De Achttiende Eeuw. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Willeke Los
| |
[pagina 174]
| |
die tradities voor nieuwe doelgroepen. In dit verband speelt John Locke's praktisch-pedagogische verhandeling Some Thoughts Concerning Education (1693) een cruciale rol. In Europa, maar vooral ook in Nederland, werd in achttiende-eeuwse pedagogische geschriften veelvuldig naar de auteur en zijn verhandeling verwezen. Some Thoughts Concerning Education kwam binnen enkele jaren na publicatie in een Franse en Nederlandse vertaling ter beschikking van het Nederlandse publiek. De Franse vertaling verscheen als eerste op de markt. Deze werd bezorgd door Pierre Coste en in 1695 in Amsterdam gepubliceerd.Ga naar voetnoot3. In de daaropvolgende vijf decennia verscheen iedere vijfjaar een nieuwe Franse editie.Ga naar voetnoot4. De eerste Nederlandse vertaling van Locke's pedagogische verhandeling verscheen in 1698.Ga naar voetnoot5. De bezorger van deze vertaling is onbekend.Ga naar voetnoot6. Coste en de Nederlandse vertaler zijn eensluidend in hun oordeel dat Locke's ideeën, ondanks het gegeven dat ze in eerste instantie voor kinderen uit de hogere standen zijn bedoeld, ook van groot nut zijn voor de midden- en lagere standen. In de woorden van de Nederlandse vertaler: ‘Schoon de Schryver deze Bedenkingen eygentlijk geschreven heeft voor het Kind van een braaf Heer die op 't Landt woonde [...] en derhalven voornamenlijk zijn oog gehad heeft op de Opvoeding voor kinderen van voorname luiden [...] is het tevens zeker, dat 'er voor luyden van geringer middelen en lager rang ook vele nutte en aanmerkelyke zaken in gevonden worden de Opvoeding hunner kinderen betreffende.’Ga naar voetnoot7. Behalve door middel van vertalingen werden Locke's opvoedkundige ideeën ook via de geschriften van andere schrijvers verspreid. Zo vormen de besprekingen in De Boekzaal van Europe (1696) en het Journal des Sçavans (1698) eerder een samenvatting van zijn ideeën dan een kritische reflectie daarop.Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 175]
| |
Belangrijker voor de verspreiding van Locke's pedagogische ideeën zijn echter de spectatoriale geschriften geweest, waarbij Van Effens Misantrope (1711-1712) en De Hollandsche Spectator (1731-1735) niet ongenoemd mogen blijven.Ga naar voetnoot9. De goede ontvangst in Nederland van Locke's denkbeelden over de opvoeding is door enkele wetenschappers verklaard vanuit het gegeven dat Locke bij het formuleren van deze ideeën zelf in belangrijke schatplichtig was aan Nederlands gedachtegoed. Dodde benadrukt de overeenkomsten tussen Jacob Cats en Locke, hoewel hij er naar eigen zeggen niet in slaagt ‘de relatie tussen beiden eenduidig vast te stellen’.Ga naar voetnoot10. Op grondiger wijze trekt Brita Rang een parallel tussen Locke's ideeën en de pedagogische verhandeling die Frédéric Rivet ten behoeve van de opvoeding van de prins van Oranje schreef en die in 1679 in Amsterdam werd gepubliceerd.Ga naar voetnoot11. De artikelen van Dodde en Rang vormen de Nederlandse variant binnen een lange en gerespecteerde traditie van Locke-interpretaties die de vraag naar de bronnen van Locke's pedagogische ideeën tot uitgangspunt heeft. Centraal in deze traditie staat het argument dat Locke's ideeën geenszins origineel zijn maar dat deze in belangrijke mate teruggrijpen op gedachtegoed uit de zestiende en zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot12. De mogelijke schatplichtigheid van Locke aan Nederlands gedachtegoed laat onverlet dat hij voor achttiende-eeuwse Nederlandse auteurs een gezaghebbende autoriteit was. Ook toen in de tweede helft van de achttiende eeuw de pedagogische blik zich meer op de midden- en lagere klassen richtte, bleven de ideeën van Locke een belangrijk referentiepunt. Dit gold zelfs voor Locke's notie van individualiteit in opvoeding en onderwijs. De cruciale rol die Locke hieraan toekende, gaf aan zijn pedagogische adviezen een onontkoombaar elitair karakter. Voor achttiende-eeuwse auteurs was dit echter geen reden om zijn ideeën terzijde te leggen, maar om zijn adviezen aan te passen aan de sociale omstandigheden van de nieuwe doelgroep. Twee auteurs zijn in dit verband in het bijzonder van belang: de doopsgezinde publicist Pieter Adriaan | |
[pagina 176]
| |
Verwer (1696-1757)Ga naar voetnoot13. en Kornelis van der Palm (1730-1789), Frans kostschoolhouder te Delfshaven.Ga naar voetnoot14. Verwers betekenis is gelegen in het feit dat hij in 1753 een nieuwe Nederlandse vertaling van Locke's Some Thoughts Concerning Education bezorgde, die hij bovendien van een inleiding en commentaren voorzag.Ga naar voetnoot15. Voorafgaand aan deze vertaling had Verwer reeds diverse Engelse godsdienstige en letterkundige werken in het Nederlands overgezet.Ga naar voetnoot16. Bovendien had hij, onder het pseudoniem Mennophilus, enkele bijdragen aan Van Effens Hollandsche Spectator geleverd, ter verdediging van zijn geloofsgenoten ‘tegen een vermeende aanval van de spectator’.Ga naar voetnoot17. De redenen voor zijn nieuwe vertaling van Some Thoughts Concerning Education geeft Verwer in het begeleidend voorwoord. Als eerste noemt hij dat de voorgaande vertaling, waarvan slechts één druk is verschenen, zeer zeldzaam was geworden. De uitgever meende echter niet te kunnen volstaan met het eenvoudig herdrukken van deze eerste editie. Een grondige herziening was vereist, wilde deze aan de huidige smaak van het publiek voldoen. Door middel van extra commentaren werd de nieuwe vertaling bovendien ‘naer onze Lantaert geschikt’ gemaakt.Ga naar voetnoot18. De betekenis van Van der Palm vloeit voort uit het gegeven dat hij in twee bekroonde verhandelingen pedagogische adviezen voor de midden- en lagere standen formuleerde, waarbij hij in belangrijke mate op Locke's ideeën teruggreep. Van der Palms eerste prijsverhandeling - tevens zijn pedagogische debuut - schreef hij naar aanleiding van de prijsvraag van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen over de geestelijke en zedelijke vorming van het kind. De maatschappij publiceerde zijn bijdrage in 1766 tezamen met de | |
[pagina 177]
| |
andere vier bekroonde verhandelingen.Ga naar voetnoot19. Van der Palms tweede prijsverhandeling werd in 1782 uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen. Deze had hij in antwoord op de prijsvraag over de noodzakelijke verbeteringen in het openbaar onderwijs ingestuurd.Ga naar voetnoot20. Tussentijds had Van der Palm ook een Nederduitsche Spraakkunst voor de Jeugdt uitgegeven en een tweeledig dichtstuk getiteld De beste opvoeding der Jeugd, ten nutte van dit Gemeenebest. Onder de spreuk: ‘GelukkigLand, Waerin de Jeugd wordt Aengespoord tot Eer en Deugd’.Ga naar voetnoot21. Deze verschillende bijdragen maakten Van der Palm niet alleen een belangrijk deelnemer aan het Nederlandse pedagogische debat in de tweede helft van de achttiende eeuw, maar ook één van de grondleggers van de onderwijshervorming die in Nederland aan het begin van de negentiende eeuw gestalte kreeg.Ga naar voetnoot22. Voor dit laatste is ongetwijfeld ook van belang geweest dat hij de vader was van J.H. van der Palm, die in 1799 Agent voor Nationale Opvoeding werd en onder wiens verantwoordelijkheid de onderwijswetten van 1801 en 1803 werden aangenomen.Ga naar voetnoot23. Voorafgaand aan mijn bespreking van de bijdragen van Verwer en Van der Palm volgt eerst een samenvatting van Locke's adviezen aangaande individualiteit en de vorming van het kind. | |
Individualiteit in opvoeding en onderwijs bij LockeIn de pedagogische ideeën van Locke speelt de individualiteit van het kind op een drietal manieren een rol. Locke's besef van de kinderlijke individualiteit komt om te beginnen tot uitdrukking in zijn opvatting dat kinderen met verschillende karakters en temperamenten worden geboren. Het gaat hier om onveranderlijke gemoedstoestanden. Kinderen kunnen van nature bijvoorbeeld stoer, bedeesd, zeker, bescheiden, meegaand, koppig, nieuwsgierig, | |
[pagina 178]
| |
zorgeloos, vlug, of langzaam zijn.Ga naar voetnoot24. Volgens Locke beschikt ieder kind over een ‘natural genius’, een term die door Verwer wordt vertaald als ‘natuurlyken Geest en Gesteltenis’ of ‘natuurlyke Geest en Aart’.Ga naar voetnoot25. Door middel van opvoeding kan dit natuurlijke karakter wel in de juiste richting ontwikkeld worden, maar de van nature gegeven karaktertrekken kan men moeilijk uitroeien.Ga naar voetnoot26. De opvoeder moet daarom de kinderlijke natuur als uitgangspunt voor de opvoeding nemen. Om de kinderlijke natuur in de goede richting bij te sturen, dient de opvoeder het kind nauwkeurig te observeren. In Locke's eigen woorden: ‘He, therefore, that is about children should wel study their natures and aptitudes and see, by often trials what turn they easily take and what becomes of them, observe what their native stock is, how it may be improved, and what it is fit for [...]’Ga naar voetnoot27. Verwer vertaalt deze passage als: ‘Hy derhalven, die over Kinderen gestelt wort, behoort hunne Natuur en Bekwaemheden wel na te gaen, en door vele Proeven te zien, werwaerts hunne Neigingen henen loopen en wat hun als eigen is; hy moet waernemen welke hunne Natuurlyke Bekwaemheden zyn, hoe ze kunnen verbetert worden en wat hiertoe nut en dienstig is.’Ga naar voetnoot28. De opvoeder moet rekening houden met wat kinderen willen en of zij in staat zijn om zich datgene wat zij willen door ijver en oefening eigen te maken. Ook moet hij overwegen of het de moeite waard is. In veel gevallen namelijk, kan de opvoeder weinig meer doen dan het beste maken van datgene wat de natuur gegeven heeft: de ondeugden en gebreken waartoe een bepaald gestel geneigd is, te voorkomen en het kind alle voordelen te bieden waarvoor het vatbaar is. Het natuurlijke karakter van ieder kind moet zo ver mogelijk tot ontwikkeling gebracht worden, maar het heeft volgens Locke geen zin om meer van het kind te vergen dan datgene waartoe het van nature in staat is.Ga naar voetnoot29. Op het eerste gezicht lijkt deze opvatting op gespannen voet te staan met het pedagogisch optimisme dat Locke in de eerste paragraaf van zijn verhandeling formuleert in de bekende uitspraak: ‘[...] of all the men we meet with, nine parts often are what they are, good or evil, useful or not, by their education. 'Tis that which makes the great difference in mankind’.Ga naar voetnoot30. Van een daadwerkelijke tegenstelling tussen beide noties is echter geen sprake omdat kinderen zich volgens Locke weliswaar onderling van elkaar onderscheiden door verschil- | |
[pagina 179]
| |
lende karaktertrekken, maar zij allen geboren worden met dezelfde natuurlijke gaven die de opvoeding tot ontwikkeling kan brengen.Ga naar voetnoot31. Daarom meent Locke dat de verschillen tussen mensen niet zozeer het gevolg zijn van hun natuurlijke gaven maar van hun verworven gewoonten.Ga naar voetnoot32. Behalve in Locke's visie op de kinderlijke natuur spreekt zijn besef van individualiteit ook uit het doel dat hij voor de opvoeding formuleert, namelijk opvoeding tot deugdzaamheid. Dit doel is zowel persoonlijk als maatschappelijk van aard. De capaciteit van de mens om zich zijn wensen te ontzeggen en zijn eigen neigingen te overwinnen om alleen datgene te doen dat door de rede als het beste wordt aangemerkt, dient niet alleen het individuele belang van de mens maar ook het maatschappelijke belang.Ga naar voetnoot33. De deugd dient daarom het doel van opvoeding te zijn: ‘'Tis virtue then, direct virtue, which is the hard and valuable part to be aimed at in education [...]’.Ga naar voetnoot34. Disciplinering van het kind is om deze reden een belangrijk aspect van de opvoeding, maar Locke stelt nadrukkelijk dat het deugdzame gedrag van een kind niet voort mag spruiten uit angst of vrees. Deugdzaam gedrag moet van binnenuit komen, omdat alleen op deze wijze deugdzaamheid ook op volwassen leeftijd kan worden gegarandeerd.Ga naar voetnoot35. Huiselijk onderricht is volgens Locke de beste manier om het kind tot deugdzaamheid op te voeden. Ook uit dit advies blijkt de waarde die hij hecht aan de individualiteit van het kind. Locke prefereert het boven onderricht op school, omdat scholen volgens hem vaak verzamelplaatsen zijn van slecht opgevoede en ongemanierde kinderen. Schoolmeesters - hoe bekwaam dan ook - zijn doorgaans niet in staat het gedrag van al hun afzonderlijke leerlingen in de gaten te houden en tegelijkertijd hun geest in kennis en deugdzaamheid te vormen. Van een schoolmeester, die vijftig of honderd kinderen onder zijn hoede heeft - een situatie die in het zeventiende-eeuwse Engeland niet ongebruikelijk wasGa naar voetnoot36. - kan men niet verwachten dat hij kinderen méér onderwijst dan wat in hun boeken staat. De vorming van de geest en de manieren van het kind vereisen immers een constante oplettendheid en een inspanning ten | |
[pagina 180]
| |
aanzien van ieder kind afzonderlijk.Ga naar voetnoot37. In de slotparagraaf van zijn verhandeling zet Locke dit argument nog eens kracht bij met de opmerking dat de geest van iedere mens iets bijzonders heeft en men daarom nauwelijks twee kinderen kan vinden die men volgens exact dezelfde methode kan opvoeden.Ga naar voetnoot38. | |
Het commentaar van VerwerLocke's voorkeur voor het huiselijke of privé-onderwijs vormde voor een aantal van zijn Nederlandse recipiënten een probleem. Illustratief is in dit verband het commentaar van Pieter Adriaan Verwer bij zijn vertaling van Locke. In het woord vooraf bij deze vertaling, plaatst hij een aantal kritische kanttekeningen bij het advies om kinderen thuis door een gouverneur te laten onderrichten. Volgens Verwer is dit advies vooral ingegeven door het feit dat Locke in eerste instantie schreef voor de hogere standen en een Engels publiek. Navolging van Locke' s advies in Nederland zou volgens Verwer zeer nadelige gevolgen hebben, omdat in Nederland als een gemeenebest dat hoofdzakelijk leeft van de koophandel, ambachten en fabrieken, ‘een zekere Gelykheit tussen Menschen en Menschen plaets moet blyven houden’. Deze gelijkheid valt niet te rijmen met onderwijs door een gouverneur. Bovendien, zo stelt Verwer, is de toestand op de Nederlandse scholen, zeker in de grote steden, niet zo slecht dat een ‘fatsoenlyk Man’ zijn zonen niet naar school zou kunnen laten gaan.Ga naar voetnoot39. Daarbij acht Verwer de noodzaak van een gouverneur geenszins door Locke bewezen: ‘Want’, zo stelt hij, ‘hoe vele voorbeelden heeft men niet, in alle tyden, dat zy, die, met Lof, aen het Roer van Stad en Staet zitten, met Roem als wakkere Jongelingen nevens hunne Tydgenooten de hooger en lager Scholen zyn doorgegaen?’Ga naar voetnoot40. Tegen Locke's opvatting dat kinderen beter thuis onderricht kunnen krij gen omdat schoolmeesters niet in staat zijn op de bijzondere gebreken van iedere scholier te letten en deze te verbeteren, brengt Verwer voorts in dat niet iedereen de voor het huiselijke onderwijs benodigde gouverneur kan bekostigen en dat bekwame gouverneurs bovendien een zeer schaars goed zijn. Het risico dat een gouverneur zelf kwalijke zeden meebrengt is daarom niet denkbeeldig. Het grootste bezwaar vindt Verwer echter dat kinderen door deze afgezonderde manier van opvoeden niet in staat worden gesteld de verschillende standen in de samenleving te leren kennen en zich daardoor gemakkelijk boven het gewone volk verheven kunnen voelen. Locke meende weliswaar dat men de gebreken van een afgezonderde opvoeding grotendeels weg zou kunnen nemen door kinderen op latere leeftijd met de grote wereld vertrouwd te maken, maar volgens Verwer is dit een ontoereikend middel. De hoogmoed die | |
[pagina 181]
| |
kinderen op zo jonge leeftijd wordt ingeplant, zal zich maar moeilijk uit laten roeien. Daarom stelt hij dat kinderen hun eerste onderricht in de ‘gemeene Schoolen’ moeten ontvangen, opdat ze onbevooroordeeld de verschillende standen waarin de mensen leven kunnen leren kennen.Ga naar voetnoot41. Zoals uit het voorgaande blijkt, staaft Verwer zijn pleidooi voor onderwijs op school vooral met maatschappelijke argumenten. Naar zijn idee is het in het belang van de samenleving dat kinderen van jongs af aan naar school gaan. Het door Locke geformuleerde probleem, dat de individuele ontwikkeling van kinderen door dit schoolse onderwijs in het gedrang zou komen, is volgens Verwer in Nederland minder groot. Van der Palm deelt Verwers mening dat onderwijs op school te verkiezen is boven huiselijk onderricht. In zijn eerste bekroonde verhandeling reikt hij daarom ouders middelen aan om de gebreken die aan het schoolse onderwijs kleven te ondervangen terwijl hij in zijn tweede prijsverhandeling voorstellen formuleert ter verbetering van het onderwijs op de scholen. | |
Individualiteit in opvoeding en onderwijs bij Van der PalmIn antwoord op de prijsvraag over de geestelijke en zedelijke vorming van het kind die de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in 1763 uitschreef onder de titel: ‘Hoe moet men het verstand en het hart van een kind bestieren, om het te eeniger tyd een nuttig en gelukkig Mensch te doen worden?’ zette Van der Palm een eigen pedagogische theorie op schrift.Ga naar voetnoot42. Met deze algemene theorie toont Van der Palm zich in diverse opzichten een volgeling van Locke. Ook hij paart respect voor de eigenheid van het kind aan een pedagogisch optimisme gebaseerd op de plasticiteit van het kind, waarbij hij, net als Locke, de metafoor van de zachte was gebruikt om deze kneedbaarheid uit te drukken.Ga naar voetnoot43. Verder benadrukt Van der Palm het belang van opvoeding tot deugdzaamheid door middel van driftbeheersing en disciplinering in combinatie met een sterke afkeuring van het te streng straffen van kinderen.Ga naar voetnoot44. Met betrekking tot de geestelijke ontwikkeling van het kind wijst Van der Palm in navolging van Locke op het belang van spel en waarschuwt hij ervoor het geheugen van het kind teveel te belasten.Ga naar voetnoot45. Van der Palm bekritiseert echter Locke's voorkeur voor het huiselijke onderricht. Weliswaar begrijpt hij Locke's kritiek op het openbaar onderwijs goed, maar hij meent dat diens bezwaren ondervangen kunnen worden wanneer de ouders de voorzichtigheid | |
[pagina 182]
| |
hebben om hun kinderen naar een bekwame meester toe te sturen. Deze zal de gebreken van zijn leerlingen met nauwkeurigheid gade slaan en kwaad gedrag op de juiste wijze tegengaan. Ook meent Van der Palm dat de mogelijkheid om bij gezamenlijk onderwijs ijverige leerlingen te belonen, stimulerend zal zijn voor de andere leerlingen. Net als Verwer voert hij tevens als argument aan dat er maar weinig ouders zijn die over voldoende middelen beschikken om hun kinderen thuis onderricht te laten geven. Wanneer ouders hun kinderen naar school laten gaan, hebben zij volgens Van der Palm echter wel de plicht om de vorderingen van hun kinderen in de gaten te houden en samen te werken met de meester. Hoewel Van der Palm in zijn verhandeling afzonderlijke adviezen geeft voor de vier standen die hij onderscheidt, te weten: ambachtslieden, kooplieden, kunst- en wetenschapsbeoefenaars en de krijgslieden, geldt zijn pleidooi voor het volgen van openbaar onderwijs voor kinderen uit alle standen, inclusief meisjes.Ga naar voetnoot46. Wat deze laatste categorie betreft, beperkt Van der Palm zich tot een aantal algemene opmerkingen, omdat zijns inziens de opvoeding van meisjes grotendeels parallel loopt aan die van jongens.Ga naar voetnoot47. Wel houdt hij de moeders er in de eerste plaats verantwoordelijk voor om acht te slaan op de vorderingen van hun dochters ‘zoo met betrekking tot het geen op de Scholen geleert wordt, als op zulke Handwerken, welke eene Dochter noodig heeft te weten’.Ga naar voetnoot48. Van der Palm stelt tegelijkertijd wel duidelijke grenzen aan de opvoeding van meisjes. De vaders dienen er namelijk op toe te zien dat hun dochters ‘verstandige Juffers worden’ maar ‘geene hooggevoelige, die in de letteroeffeningen der Mannen zoo verre dringen, dat zy hare huishoudingen verzuimen’. Vrouwen moeten daarentegen ‘hare Kunne eer aendoen, en vermakelyke Gezellinnen van hare Mannen worden’.Ga naar voetnoot49.
In zijn antwoord op de prijsvraag van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen beperkt Van der Palm zich tot het noemen van maatregelen die ouders kunnen treffen om binnen het bestaande schoolbestel de nadelen van het openbare onderwijs te ondervangen. Naar aanleiding van de in 1779 uitgeschreven prijsvraag van het Zeeuwsch Genootschap over de vraag welke verbetering de algemene of openbaare, vooral de Nederduitsche Schoolen nodig hebben tot meerdere beschaving van de natie, ontwierp Van der Palm een plan voor een nieuwe inrichting van het openbare onderwijs.Ga naar voetnoot50. In deze hervormingsvoorstellen speelt aandacht voor de individualiteit van het kind een belangrijke rol. Zo typeert Van der Palm in het eerste gedeelte van zijn verhandeling, waarin hij over de openbare scholen in het algemeen spreekt, een | |
[pagina 183]
| |
verstandige schoolmeester als iemand die zich in zijn lessen ‘naer den aert der zaken’ schikt: ‘Hij stelt zich zynen Leerling, wiens vermogens en bekwaamheden hy grondig kent, in deszelfs sterk en zwak voor, en tracht van stap tot stap, hem, naer gelang de zaken, in het geen hy onkundig is, te onderrichten.’Ga naar voetnoot51. Van der Palm werkt zijn voorstellen voor een hervorming van het onderwijs meer specifiek uit voor de Nederduitsche Scholen; dit zijn scholen waar geen onderwijs in de vreemde talen wordt gegeven. Hij onderscheidt twee typen: scholen op kosten van de ouders en scholen ten laste van de steden, de zogenaamde armenscholen.Ga naar voetnoot52. Van der Palm formuleert zijn adviezen voor de verbetering van het onderwijs op deze scholen rondom vier onderwerpen, te weten: de meester, de jeugd, de schoolboeken en de methode. Voor een verbetering van het onderwijs in de scholen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de individualiteit van het kind, is het in de eerste plaats van belang dat het onderwijs gegeven wordt door bekwame meesters. Een bekwame meester moet volgens Van der Palm, naast de benodigde kundigheden op het gebied van lezen, schrijven en rekenen, ‘eenen zachten aert en een taei geduld’ hebben.Ga naar voetnoot53. Hij dient zich steeds voor ogen te houden dat hem kinderen en geen volwassen mensen zijn toevertrouwd. Verder moet hij door zijn pupillen gerespecteerd worden, zonder ooit wreed te zijn. Van der Palm benadrukt dat schoolmeesters een grote invloed hebben op de vorming van het karakter van het kind: ‘Een Kind beziet vry algemeen zynen Meester, als een volmaekt patroon dat in alles zyn navolging waerdig is.’Ga naar voetnoot54. Met het voorstel om aspirant-schoolmeesters eerst enkele jaren als ondermeester te laten werken alvorens ze te examineren en om daarnaast schoolmeestersgilden op te richten, ondersteunt Van der Palm zijn voorstellen tot verbetering in praktische zin. Met betrekking tot het tweede onderwerp, de jeugd in de scholen, uit Van der Palm kritiek op de gewoonte om kinderen op jonge leeftijd naar school te zenden. Dit was geen ongebruikelijke praktijk omdat schoolmeesters hun geringe inkomsten nog al eens probeerden te vermeerderen door ook jongere kinderen op te nemen. Zoals Van der Palm in zijn hiervoor besproken verhandeling voor de Haarlemse Maatschappij al uiteen had gezet, heeft het zijns inziens weinig zin de geestelijke vorming van het kind vóór het zesde of zevende levensjaar actief ter hand te nemen.Ga naar voetnoot55. Van der Palm stelt daarom de schoolgaande leeftijd op zes à zeven jaar. Uitzondering hierop vormen de scholen voor de kleine kinderen van arme lieden. Alles wat deze kinderen hier leren, helpt de meester wanneer zij vanaf hun zesde of zevende naar de gewone openbare school gaan.Ga naar voetnoot56. De leeftijd waarop kinderen de lagere school dienen te verlaten, stelt Van der Palm op elf tot dertien jaar.Ga naar voetnoot57. | |
[pagina 184]
| |
Wat betreft de te gebruiken schoolboeken meent Van der Palm dat deze in het algemeen toegankelijk moeten zijn voor kinderen. Om die reden wijst hij de nog vaak voorkomende praktijk van het leren lezen met behulp van de Bijbel af, omdat kinderen hier weinig van begrijpen.Ga naar voetnoot58. Behalve dat schoolboeken toegankelijk moeten zijn voor kinderen, moet er ook een verscheidenheid aan schoolboeken bestaan ‘zoo wel om den lust der jeugdelingen op te wekken, als, om eenen trap in de opklimming of vermeerdering van hun verstand te maken en hunne vorderingen aen te wijzen’.Ga naar voetnoot59. Onder de schoolboeken die Van der Palm als geschikt aanprijst bevindt zich ook zijn eigen Nederlandsche Spraak- kunst. Zoals in het voorwoord hiervan aangegeven, onderscheidt deze zich van voorgaande omdat hij niet geschreven is voor geleerden, maar om ‘der jeugd’ dienstig te zyn’.Ga naar voetnoot60. Door middel van vragen en antwoorden laat Van der Palm de Nederlandse grammatica aan het oog van de lezer voorbijtrekken. In zijn Zeeuwsche prijsverhandeling typeert hij deze Spraekkunst niet zonder zelfvoldaanheid als ‘de gemakkelykste [...] die ik ken’.Ga naar voetnoot61. Tenslotte speelt ook in de wijze waarop de schoolboeken dienen te worden gebruikt, met andere woorden de lesmethode, aandacht voor de individualiteit van het kind een belangrijke rol. Van der Palm stelt namelijk voor om de school in verschillende klassen te verdelen, zodat kinderen die even ver zijn met elkaar in één klas zitten. Een verstandige meester moet daarbij zijn onderwijs richten naar de verschillende omstandigheden van zijn leerlingen en hun specifieke vermogens en ‘het welzyn van allen en elk in het byzonder zyner jeugdelingen onder het oog hebben’.Ga naar voetnoot62. Onderverdeling van de school in verschillende klassen is volgens Van der Palm bovendien een noodzakelijk middel om een goede orde in de klas te bewerkstelligen, zodat ook minder begaafde kinderen iets kunnen leren. Immers, alleen door een ‘rechtmatig bestier’ kan men kinderen kennis bijbrengen en op het juiste spoor houden’.Ga naar voetnoot63. Behalve een onderverdeling van de school in drie klassen, moeten de kinderen in iedere klas verdeeld worden over drie banken die opeenlopende fasen van ontwikkeling vertegenwoordigen. Op deze manier kunnen kinderen binnen de klas op hun eigen niveau werken. Verder is het van belang om kinderen niet te pijnigen met het uit het hoofd leren, vooral niet van moeilijke zaken: ‘Hier door maekt men hen tot slaven, die een afkeer krygen van alles wat naer het leeren smaekt, en verdriet scheppen in het geen tot hun wezenlyk heil kon dienstig zyn’.Ga naar voetnoot64. | |
Grenzen aan het onderwijs voor arme kinderenHoewel Van der Palms ontwerp mede bedoeld is om het onderwijs aan kinderen uit de lagere standen te verbeteren, stelt hij hier ook beperkingen aan. Als reden geeft hij dat de onderscheiden staat van mensen door God is gewild. Daarom | |
[pagina 185]
| |
mogen kinderen uit de lagere standen niet hetzelfde onderwijs krijgen als kinderen uit de hogere standen. De vraag die derhalve volgens Van der Palm beantwoord dient te worden is: tot hoever moeten arme kinderen onderwezen worden?Ga naar voetnoot65. Van der Palm acht het geen taak van de gewone openbare scholen om in hun onderwijs tegemoet te komen aan de zeer begaafde kinderen uit arme milieus. Voor dergelijke kinderen bestaan liefdadige instellingen, zoals de Fundatie van de Vrijvrouwe van Renswoude. Het onderwijs aan arme kinderen in de openbare scholen dient er slechts op gericht te zijn hen in staat te stellen om, voorzover dit binnen hun stand mogelijk is, de voordelen van het leven te genieten en nuttige burgers te zijn. Van der Palm acht het daarbij toereikend dat deze kinderen de school tot hun elfde jaar bezoeken, omdat zij in vier jaar bij een geregeld schoolbezoek, redelijke vermogens en een bekwame schoolmeester genoeg kunnen leren om binnen hun eigen stand te kunnen functioneren. Hen langer te onderrichten is schadelijk voor de maatschappij omdat het hen afhoudt van het leren van een handwerk, ambacht of ander beroep en van hen straatlopers maakt in plaats van bekwame werklieden.Ga naar voetnoot66. Voor kinderen van behoeftige lieden voldoet het om goed te kunnen lezen, redelijk te kunnen schrijven en de beginselen van het rekenen te beheersen: ‘Een Ambagtsman hier in ervaren kan, door zyn beroep, voor zich en de zynen 'er een goed bestaen door verkrygen. Een Zeeman behaelt 'er achting door en heeft gelegenheid om zyn geluk te bevorderen’.Ga naar voetnoot67. Naast lezen, schrijven en rekenen dient ook het onderwijs in de godsdienst een belangrijke plaats binnen het onderwijs op school in te nemen, met name in het onderwijs aan arme kinderen. Zij worden hierin volgens Van der Palm namelijk thuis niet altijd onderwezen. Kennis van de wijsheid en goedheid van God helpt hen zich aan Zijn Wil te onderwerpen en te leren nauwgezet hun plicht te betrachten. Alleen hierdoor kunnen zij werkelijk gelukkig worden in het huidige en toekomstige leven.Ga naar voetnoot68. | |
Tot besluitDe waardering van Verwer en Van der Palm voor de pedagogische adviezen van Locke was geenszins aanleiding tot een kritiekloze verspreiding en navolging van diens ideeën. Met name waar het Locke's voorkeur voor huiselijk onderricht betreft, gaven Verwer en Van der Palm de lezer een afwijkend advies. Voor Verwer waren sociale en morele argumenten reden om zich van Locke's advies te distantiëren en ouders op te roepen hun kinderen wel naar school te sturen. Van der Palm ging in zijn verhandelingen een stap verder. Met zijn voorstellen tot verbetering van het onderwijs probeerde hij een oplossing te bieden voor de door Locke geformuleerde onverenigbaarheid van onderwijs op school met respect voor de individualiteit van het kind. Volgens Van der Palm was het wel degelijk mogelijk het schoolonderwijs dusdanig in te richten dat er | |
[pagina 186]
| |
recht kon worden gedaan aan de verschillende karakters en vermogens van de kinderen. Hoewel Van der Palm de mate waarin het kind zijn/haar individualiteit tot ontwikkeling kon brengen afhankelijk stelde van de sociale klasse waarin het geboren was - een visie waarin hij overigens in zijn tijd geenszins alleen stond - waren zijn onderwijsvoorstellen erop gericht om kinderen uit de lagere klassen goed lager onderwijs te verschaffen. Daarmee bracht hij in ieder geval de voorwaarden en beginselen voor de individuele ontwikkeling van kinderen binnen het bereik van een grotere groep. | |
John Locke in the Netherlands: the influence of his views concerning individuality and education on P.A. Verwer (1696-1757) and K. van der Palm (1730-1789).This article traces the influence of Locke's Some Thoughts Concerning Education (1693) in the eighteenth-century Netherlands, especially with regard to his notion of individuality. Although Locke's educational treatise was essentially meant for the gentry, from the start his views were valued for their general usefulness and met with great approval both in the Netherlands and in other European countries. However, as educationalists turned their attention towards the middle and lower classes in the second half of the eighteenth century, Locke's views and especially those on individuality and private education needed to be adapted in order to fit the needs of the intended audience. In this process, Pieter Adriaan Verwer and Kornelis van der Palm played a key role. Verwer, who had already translated several English theological and literary publications into Dutch, provided the second Dutch annotated translation of Some Thoughts Concerning Education, published in 1753. Van der Palm wrote two price-winning treatises on education which were to a large extent inspired by Locke's ideas. In spite of their general approval of Locke's educational opinions, both Verwer and Van der Palm disagreed with Locke's view that children should receive a private education. While Verwer pointed at the unfavourable social consequences and argued that Dutch schools were better than English ones, Van der Palm designed a plan to reform education in schools in order to make it meet the individual needs of children. Thus, a new system of education was born in which schools were divided in three classes and every class in three successive grades. This new system was the beginning of the large-scale reform of schools which took place in the Bataviar. Republic at the beginning of the nineteenth century. |
|