liegen. Vertrouwen was een zaak tussen heren.Ga naar voetnoot10 Anders lag dat voor iemand als Antoni van Leeuwenhoek, die noch gentleman noch wetenschapper was, maar wel briljant. Hij moest vertrouwen zien af te dwingen bij de Royal Society in Londen. Zijn brieven aan het genootschap over zijn opzienbarende en voor niet-specialisten nogal ongeloofwaardige ontdekkingen, liet hij vergezeld gaan van acht getuigenverklaringen.Ga naar voetnoot11 Zonder dergelijke getuigschriften kwam men niet ver in de achttiende eeuw. De complexiteit van de samenleving zorgde er voor dat het ooit zo heilige geloof in de mensheid begon af te brokkelen. Voortaan moest men op abstracter niveau zien te vertrouwen.Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||||||||||||
Een complexe wereldIn de eerste decennia van de achttiende eeuw moet de maatschappij behoorlijk complex zijn geworden en daardoor moeilijker te overzien. Dankzij nieuwe wetenschappelijke inzichten en communicatiemiddelen werd de wereld groter; socialer ook door fenomenen als trekschuiten en genootschappen. Dat was aantrekkelijk, maar ook gevaarlijk: bij elke nieuwe ontdekking of inzicht, bij elk krantenartikel of verrassende ontmoeting moest men het risico incalculeren bedrogen te worden. Wie de kleinschaligheid van een dorp inruilde voor de anonimiteit van de stad moest helemaal oppassen. En degene die het zich kon permitteren om een geleerdentijdschrift als de Boekzaal van Europe bij te houden, ontdekte daarin allerlei nieuwe wetenschappelijke ‘waarheden’ en moest gaan geloven in zaken die voorheen voor onmogelijk werden gehouden.Ga naar voetnoot13 Ook het kwaad leek in Nederland in de eerste decennia van de eeuw steeds complexer te worden en niet alleen grotere, maar ook onzichtbaarder vormen aan te nemen. Zo vormde de paalworm in 1730 een enorme bedreiging voor de fundamenten van de Nederlandse dijken en daarmee voor het land. En dan was er het kwaad dat ‘sodomie’ heette, een kwaal die al net zo moeilijk te detecteren en even ondermijnend voor de Republiek was als de paalworm. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||
De meeste opwinding en woede veroorzaakte echter de windhandel in 1720. Deze nationale zwendel in aandelen vormde het ultieme bewijs dat het realiteitsbesef van de Nederlander aan het afbrokkelen was. Waarheid en bedrog stonden opeens in het middelpunt van de belangstelling en begrippen als ‘waar’ en ‘vals’ domineerden het maatschappelijk debat. Want, hoe gek moest men zijn om ‘echt’ geld, in munten, om te ruilen voor onzichtbaar geld in de vorm van waardepapieren? En waar moest het heen met het land als de ware koophandel in tastbare producten werd vervangen door nephandel in speculatieve aandelen?Ga naar voetnoot14 Over dergelijke maatschappelijke vraagstukken en bijbehorende emoties kon men in deze periode vooral lezen in de commerciële tijdschriften en toneelstukken van een groep schrijvende pioniers: journalisten, toneel- en romanschrijvers.Ga naar voetnoot15 Zij experimenteerden met literaire vorm en inhoud, in de hoop op publiek en inkomsten, en creëerden daarmee, achteraf bekeken, de moderne roman en de moderne journalistiek.Ga naar voetnoot16 Met veel leedvermaak wezen deze opportunistische schrijvers hun lezers op de onvolkomenheden van de mens en zijn neiging tot hypocrisie en leugenachtigheid; thema's die naderhand tot het vaste repertoire van de Nederlandse literatuur en journalistiek behoorden. Jacob Campo Weyerman zag de windhandel vooral als een kans om zichzelf als journalist te profileren. Op vrijdag 13 September 1720 lanceerde hij vanuit Rotterdam zijn eerste satirische weekblad onder de naam Rotterdamsche Hermes. Daarin beschreef hij de ‘Aktionisten’ als ‘Lantpalingen, Vipers genoemt, dewelke den buik en het ingewant van hare vruchtbare Moeder doorknagen’.Ga naar voetnoot17 In tijdschriften als die van Weyerman en consorten vormde de waarheid een terugkerend thema. Altijd als tegengif tegen de leugen. Geen auteur twijfelde er aan of die waarheid bestond. Nergens werd het begrip geproblematiseerd. Nihilisme en de latere negentiende-eeuwse en postmoderne scepsis ten opzichte van de waarheid ontbraken geheel en al. Zij was uniform en consistent.Ga naar voetnoot18 Wel vroeg menig satiricus zich af of zijn lezers wel rijp waren voor de waarheid. De Examinator uit 1718 was ronduit cynisch: ‘Wie zou dan van u alle so dwaas en onvoorzigtig zyn, dat hy de naakte waarheid omhelsde en begeerde. O neen!’Ga naar voetnoot19 Weyerman concludeerde in 1737: ‘Het gros der menschen getuygt | ||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||
eenpaariglyk, van de waarheyt te beminnen in het algemeen, maar niemant wil met de waarheyt heulen in het partikulier, vooral als de waarheyt hunne feylen al te na komt’.Ga naar voetnoot20 De ironie wil dat schrijvers als Weyerman, Jan van Gyzen, Willem van Swaanenburg en Willem van Ranouw zelf ook niet vies waren van plagiaat en de grenzen tussen feit en fictie niet al te strikt trokken. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hedendaagse onderscheid tussen journalistiek als medium voor waarheid en romans als medium voor fictie in de vroege achttiende eeuw nog niet bestond.Ga naar voetnoot21 Journalistiek leek daarom vaak op fictie en fictie kon er uitzien als journalisitiek: ‘literary creativity [...] sold the newspaper, not the day's breaking news’.Ga naar voetnoot22 | ||||||||||||||||||||||
Het brein van de leugenaarDat het niet meeviel om in de achttiende eeuw te leven als het aankwam op vertrouwen en bedrog, liet Voltaire zien aan de hand van zijn personage Candide (1759). Zelfs als je eigen intenties goed waren, waren er altijd anderen die je niet kon vertrouwen. Voltaire was zeker niet de enige verlichte geest die cynisch oordeelde over de achttiende eeuw. Philosophe Diderot vatte in 1762 een mensenleven als volgt samen in een brief aan zijn geliefde Sophie Volland: ‘zijn hele leven, van het brabbelende begin tot de seniele ouderdom, brengt hij door tussen alle mogelijke schurken en bedriegers’.Ga naar voetnoot23 Arts-anatoom Petrus Camper schreef in 1780: ‘Waarheid is altoos mijn doel geweest, echter heb ik ondervonden dikwijls met het beste oogmerk van de wereld gedwaald te hebben. Waarheid ligt dikwerf zóó diep in de put, dat zij haast niet te ontdekken is’.Ga naar voetnoot24 Predikant Willem Anthony Ockerse signaleerde in 1788 dat wantrouwen tot zijn grote spijt een noodzakelijk kwaad was geworden: De eerlijkheid en het onderling vertrouwen in de t'zamenleving der menschen is merklijk minder dan voorheen. Eertijds was het genoeg iemands woord te hebben; men noemde ‘een woord een woord, een man een man;’ thands zijn handschriften, getuigen en eeden geene voldoende waerborgen meer tegen het bedrog. [...] Het is bijkans eene noodzaaklijkheid geworden, schoon de menschlijke natuur daarvan gruwe, niemand te vertrouwen.Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||
Voor de ontwikkeling van het menselijk brein schijnen bedrog en wantrouwen overigens onontbeerlijk te zijn geweest. Volgens psycholoog Nicholas Humphrey is onze intelligentie vooral geëvolueerd dankzij de tact en de creativiteit die nodig zijn om te overleven in een groep. Primatologen Richard Byrne en Andrew Whiten gingen een stapje verder door te stellen dat degene die het beste kon bedriegen de grootste overlevingskansen had. Antropoloog Robin Dunbar, ten slotte, wist inderdaad aan te tonen dat hoe beter de leugenaar was, hoe groter zijn brein.Ga naar voetnoot26 Dit impliceert dat ook het bedriegen zelf in de loop der eeuwen moet zijn geëvolueerd en langzaam maar zeker tot kunst moet zijn verheven. Terecht vroeg Jacques Derrida zich in 2005 af: is het mogelijk om een geschiedenis van de leugen te schrijven?Ga naar voetnoot27 Als men in de achttiende eeuw al iets bevroedde van het causale verband tussen bedrog en de ontwikkeling van het brein, dan schoot men daar evengoed bar weinig mee op. Slachtoffers van moordenaars, dieven, kwakzalvers en leugenaars wilden maar één ding: dat het moorden, stelen, valse hoop geven en liegen zouden stoppen. Soms lukte dat. Voltaires gevecht om de ten onrechte geëxecuteerde Jean Calas te rehabiliteren liet zien dat er hoop was! De philosophe kreeg uiteindelijk de waarheid boven tafel en het recht zegevierde alsnog, zonder dat de arme Calas weer tot leven kon worden gewekt. Hoewel Voltaire een bekende Fransman was met invloed, lukte het gewone stervelingen soms ook om hun recht te halen. Marie Blomme bijvoorbeeld, een gouvernante uit Kortrijk, vocht met succes haar baas aan die haar had bezwangerd, maar haar in eerste instantie geen alimentatie wilde geven en haar daarom beschuldigde van leugens. Haar proces is uniek, omdat er geen sprake was van een misdrijf, geweld of diefstal, maar van poging tot bedrog. Elwin Hofman laat in dit nummer zien langs welke wegen Marie Blomme en haar omgeving feiten verzamelden om de waarheid te reconstrueren. Het ging daarbij om juridische feiten, maar ook om informatie die via de biecht, reputatiemanagement en zelfreflectie werden verkregen. | ||||||||||||||||||||||
Fact checkingFact checking was hoogst noodzakelijk in een wereld zonder bestaanszekerheid, maar bleef, bij gebrek aan de huidige informatietechnologie, een heikele aangelegenheid. Waar de hedendaagse mens in West-Europa gebukt gaat onder een te veel aan informatie, kon de achttiende-eeuwer soms gek worden van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||
een gebrek aan feiten en dus aan waarheid. Wie wilde weten wat er twintig kilometer verderop gaande was, zag zich al voor een raadsel geplaatst. Neem die kleine aardbeving die men op 14 augustus 1758 's ochtends vroeg in Leiden, Gouda en Rotterdam meende waar te nemen. In werkelijkheid vlogen er die zomerochtend twee pakhuizen met kruid op de Amsterdamse Overtoom de lucht in. Daarbij kwamen ten minste drie arbeiders om: een half lichaam vondt men geslaagen tegen de Kolfbaan van het Wynhuis Bloemendaal, dat het tweede huis is, van de Kruidmaakerye naar de Stad gerekend. Een Hand vondt men in de Laan van het Pesthuis; ééne andere op het Dak van zeker daar naby staande Huis, door een Kuiper bewoond; wel dertien Huizen voorby de Kruidmaakerye een ander lichaam zonder hoofd, dat deerlyk gekwetst en aan stukken geslagen was; elders vondt men meer stukken en brokken van de ongelukkig omgekoomene Arbeidslieden.Ga naar voetnoot28 Internationaal nieuws reisde nog langzamer. Dat Lissabon op 1 november 1755 geheel plat was gelegd door een aardbeving, hoorde men in Amsterdam pas eind november. Legendarisch is de anekdote waarin de koning van Siam weigert te geloven dat in Nederland rivieren konden bevriezen, zodanig dat een olifant er op zou kunnen lopen.Ga naar voetnoot29 Schrijvers van reisverhalen, een van de populairste genres in de achttiende eeuw, waren zich pijnlijk bewust van het feit dat fact checking voor de thuisblijvers onmogelijk was. Juist om die reden, betoogt Anne Thell in haar bijdrage, voelden reisauteurs zich geroepen om verantwoording af te leggen over wat ze schreven. Hierdoor ontwikkelden voorwoorden en inleidingen bij reisverslagen zich in de eerste helft van de achttiende eeuw tot een soort microgenre waarin werd getheoretiseerd over hoe men de werkelijkheid zo waarheidsgetrouw mogelijk weer kon geven. Een van de aanbevelingen was een eenvoudige schrijfstijl, zonder al te veel literaire fratsen. Toch konden de vele voorwoorden en inleidingen van ongetwijfeld oprechte reisverhalenauteurs niet verhinderen dat collega-schrijvers er soms een iets minder strikte moraal op nahielden. IJdelheid, hebzucht en het laten prevaleren van eigen (voor)oordelen zorgden er voor dat lang niet elke reiziger zijn observaties naar waarheid neerpende, aldus Percy Adams in Travelers and Travel Liars.Ga naar voetnoot30 George Psalmanazar hield een bestseller over aan zijn Description of Formosa (1704). Een leven lang claimde hij dat hij op Formosa, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||
het huidige Taiwan, was geboren en dat zijn beschrijving van dat land geheel en al op waarheid beruste. Pas in zijn postuum verschenen Memoirs (1764) gaf de in Frankrijk geboren auteur toe dat hij alles uit zijn duim had gezogen. Ook de toenemende aandacht voor het eigen verleden en voor authentieke historische bronnen bracht personen met een rijke verbeeldingskracht op ideeën. Literaire hypes als de middeleeuwse poëzie van Thomas Rowley of de gedichten van Ossian bleken naderhand gebaseerd op lucht. De gedichten waren helemaal niet middeleeuws maar eigentijdse producten, afkomstig van Thomas Chatterton, zoon van een koster, en James Mcpherson, een boerenzoon. Maar hoe kon de achttiende-eeuwer dat weten? Hij of zij beschikte immers niet over de kennis die wij inmiddels hebben? Jack Lynch, auteur van Deception and Detection in Eighteenth-Century Britain, verplaatst zichzelf in het openingsartikel van dit themanummer in de contemporaine lezer. Vanuit diens perspectief werden kunst en literatuur immers sowieso omschreven als ‘splendide mendax’ oftewel ‘edel logenachtig’.Ga naar voetnoot31 Hoe hadden achttiende-eeuwers binnen een fictief kader echt van nep kunnen onderscheiden? En moeten wetenschappers zich vandaag de dag geen rekenschap geven van dat epistemologische proces van kennis vergaren van de personen die zich op dat moment gesteld zagen voor raadsels als semi-middeleeuwse poëzie? Lynch neemt het in zijn stuk op voor de gedupeerden en waarschuwt voor al te snelle, a-historische conclusies. | ||||||||||||||||||||||
Kan men ontsnappen aan bedrog?Misschien was de achttiende eeuw vooral de eeuw die probeerde te ontsnappen aan de verleiding om zichzelf te bedriegen. Jacqueline Hylkema laat zien dat er een opvallend verschil bestaat tussen zeventiende- en achttiende-eeuwse schilderijen met afbeeldingen van bedriegers. Diende het bedrog in de zeventiende eeuw vooral het plezier van de kijker, in de achttiende eeuw krijgt de laatste ook een les mee, te weten dat hij of zij zich kon wapenen tegen bedriegers. In de werken van Hogarth wordt daarom niet alleen de bedrieger te kijk gezet, maar ook de bedrogene(n). Met onmiskenbare spot dwong de kunstenaar het publiek aldus om na te denken over zijn eigen aandeel in dit soort zaken. Wat de auteurs van satirische tijdschriften met woorden vermochten te doen - het ontleden van een dubieuze moraal - probeerde Hogarth met beelden te bereiken. Dit proces van demonstreren, entertainen en verlichten zien we ook in de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||
romans uit die periode. Die neigden meer en meer naar wat we tegenwoordig ‘realisme’ zouden noemen, ook romans die overduidelijk fictie waren. ‘It is fascinating to realize how in the eighteenth century, many people wanted more “truth” in the novel, and that Defoe and his fellow “novelists” felt bound to defend their imaginative writing as something more than mere fiction’, schrijft Underwood.Ga naar voetnoot32 Steeds vaker verdrong de rauwe werkelijkheid koninklijke drama's en pastorale romances. Libertijnen, schuinsmarcheerders, hoeren en ander gespuis bevolkten de vele avonturenromans die nog het best te omschrijven zijn als een mengeling van soap, klucht en drama. Ze waren mateloos populair. In sneltreinvaart en met een onvermijdelijk hoog roddelgehalte werden de levens en avonturen van criminelen, bohémiens en marginalen aan de man gebracht. Niets fijner, kennelijk, dan te lezen hoe bedriegers uiteindelijk ten val kwamen.Ga naar voetnoot33 Johannes Verhey had zo'n romanpersonage kunnen zijn. Ton Jongenelen wekt deze vergeten ondernemer tot leven aan de hand van het notarieel archief in Amsterdam en het archief van het Hof van Holland. Verhey was iemand die groot dacht. Met een nietsontziend narcisme startte hij verzekeringsondernemingen als de Generale Nederlandsche Praebenden Compagnie die in levensverzekeringen deed. Verhey werd er vooral zelf rijk van. De reconstructie van zijn (wan)daden bevestigt de hypothese van Baines dat de opkomst van een typisch achttiende-eeuws verschijnsel als de vervalsing direct samenhangt met de vele financeële innovaties in die eeuw. Waardepapieren werden in deze nieuwe kredieteconomie steeds belangrijker, maar daarmee nam ook het risico op bedrog toe.Ga naar voetnoot34 Van der Hey leek vooral te lijden aan het ons welbekende graaisyndroom, maar vele andere achttiende-eeuwers bedrogen uit pure noodzaak. Wat bijvoorbeeld te denken van al die vrouwen die als man door het leven gingen? Zoals die stalknecht die bij overlijden een ‘vrouwspersoon’ bleek te zijn? Zij had vijftien jaar lang haar naaste omgeving moeten bedriegen om te kunnen overleven. Niemand had het flauwste vermoeden gehad, want ‘Dieren, die niemand anders kon regeeren, wist zij in de manege zoo te dwingen en te temmen, dat haars gelijke zelfs onder de mannelijke ‘cecte’ niet te vinden | ||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||
was’.Ga naar voetnoot35 Ongetwijfeld heeft de vrouw gedroomd over een leven zonder leugens, maar hoe had ze dat kunnen realiseren en wie kon zich zoiets in de praktijk veroorloven? De anti-moraal die enfant terrible Markies De Sade zijn vrouwelijke lezers voorschotelde - om liegend door het leven te gaan - was daarom niet eens zo onrealistisch. Laten we dus altijd gerust zo onbetrouwbaar zijn als maar mogelijk is: laten we het beschouwen als de weg naar gunst, aanzien, goede naam, rijkdom en vrijelijk het kleine gevoel van wrevel, dat bij ons opkomt doordat we de mensen bedrogen hebben, doen vervagen in het opwindend besef een schurk te zijn.Ga naar voetnoot36 | ||||||||||||||||||||||
Tot slotAlleen Jean-Jacques Rousseau bleek dapper of gek genoeg om de naakte waarheid recht in de ogen te kijken. Als een van de eerste intellectuelen in de achttiende eeuw paste hij de nieuwe Verlichtingsidealen toe op zijn eigen leven. Door een ongecensureerde autobiografie te publiceren en zichzelf publiekelijk aan de schandpaal te nagelen, hoopte hij het bewijs te leveren van zijn eerlijkheid. Wat gebruikelijk was in criminele biografieën, namelijk dat alle strafbare feiten en leugens van de hoofdpersoon haarfijn uit de doeken werden gedaan,Ga naar voetnoot37 paste Rousseau op zichzelf toe. Genadeloos legde hij zichzelf op de snijtafel in zijn Confessions (1762). Zijn diepste geheimen, zijn leugens, zijn diefstallen; alles deelde hij met zijn lezers. Ziehier de mens: Ik heb de waarheid gezegd. Als iemand dingen weet die in strijd zijn met wat ik hier heb verteld, ook al zou het honderdmaal bewezen zijn, is zijn kennis louter leugen en bedrog en als hij, zolang ik nog in leven ben, weigert dit grondig met mij te onderzoeken en tot klaarheid te brengen, bemint hij rechtvaardigheid noch waarheid.Ga naar voetnoot38 Ongekend nieuw en modern was dit project waarmee Rousseau zichzelf niet alleen status en autonomie verleende, maar waarmee hij zich ook bewust als outsider portretteerde. Verguld noteerde hij: ‘Laat de bazuin van het laatste Oordeel maar schallen, het geeft niet wanneer. Ik zal met dit boek in de hand voor de opperste rechter verschijnen. Ik zal dan luid en duidelijk zeggen: ‘Zie, dit heb ik gedaan, dit heb ik gedacht, dit ben ik geweest’.Ga naar voetnoot39 Ondertussen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||
bond Rousseau in zijn Confessions ook de strijd aan met het systeem en met zijn vijanden. Hij kon het moeilijk verkroppen dat de waarheid niet altijd tot rechtvaardigheid leidde. Casanova was wat dat betreft een stuk laconieker. Zijn memoires, vijfendertig jaar later, waren meer ‘een algemene biecht’ dan ‘onbeschaamde zelfverheerlijking’ en meer bedoeld om te plezieren dan om met terugwerkende kracht zijn gelijk te halen.Ga naar voetnoot40 Beide mannen waren zo gevormd door verlicht gedachtengoed dat ze in staat waren om afstand te nemen en zichzelf te schetsen met gebreken en al. Misschien liepen ze een stapje voor op de samenleving als geheel. Want waar de Schotse Common Sense-filosofen en een persoon als Immanuel Kant bleven benadrukken dat de leugen moest worden uitgebannen in het belang van een betrouwbare samenleving,Ga naar voetnoot41 wisten Rousseau en Casanova al dat dit ideaal, menselijk gesproken, een illusie was. Iets dergelijks lezen we ook in 1799 in het Magazyn voor de critische wijsgeerte. Paulus van Hemert besefte zich terdege dat het Kantiaanse gij zult niet liegen te hoog was gegrepen: Maar helaas! hoe zwak is de mensch, in dit opzigt [...] inzonderheid de Geletterde, de man van eenige vermaardheid! Al zet hij, gelijk de chineesche Kraamer, voor de kraam zijner bovenzinlijke waaren, met gouden letteren: hier bedriegt men niet: nogtans moet de Menschkenner, zoo dikwijls hij voorbij gaat, en dat opschrift leest, het hoofd schudden.Ga naar voetnoot42 Het lijkt de grootste paradox van de Verlichting te zijn en het zal ook blijken uit de artikelen in dit nummer: hoe meer (zelf)kennis men kreeg en hoe beter de werkelijkheid werd doorgrond, hoe groter de confrontatie met datgene wat men wilde uitroeien: bedrog, ongelijkheid en onrechtvaardigheid. | ||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||
|
|