De Achttiende Eeuw. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Joris van Eijnatten
| |
[pagina 74]
| |
kinderlijke wartaal, en al wat verachtelijk is’.Ga naar voetnoot6. Van pedanterie was Bilderdijk in 1779 allerminst gespeend. In zijn twee artikelen over Bilderdijks visie op de structuur en de betekenis van Sophocles' Oedipus vermeldt De Jong een aantal interessante bijzonderheden. Zo wilde Bilderdijk per se het treurspel in vijf bedrijven indelen, met de ‘ontknoping’ in het laatste bedrijf, hetgeen minder in overeenstemming lijkt met de bedoelingen van Sophocles dan met de regelgeving van de Franse classicisten.Ga naar voetnoot7. Daarnaast paste hij de grondtekst hier en daar aan om de verstaanbaarheid van het treurspel te vergroten en bepaalde emoties, die in het Nederlands anders verloren waren gegaan, tot uitdrukking te doen komen. De Jong, die vooral Bilderdijks aantekeningen volgt, haalt in dit verband de allereerste versregel aan. Omdat de daaropvolgende minstens even interessant is, geef ik ze beide weer: ‘Gij Kadmus nageslacht, mijn waardige Onderdanen,
Hoe zit ge dus bij een, versmeltende in uw tranen (...)?’ (I, 1-2)
Bilderdijk legt in een aantekening uit waarom hij ‘Onderdanen’ schrijft in plaats van ‘kinderen’. Hij wenst namelijk aan de huidige uitdrukkingswijze tegemoet te komen. De tweede regel verklaart hij niet nader; hij meende ongetwijfeld de zin van de tekst goed te hebben weergegeven. Vondel heeft de volgende vertaling: ‘Gy spruiten van den ouden Kadmus, hoe?
Wat zitge hier te zamen, droef te moe' (...)?’ (1-2)Ga naar voetnoot8.
En in de vertaling van de classicus P.C. Boutens uit 1928Ga naar voetnoot9. luidt het zó: ‘O kindren, van alouden Kadmos 't jonge broed,
Wat toch bedoelt dees bedezitting die gij houdt (...)?’ (1-2)
Vondels vertaling is pittig en ongekunsteld, die van Boutens klinkt verheven en gedragen. Bilderdijks overzetting, nog meer dan die van Vondel gericht | |
[pagina 75]
| |
op emotioneel effect, is tegelijk statig en gepassioneerd, vormelijk en sentimenteel.Ga naar voetnoot10. Op de reden waarom Bilderdijk de Oedipus de moeite van het vertalen waard vond, zal in het onderstaande nog worden teruggekomen. Directe aanleiding tot zijn vertaling, naast de wedijver met Vondel en zijn eigen belangstelling voor de klassieken, gaf wellicht Moses Mendelssohns Betrachtungen über das Erhabene und das Naive in den schönen Wissenschaften (1765). In dit opstel, dat Bilderdijk in de periode 1777-1779 met veel belangstelling heeft gelezen, werd de Oedipus geprezen vanwege de wijze waarop het drama inwerkt op de hartstochten van het publiek. Mendelssohn wees met name op de scène waarin Iocaste, vrouw en moeder van Oedipus, de waarheid van de beschuldiging van vadermoord en incest langzaam begint in te zien: ‘Het verstommen van Jokaste, zo lang het gesprek niet tot haar gericht was; het woest uitzigt vol vertwijfeling; de beklemdheid, en 't trekkend sidderen aller leden, met al het welke eene goede Toneelspeelster dit vreeslijk stilzwijgen gepaard moet doen gaan, brengen den gantschen Schouwburg (...) in den uitersten schrik. (...) Eindelijk spreekt zij; doch welke woorden! welk een verwarring! (...) Wie siddert thands niet voor haar leven?’Ga naar voetnoot11. Zulke passages weerspiegelen de ‘wijsgerige’ opvattingen - in dit geval de ‘psychologische’ - over dichtkunst en treurspel die in de tweede helft van de achttiende eeuw courant waren. Bilderdijk meende zich van zijn kunstgenoten te hebben onderscheiden juist doordat hij in zijn Edipus het ‘wijsgerige’ nauw met het poëtische en het taalkundige had weten te verweven.Ga naar voetnoot12. In dit artikel ga ik in op deze ‘wijsgerige’ achtergrond van de Edipus.Ga naar voetnoot13. Ten eerste worden de argumenten nader bekeken waarmee de jonge Bilderdijk zijn voorkeur voor het Griekse en (zij het in mindere mate) voor het klas- | |
[pagina 76]
| |
siek-Franse treurspel verdedigde. Vervolgens komt zijn visie op het koningschap aan bod, zoals deze in de Edipus is uitgewerkt. Bilderdijks verklaring van de tragische ondergang van de hoofdfiguur vormt het onderwerp van de derde paragraaf. Tenslotte worden enkele van de theoretische overwegingen besproken die aan zijn vertolking van Sophocles ten grondslag liggen. | |
Het Griekse treurspelDe Edipus diende een pedagogisch doel. Bilderdijk betreurde het namelijk dat ‘de heerschende smaak voor nieuwigheden (...) de Burgerlijke Toneelspelen de plaats van het Vorstelijk Treurspel heeft doen innemen’. Hij wilde zijn lezers onderwijzen in de juiste literaire theorie. Nederlandse dichters, constateerde hij, volgen niet langer de Fransen, maar imiteren de Duitsers.Ga naar voetnoot14. De bloei van het burgerlijke treurspel in Duitsland was vooral het resultaat van het baanbrekende werk van Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781). Noch in de ‘Voorafspraak’ tot de Edipus, noch in zijn wat arrogante Brief van den navolger van Sofokles Edipus (een reactie op enige relatief milde kritiek in de Dicht- en Toneelkundige Bibliotheek),Ga naar voetnoot15. noemde Bilderdijk het toneelwerk van Lessing.Ga naar voetnoot16. Hij heeft zich voornamelijk georiënteerd op de Nederlandse vertalingen van een aantal Duitse en Franse toneelstukken.Ga naar voetnoot17. Bilderdijks bezwaar tegen deze treurspelen betrof enerzijds de ‘verwarde samenspraken in den burgerlijken trant, dikwils vol onwaarschijnlijkheden’, anderzijds de ‘onnatuurlijke samenkoppelingen van klagten, verhalen, en | |
[pagina 77]
| |
gevechten, zonder eenheid van daad, tijds of plaats’. Vandaar het belang van zijn eigen Sophoclesvertaling. Hier had men een ongeëvenaard toneelspel, ‘van geheel de Oudheid als 't volmaakste in zijne soorte erkend’, dat eeuwenlang de maatstaf voor de tragedie had aangereikt en op zijn minst aan de ‘allergemeenste Toneelwetten’ voldeed. De Fransen - vóórdat althans hun geest en smaak in verval raakten en ook zij ‘Zedelijke spelen, zo menze noemt’, gingen schrijven - hadden altijd goede treurspelen geleverd. Een ‘verheven Corneille’, ‘een teedren Racine’, voor wie Sophocles zich niet geschaamd zou hebben, en ‘eenen krachtigen Voltaire, den meest Dichterlijken Dichter misschien, welke zijn Natie ooit gehad heeft,’ zij allen volgden ‘den Koningklijken weg’.Ga naar voetnoot18. Thans heeft men die weg verlaten. Een nieuwe vertaling van Sophocles echter kan het verval van de goede smaak tegengaan en bijdragen tot verbreiding van de kennis der elementaire toneelwetten, die, zoals de Brief van den navolger benadrukte, ‘niet dan de wetten der Natuur, der Reden, en Wijsbegeerte zijn.’Ga naar voetnoot19. Echter, vervolgde Bilderdijk, zelfs de klassieke Franse tragedie stemt niet volledig overeen met het voorbeeld van Sophocles. Er was zijns inziens sprake van drie afwijkingen. Het Griekse treurspel kende één hoofdpersoon of daad, het Franse bezat er meerdere.Ga naar voetnoot20. In de tweede plaats hadden de Franse treurspeldichters een geheel ander temperament. Zij schreven met ‘welige levendigheid’ en ‘vurigheid’, waardoor zij overhaast de ontknoping afhandelden; de Grieken dichtten daarentegen met ‘statige somberheid’. Geen wonder dat de Nederlandse volksaard, ‘stroever’ dan de Franse en ‘zo geschikt om een hart tot verheven deugden te vormen’, altijd al vatbaar was geweest voor de kunst der Grieken, en de ‘bedaarde nauwkeurigheid’ der Ouden had verkozen boven ‘die losse Fransche sprongen’.Ga naar voetnoot21. Het voorbeeld bij uitstek van een geslaagde Nederlandse treurspeldichter was voor de jonge Bilderdijk ongetwijfeld Joost van den Vondel, die omstreeks 1640 de criteria voor het treurspel aan Sophocles in plaats van Seneca begon te ontlenen en daarmee de natuurlijke affiniteit illustreerde van moderne Nederlanders met antieke Grieken.Ga naar voetnoot22. In de derde plaats maakten de Fransen geen gebruik van een koor of rei. Deze was voor het treurspel echter essentieel. De rei, betoogde Bilderdijk, is het verbindend element in het spel, onder meer omdat hij het onderwerp | |
[pagina 78]
| |
introduceert en becommentarieert. In plaats van de rei bezigen de Fransen ‘vertrouwelingen’, die evenwel de eenheid van handeling verstoren - om van het burgerlijke toneelspel maar niet te spreken, want hierin komen figuren aan bod die hoegenaamd niets met de handeling hebben uit te staan. Doordat de Fransen geen rei gebruiken, hebben zij tussen de bedrijven door ook nog een ‘ledig’ toneel. Hierdoor wordt de eenheid van het spel bedorven. Verder is in het Franse treurspel het dramatisch effect op de zedelijkheid van het publiek zeer beperkt. De Griekse rei, die zedelijk commentaar bij de handeling leverde, versterkte de werking van de hartstochten. Bovendien voorkwam hij dat het publiek de verkeerde moraal uit het verhaal trok. Doordat de rei bij de Fransen ontbreekt, is tenslotte nog de plaats van handeling verschoven van de ‘hofzaal’ naar het ‘marktveld’. Ook dat is het verheven karakter van het treurspel niet ten goede gekomen.Ga naar voetnoot23. Bilderdijk is met deze thematiek - het belang van de rei en van de eenheid van het spel - in de jaren tussen 1779 en 1781 druk in de weer geweest. De uitgever A. van der Kroe, die bij hem advies was komen inwinnen omtrent een toneelspel van J. van Panders (Bousard of de menschlievende bootman, 1779), verzekerde hij ‘dat in een Toneelstuk alle de personaadjen aan 't stuk verbonden zijn, zo dat met één van hun weg te nemen de daad vervallen moest.’Ga naar voetnoot24. Het is deze éénheid van handeling die hem in Sophocles Oedipus zo bekoorde. Dit meesterwerk, schreef hij aan de historicus Daniël van Alphen, is een ‘kunststuk van schikking’ dat de overige tragedies van Sophocles overtreft - Antigone, Ajax, ja zelfs Electra. De Oedipus Rex was àf. De vertaler van dit volmaakte treurspel hoefde niet eerst wijsgerig onderzoek te doen naar wat Sophocles ‘waarlijk gezegd hebbe, wat hij heeft willen zeggen, wat hij had moeten zeggen.’Ga naar voetnoot25. Hij kon meteen aan de slag, want de bedoeling van de schrijver en de betekenis van het spel waren vanwege de hechte eenheid volkomen duidelijk. De Oedipus was de beste van alle Griekse tragedies, die in het algemeen hun waarde ontleenden aan hun ‘deftige eenvoudigheid, de bron van het ware verhevene; de kunstrijke schikking die echter door sommigen der nieuweren aanmerkelijk | |
[pagina 79]
| |
verfijnd is; de eenheid van onderwerp, plaats en tijd; de natuurlijke ontknoping (...)’.Ga naar voetnoot26. Met Rhijnvis Feith correspondeerde Bilderdijk tussen 1779 en 1781 over de zogenaamde ‘Episoden’, de reeks van diverse gebeurtenissen die in het toneelspel plaatsvindt. Hij betoogde dat in het Griekse treurspel en heldendicht de episode noodzakelijk deel uitmaakte van het dichtstuk, terwijl in de Franse tragedie de episode meestal geheel onafhankelijk was van het ‘Hoofdonderwerp’. Om zijn visie op het Griekse treurspel kracht bij te zetten, verwees hij uitvoerig naar de Poetica van Aristoteles, maar wist Feith toch niet te overtuigen.Ga naar voetnoot27. | |
Het volk en de burgervorstZijn ‘wijsgerige’ opvattingen verkondigde de jonge Bilderdijk niet alleen in brieven, aantekeningen en voorwoorden. In 1779 was hij reeds een gelauwerd dichter. Drie medailles had hij behaald, alle bij het Leidse dichtgenootschap Kunst wordt door arbeid verkregen: een gouden penning voor zijn ode of lierzang De Invloed der Dichtkunst op het Staetsbestuur (1776), nog een gouden voor het leerdicht De Waere Liefde tot het Vaderland (1777), en een zilveren voor een lierzang met dezelfde titel (eveneens 1777). In de wijsgerige ode Invloed der DichtkunstGa naar voetnoot28. had hij uitvoerig het ‘vrije gemenebest’ bezongen: ‘Die Staat, steeds onafhangklijk vrij,
Erkent geene Opperheerschappij
Dan die van recht en reden.
Daar geeft, van haar' verheven' Throon,
De Wet, de Wet-alleen geboôn,
Door geen losbandigen moedwillig te overtreeden.
De Rijksstaf, aan haar zuivre hand
| |
[pagina 80]
| |
Door geen geweld of list te ontwringen,
Wordt nimmer strafloos aangerand
Van wederspannelingen.’ (21-30)
Het vrije gemenebest - Athene, Rome, de Verenigde Provinciën - wordt, aldus Bilderdijk, van nature bevolkt door politiek bewuste burgers, verenigd door hun verknochtheid aan ‘het Algemeen Belang’, naarstig ‘gestrenge Deugd en Zeden’ beoefenend, en gloeiend ‘Van Liefde tot het Vaderland’ (34, 38, 41-42). Elke vrije burger van dit gemenebest stort ‘met vreugd’, zijn dierbaar bloed,/ Om lauwren te behaalen' (49-50) en voert een ‘glorierijke’ strijd tegen de dwingelandij. Had Athene niet tegen ‘den trotschen Persiaan’ (61-65) gestreden, Nederland de Spanjaard niet verslagen? Bilderdijks politieke en historische opvattingen hebben ook de Edipus beïnvloed. Zo gaf hij in zijn Voorafspraak een verklaring van het feit dat de Franse dichters de treurspelregels - de in de Oedipus zo voor de hand liggende ‘toneelwetten’ - hadden veronachtzaamd. Waarom werd bijvoorbeeld de rei door hen niet gebruikt? Dit was een natuurlijk gevolg van de politieke en culturele context waarin zij schreven, meende Bilderdijk. Bij de Grieken golden de koningen als ‘eerste dienaars des Volks’. Zij ‘onttrokken hun gedrag niet aan de oogen der Burgeren, noch hadden geheimen voor 't Volk; het welk zij bij aanhoudendheid raadpleegden, en waaronder zij geduurzaam verkeerden. Geene afgezonderde Kabinetten bedekten hunne ontwerpen aan het gemeen, te ijverzuchtig op zijne rechten, om hem, die in het verborgen een' aanslag tegen de vrijheid zou konnen maken, ooit uit het gezicht te verliezen. Het Volk dierhalve was eene onafscheidlijke personaadje in alle hunne Treurspelen: een personaadje, in welker tegenwoordigheid alles gebeuren moest (...).’ De rei gold als de dramatische verbeelding van het volk en was daarom een weerspiegeling van de Griekse politieke structuur. De Fransen daarentegen, ‘gewoon aan de willekeurige regeering eens Alleenheerschers’, vonden het vreemd om het volk een zo prominente plaats op het toneel te verschaffen. Aan ‘'s Konings grilligheden verkleefd’, ontdeden zij zich van de klassieke rei.Ga naar voetnoot29. Bilderdijks politiek-historische argumentatie had niet alleen betrekking op het ontstaan, maar ook op het functioneren en de samenstelling van het koor. | |
[pagina 81]
| |
Hij liet in de Edipus het koor uit grijsaards bestaan, die het gehele volk representeerden, zowel de machtigen aan het hof als de gewone burgers.Ga naar voetnoot30. In zijn aantekeningen verdedigde hij deze keuze onder meer aan de hand van Creons beslissing om het paleis te verlaten, nadat Oedipus hem in een uitbarsting van woede van achterbakse kuiperij heeft beschuldigd. Creon zegt: ‘(...) 'k Zal mij van hier begeven,
Om onbekend aan 't Hof, als een van 't Volk te leven.’ (III, 184-185)
Letterlijk bedoelde Sophocles volgens Bilderdijk met deze passage ‘ik ga om voortaan u onbekend, en dezen (den Rei, daar tegenwoordig,) gelijk, te leven; dat is, als een gemeen, als een vergeten Burger.’ Vondel had deze passage zijns inziens niet juist geïnterpreteerd: ‘'k Zal heengaen, en by u, op my gebeeten,
Versmaet zijn, doch by 't volck niet ongeacht.’ (850-851)
Vondel handhaafde de tot ballingschap gedreven prins als een vorst in vol ornaat, Bilderdijk maakte van hem een edelman incognito, een prins die niet van, maar onder het politiek geëngageerde volk was. Dat een politieke constitutie, naast bijvoorbeeld het klimaat of de bodemgesteldheid, bepalend kan zijn voor de zeden, gewoonten en zelfs de kunstuitingen van een volk, is een gedachte - men treft haar onder meer aan in De l'esprit des lois (1748) van Montesquieu - die in de tweede helft van de achttiende eeuw gemeengoed was geworden. Zo leidde Bilderdijk in zijn Antwoord op de vraag hebben de dichtkunst en welsprekendheid verband met de wijsbegeerte, gepubliceerd in 1783 maar al in 1779 bekroond, het libertinisme en de losbandigheid van het Engelse volk onder Jacobus II af van ‘de herstelling der Koninglijke waardigheid’ na de republikeinse tijd onder Cromwell, waardoor zowel de godsdienst als de zeden zeer nadelig werden beïnvloed.Ga naar voetnoot31. Monarchist was Bilderdijk in deze jaren beslist niet. Het koninkrijk van Thebe, waar het drama van Oedipus zich afspeelt, trachtte hij ook zoveel mogelijk de trekken van een vrije republiek te verlenen. Vandaar dat in de Edipus het volk, de rei, ‘uit hoofde der Staatsgestelteniss' ONAFSCHEIDELIJK’ is, zoals de vertaler verzekert.Ga naar voetnoot32. De fiere, voor burgerlijke vrijheid pal staande Thebaanse grijsaards golden als een waarborg voor de openbaarheid van bestuur. Bij de Grieken was de zucht naar vrijheid toch al meer uitgesproken dan bij andere volken. ‘De Grieken, in volle vrijheid levende, in vrede en doorgaans vrij grote ledig- | |
[pagina 82]
| |
heid’, zaten dikwijls ‘in den zonneschijn bij een’. Nieuwsgierig en ijverzuchtig als zij waren, onderhielden zij elkaar over politieke kwesties. Een vorst die zich niet onder hen begaf, zou al ras ‘een Dwingeland geacht zijn; en zelfs de huiselijke zaken der Vorsten werden in die vergaderingen beslist.’Ga naar voetnoot33. De koning zelf, Oedipus, beantwoordt in zijn houding en handelen aan de op het publieke welzijn toegesneden politieke constitutie der Thebaners. Hij bewaakt het algemeen belang en stelt zich persoonlijk van 's volks wel en wee op de hoogte. Bilderdijks Oedipus kondigt zichzelf in het eerste bedrijf aan als een waardige leider, plichtgetrouw zijn constitutionele taken verrichtend: ‘Uw Koning Edipus, die 't los gerucht mistrouwt,
Verschijnt, en wil dat gij hem de oorzaak zelf ontvouwt;
Bewust, hoe 's volks belang te deerlijk gaat verloren,
Wanneer de Koningen alleen door andren horen.’ (I, 7-10)
Vondels Oedipus daarentegen is een krachtdadige held die gewoon wil wéten: ‘Ick Edipus, zoo wijt en zijt bekent,
Koom hier om dit, niet door een anders ooren,
Maer liever uit uw' eigen mont te hooren.’ (6-8)Ga naar voetnoot34.
Naast ‘zijn volksliefde, zijn grootmoedigheid en belangloosheid’ - alle ‘kenschetsen van zijnen deugdzamen aart’ - heeft Oedipus grote eerbied voor de godsdienst. Hij toont zich ‘zeer zorglijk in 't gehoorzamen der Orakels, en wendt alle vlijt aan, om den haat des Hemels af te weeren.’ Als zijn vrouw en moeder Iocaste bezwaren tegen profetieën uit, bekritiseert zij ‘meer de bedienaars des Godsdiensts’ dan de godsdienst zelf. Al is Iocaste ‘misschien minder ligtgeloovig dan Edipus’, zij weerspreekt nergens de godsdienst zelf. Dat de rei haar toch verwijten maakt en haar uitspraken ‘als een heiligschennis opneemt: het is de aart des volks, der Geestelijkheid blindelings aan te hangen, en derzelver zaak gelijk de zaak des Hemels te beschouwen en voor te staan.’Ga naar voetnoot35. Kortom, dat Oedipus in goden en orakels geloofde, is vergeeflijk. Hij leefde nu eenmaal in een onverlichte, bijgelovi- | |
[pagina 83]
| |
ge tijd. Indien hij, evenals Iocaste, niet in goden en orakels geloofd zou hebben, dan nog had hij als wijze vorst eerbied getoond voor de religieuze overtuigingen van het gewone volk. Bilderdijks Koning Oedipus, ‘een braaf Vorst, een deugdzaam man’,Ga naar voetnoot36. toont de trekken van het Eminente Hoofd van de Nederlandse Republiek, zoals de stadhouder in achttiende-eeuwse Orangistische kring vaak werd betiteld. Een typische visie op het stadhouderschap is die van de veel geplaagde dominee Petrus Hofstede (1716-1803), professor honorarius te Rotterdam. Deze orthodoxe Oranjeklant verzekerde gedurende de Patriottentijd (1780-1787) zijn tegenstanders dat hij zeer gehecht was aan het republikeinse bestel, dat naar zijn overtuiging bestond en ook moest blijven bestaan uit een ‘vrye Staats-Regering en een Eminent Hoofd’. Zijn collega Johannes Barueth (1709-1782), die vermoedelijk de beroemde ‘Advocaet der Vaderlandsche Kerk’ is geweest, had enige jaren eerder al zijn voorkeur uitgesproken voor: ‘een Vrye Staets Regering, met een Stadhouder aen het hoofd, die, of schoon met een bepaelde, nogtans genoegzame magt, voorzien is, om den luister der Hoge Regering op te houden, en het Land van wezenlyke nutte te konnen zyn’. De stadhouder van de Oranjepartij is geen Franse alleenheerser, geen tiran, maar een zelfstandige vorst wiens macht beperkt wordt door, en tegelijk gefundeerd is in, een aantal onschendbare historische privileges. Hofstede was ervan overtuigd dat dit vorstelijk bewind ‘wanneer het in volle kragt vigeert, het sterkste bolwerk voor der Burgeren Vryheid is, en de veiligste toevlugt voor de Onderdrukte’.Ga naar voetnoot37. Soortgelijke geluiden kwamen ook uit de kamp van het ‘Verlicht conservatisme’, waarvan de Leidse uitgever Elie Luzac (1721-1796) een der toonaangevende leiders was, en waartoe ook de jonge Bilderdijk gerekend kan worden. De Orangist Luzac benadrukte in zijn strijd tegen de Patriotse democraten dat hun zogenaamde volkswil in de Nederlanden geen historisch precedent bezat. Toen er tijdens Opstand een machtsvacuüm was ontstaan, werd dit gevuld door de Staten; het volk protesteerde niet en stemde derhalve passief met de gang van zaken in.Ga naar voetnoot38. Bilderdijk, die in 1782 mede op de | |
[pagina 84]
| |
stelling zou promoveren ‘Optimum Libertatis Civicae praesidium in republica nostra consistit in Capite Eminenti’,Ga naar voetnoot39. lijkt ook de recente Thebaanse geschiedenis op deze wijze te interpreteren. Wel bedeelde hij het volk een wat actievere rol toe. Na de dood van Laius, koning van Thebe en de eigenlijke vader van Oedipus, is er eveneens een vacuüm ontstaan. Oedipus, die als koningszoon (hij waant zich nog zoon van het Corinthische koningspaar, dat hem had opgevoed) gerechtigd was dit machtsvacuüm op te vullen, kan wettig aanspraak maken op ‘(...) de kroon,
Door d'ongedwongen' wil des volks mij aangeboôn:’ (II, 185)
Vondel, die van een volkswil niets hebben moest,Ga naar voetnoot40. legde de nuance net iets anders. Zijn Oedipus doet niet aan kuiperij, bewust van de status die hij bezit als held en sfinx-bedwinger: ‘(...) deze heerschappy;
My, zonder dat ick vorderde door laegen,
Van al de stadt vrywilligh opgedragen.’ (498-500)Ga naar voetnoot41.
Voor Bilderdijk, die zich in de bovenvermelde genootschapsgedichten onvervalst republikeins toont - hij was in deze jaren braaf anti-despoot en pro-burger - bleef Oedipus desalniettemin een verheven vorst. Gegeven de loftuitingen op de meerwaarde van het vorstelijk treurspel in zijn ‘Voorafspraak’ kon de dichter in zijn versie van de Oedipus ook moeilijk een republikeinse stadhouder laten optreden. Bovendien was dit Thebe en niet Athene, en heette het treurspel Oedipus Rex. Bilderdijk liet zich er zelfs toe verleiden om Oedipus als een renaissanceprins neer te zetten, zij het een verlichte. Hij deed de Thebaanse priester uit het eerste bedrijf Koning Oedipus met gepaste pathos toespreken: ‘Op u vest Thebes volk zijn halfverduisterde oogen:
Is 't niet als op een' God, oneindig van vermogen,
't Is als 't weldadig beeld der Godlijke oppermagt’ (I, 37-39)
| |
[pagina 85]
| |
Ook Vondel gebruikte graag het literaire topos van de vorst als 's Almachts beeld op aarde, als middelaar tussen God en volk.Ga naar voetnoot42. Wij, Thebaanse onderdanen, aldus Vondels variant op deze passage, ‘Gelijcken u in maght niet by 't vermogen
Der Goden, maer by eenen middelaer,
Die ons met hun kunt zoenen, in gevaer
Van 't leven, nu wy uwe hulp begeeren.’ (40-43)Ga naar voetnoot43.
De vertaling van Boutens toont grotere loyaliteit aan Sophocles. De priester noemt Oedipus de ‘van mannen voorste in levens kamp’ (33), de primus inter pares dus.Ga naar voetnoot44. Bilderdijk las Sophocles ondanks zijn bezwaren deels door de bril van Vondel. Van zijn illustere voorganger kan hij het bekende topos van 's Almachts beeld op aarde ontleend hebben; in elk geval gaf het zijn Edipus de juiste, ouderwets-tragische sfeer. De jonge Bilderdijk heeft Vondel toch in veel opzichten gewaardeerd.Ga naar voetnoot45. Had juist Vondel niet de rei gehandhaafd? Ook Vondel toonde zich een goede Bataaf, een vrije burger die de vorst datgene gaf wat hem toekwam. | |
De rationele tragiekBilderdijks ‘wijsbegeerte’ strekt zich niet alleen tot het toneelkundige en politiek-historische uit, maar ook en vooral tot het zedekundige. Zijn koning Oedipus is een onstuimig mens, een goede maar temperamentvolle heerser. De held reageert hevig op het onrecht dat hem of zijn volk wordt aangedaan. Zo hekelt hij fel het vertrouwen dat Creon stelt in de ziener Teresias (die overigens terecht de beschuldiging van vadermoord en incest aan het adres van Oedipus geuit heeft). Sentimenteel vaart de koning tegen Creon uit: ‘(...) Trotzeert gij mijn gezigt?
Vermeet u nog, ontaart zo wel van schaamte als pligt,
Dit Koningklijk paleis ten mijnen spijt' te naken,
Wiens roofzucht opentlijk naar mijne kroon durft haken,
En zelfs in 't openbaar mijn leven lagen leidt?’ (III, 22-25)
| |
[pagina 86]
| |
Bij Vondel en Boutens is de dramatiek minder zwaar aangezet. Bij hen ontbreekt bijvoorbeeld de beschuldiging van schaamteloosheid en plichtverzaking aan het adres van Creon. Bilderdijks Oedipus, hoewel een nauwgezette en plichtgetrouwe leider, ontsteekt te snel en te hevig in verontwaardiging en woede. Hij voldoet daarmee slechts ten dele aan het ethisch ideaal van de dichter-vertaler zèlf. Dit ideaal laat zich als ‘stoïsch’ omschrijven. Oedipus mag deugdzaam zijn, hij beschikt over te weinig zelfbeheersing, over te weinig stoïsche apatheia. Niet het noodlot, maar een zedelijk tekort was in Bilderdijks visie de diepere oorzaak van Oedipus' tragiek. Van de stoïcijn Seneca, voor de jongere Vondel en de Franse classicisten nog het grote voorbeeld,Ga naar voetnoot46. moest Bilderdijk weinig hebben. Hij contrasteerde de ‘eenvoudige verhevenheid’ van Sophocles met ‘den opgepronkten en gedwongen stijl’ van Seneca, en verwierp diens Oedipus als een ‘erbarmlijk stuk’.Ga naar voetnoot47. Zijn stoïcijnse levensideaal had hij niet aan Seneca, maar aan Cicero ontleend. Cicero's compendium van stoïcijnse levenskunst, De Officiis (Over de plichten), citeerde hij tweemaal in zijn Brief van den navolger uit 1780.Ga naar voetnoot48. En in het eerder genoemde Antwoord en het achttal daartoe behorende bijlagen is Cicero na Moses Mendelssohn de meest geciteerde auteur (en De Officiis de meest geciteerde van Cicero's werken). Cicero nu drukte zijn lezers op het hart vooral hun plichten na te komen. ‘Inderdaad, of het nu gaat om openbare of persoonlijke aangelegenheden, om activiteiten buitenshuis of thuis, om zaken die je alleen of met anderen tot stand brengt, er is geen enkel terrein dat niets met de plicht te maken heeft. Ze nakomen betekent zedelijkheid, ze verzuimen schande.’Ga naar voetnoot49. Cicero's plichtenleer lag Bilderdijk na aan het hart, maar belangrijker zelfs dan Cicero was de Duitse wijsgeer Christian Wolff (1679-1754). Het Antwoord heeft wat de esthetische kwesties aangaat veel aan Wolff en diens leerling Mendelssohn ontleend; Bilderdijks ethische opvattingen tonen dezelfde Wolffiaanse inspiratie. In een van zijn zedekundige verhandelingen had Wolff in droog syllogistich proza uiteengezet welke rol het geweten precies vervult bij de zedelijke vervolmaking van de mens: ‘Der Zustand einer beständigen oder fortdaurenden Freude machet die Glückseeligkeit des Menschen aus. Da nun das Gewissen in vielen | |
[pagina 87]
| |
Fällen, wo dawieder gehandelt wird, dem Mensch viel und grosse Unlust verursachet, die öfters gar schwer zu heben ist, die Unlust aber, als welche der Lust entgegen gesetzet ist die Freude stöhret; so kan das Gewissen, wenn es nicht richtig und gewiß ist, die Glückseeligkeit des Menschen stöhren.’Ga naar voetnoot50. Bilderdijk interpreteerde èn vertaalde de Oedipus vanuit deze aan Cicero en Wolff ontleende, stoïcijns-Verlichte ethiek, waarin plicht en geweten zo'n belangrijke rol speelden. Aan het einde van het tweede bedrijf bijvoorbeeld zingt de rei over de moordenaar van Laërtes, op wie Apollo, beheerder van het Delfisch orakel, zó vertoornd is dat hij Thebe met de pest geselt. Deze misdadiger (in feite Oedipus zelf) ‘(...) poogt op onbewoonde klippen
De hem gedreigde straf te ontslippen
Van Delfos rotzig heiligdom.
Maar ijdle pogingen! Verscholen
In afgelegen, duistre holen,
In de akeligste woestenij',
Doet de eigen donderstem hem beven,
Daar ze om hem henen schijnt te zweven,
En blijft hem onontwijkbaar bij.’ (II, 304-12)
Bilderdijks moordenaar ondervindt de Unlust van het knagende geweten, zodat deze, in Wolffs terminologie, noodzakelijk aan gelukzaligheid en zedelijke vervolmaking tekort schiet. Bilderdijk interpreteerde Sophocles hier beeldsprakig, zich aansluitend bij Wolffs leer van het natuurrecht.Ga naar voetnoot51. Hij verinnerlijkte het orakel van Delfos door het in een zedelijk principe te veranderen, in de stem van het geweten dat om de moordenaar ‘henen schijnt te zweven’ (mijn cursivering). Bilderdijk, de Verlichte stoïcijn, vond de zojuist geciteerde koorzang erg fraai. Ook in zijn leerdicht over de Waere liefde tot het vaderland (1777) haalde hij hem aan. Het heimwee naar het vaderland berust op een natuurwet, zo onderwees de genootschapsdichter daar. Zelfs in het midden van de grootste pracht en weelde ‘Blijft naar zijn Vaderland het hart des Burgers haaken’. Elke uit zijn vaderland verbannen verrader zal bijgevolg de meest vreselijke gewetenswroegingen tonen: | |
[pagina 88]
| |
‘Dezelfde donderstem vervult elk' oogenblik/ Zijn afgepijnde ziel met d' akeligsten schrik’ (Waere liefde I, 220 en 233-234).Ga naar voetnoot52. Vondel had ook moeite met deze passage, of heeft het Grieks en Latijn niet juist begrepen. Hij beschouwde het ‘omzwevend’ orakel, niet als de stem van het natuurlijke geweten, maar als een zich snel verspreidende tijding. De misdadiger ‘Pooght dus de godtspraeck snel 't ontvlughten,/ Die hem verraet in alle steên’ (616-617). Boutens tenslotte las in Sofocles geen beeldspraak, maar riep het beeld op van een door onpersoonlijke krachten geteisterde moordenaar, wiens noodlot hem achtervolgt: ‘Alvereenzaamd trachtend van zich af te vluchten
't Middennavelsch oordeel.
Maar dat voor eeuwig tegenwoordig
Blijft hem omvlerken.’ (479-482)
Een tweede voorbeeld waaruit de doorwerking van de achttiende-eeuwse, Ciceroniaans-Wolffiaanse ethiek in de Edipus blijkt, betreft de psychologische drijfveren van de held. Oedipus is niet alleen nieuwsgierig (Bilderdijk ontleende naar eigen zeggen deze interpretatie aan Plutarchus),Ga naar voetnoot53. hij streeft tevens naar roem en glorie, en wil dat anderen hem eren en respecteren. Nu was de roem- of gloriezucht voor zowel de Aufklärung als (een deel van) de Stoa allerminst een afkeurenswaardige drijfveer. Volgens Cicero heeft alles wat zedelijk goed is, behalve met waarheid, gemeenschapszin, gematigdheid en zelfbeheersing, ook te maken met ‘de grootsheid en de kracht van een verheven karakter.’Ga naar voetnoot54. Hoewel Cicero voortdurend de futiliteit van de schrijversroem benadrukte, wilde hij met zijn eigen geschriften maar al te graag aanzien verwerven. Een beheerst verlangen naar roem keurde de stoïcijnse wijsgeer beslist goed. Wolff ging nog veel verder. Hij achtte de roemzucht zelfs een fundamenteel psychologisch motief. In zijn eerder geciteerde Vernünfftige Gedancken von der Menschen Thun und Lassen, zu Beförderung Ihrer Glückseeligkeit - een uitputtende en doorwrochte plichtenleer - betoogde hij dat gloriezucht ontstaat uit een behoefte aan hoogachting en eerbied. ‘Die Ruhm-Begierde entstehet, wenn wir uns vorstellen, daß uns andere wegen unserer Vollkommenheit und des Guten, so wir gethan haben, hoch halten werden.’ Roemzucht gepaard aan plicht- | |
[pagina 89]
| |
betrachting keurde ook Wolff dus goed: ‘Die Ruhm-Begierde treibet den menschen an Gutes zu thun’.Ga naar voetnoot55. Evenals Cicero en Wolff waarschuwde Bilderdijk echter voor de onmatige en egocentrische gloriezucht. Deze leidt tot niets. Hierin schuilde de moraal van de Edipus. Hoogmoed is de eigenlijke zwakheid van de held. Hij wil van zijn vondelingschap en mogelijk lage afkomst niets weten, en raadpleegt daarom de oude herder - de zoveelste stap op weg naar zijn ondergang. Hij is te trots om op de driesprong voor Laërtes opzij te gaan; vadermoord is het loon van zijn hovaardigheid. ‘De eigene gloriemin bewoog hem tegen de Sfinx te wagen, en de bloed-schande was het gevolg zijner vermetelheid.’ De ergste rampen roept hij over zichzelf af vanwege zijn ‘begeerte, om zich-zelven alles, zijner geboorte niets, verschuldigd te zijn.’Ga naar voetnoot56. De dichter-vertaler, wiens Oedipus-interpretatie op zichzelf verdedigbaar is, dikte hier en daar de tekst wat aan om de roemzucht en hoogmoed van Oedipus beter uit te laten komen. ‘Geen afkomst uit de laagste of heerlijkste loten/ Kan mijn’ verkregen' roem verminderen of vergroten', zegt de koning (IV, 185-6). Vondels Oedipus constateert daarentegen eenvoudig dat vrouwe Fortuna hem in het verleden gunstig gezind was: ‘Fortuin heeft my, haere afkomst, voortgebraght,/ De tijt, van kleen, in top gevoert met maght’ (1297-1298). Bilderdijk interpreteerde niet alleen de hier aangevoerde passages, maar ook de Oedipustragiek als zodanig in het licht van zijn stoïsch-Verlichte opvattingen. De oorzaak van het lijden van Oedipus is niet in de eerste plaats zijn nieuwsgierigheid of zijn gloriezucht. Het is, betoogde Bilderdijk, ‘minder die bijzondere geneigdheid van den geest, als de onbedachtzaamheid om daar aan toe te geven’, die alle ellende te weeg gebracht heeft. Oedipus heeft te weinig zelfbeheersing. Hij geeft toe aan zijn driften, en reageert daardoor te heftig en te wanhopig. ‘Indien hij, zijne hartstochten gewoon te breidelen, de reden gehoor had gegeven, zij zou hem geleerd hebben, dat hij waarlijk zo schuldig niet was, noch zich-zelven zo vreeslijk eene straf moest toebrengen.’ Hij zou er dan bewust van zijn geweest dat hij buiten zijn wil om patricide en bloedschande had gepleegd. Hij zou door die wetenschap veel verdriet hebben gehad, maar zeker niet zijn ogen hebben uitgestoken. Hij zou als ieder ander mens vanwege zijn morele gebreken en onder zijn tegenslagen | |
[pagina 90]
| |
hebben geleden. Bilderdijk vatte de Oedipus samen in een eenvoudige stoïsche formule. Het lijdt geen twijfel, concludeerde hij, ‘dat al het kwaad, al het onheil der stervelingen uit het niet bedwingen der driften ontstaat, en dat zij haren slaven ten beul zijn. Dit heeft ons de Grieksche Dichter willen aantonen (...)’.Ga naar voetnoot57. Oedipus, kortom, had naar stoïsche apatheia moeten streven, naar de vrijheid van de hartstochten die ontstaat wanneer de rede het gezag over de driften voert. | |
Het gezuiverde medelijdenOver het dramatisch effect op het publiek van de hechte compositie en de zedelijke boodschap van de Edipus was Bilderdijk eveneens een ‘wijsgerige’ overtuiging toegedaan. Waarom immers moet Oedipus zo onmatig lijden? Waarom wordt de vorst, die toch een ‘braaf en deugdzaam man is, zo zwaar gestraft? Dat Oedipus’ ongeluk ‘zeker, door oneindig zwarer te zijn dan zijn gedrag verdiende, ontzetlijk en ijslijk is’, stond voor Bilderdijk vast. Hij verklaarde deze schijnbare ongerijmdheid tussen verdienste en loon met een beroep op dichtkundige wetten (hij wilde, met de Franse classicist Batteux, de natuur niet zomaar weergeven, maar haar vooral veredelen; bovendien mocht zijns inziens een dichter de historische werkelijkheid gerust versieren en aanpassen)Ga naar voetnoot58. en op de zedelijke bedoelingen van het treurspel in het algemeen. Hij haalde Aristoteles aan, die erop had gewezen dat een in rampspoed vervallen booswicht ons niet zal ontroeren. Maar het treft ons ‘sterk, een' anderszins braav' man, om een' enkelen misslag, uit zwakheid of onkunde begaan, in het onheil gedompeld te zien.’Ga naar voetnoot59. Ook Vondel was tot het inzicht gekomen dat de bij het treurspel passende gevoelens van afgrijzen en medelijden, van terror en misericordia, alleen opgewekt worden wanneer de held zowel deugden als gebreken toont.Ga naar voetnoot60. Evenals Vondel beriep Bilderdijk zich op de bekende maar aan vele interpretaties onderhevige leer van de katharsis of zuivering, zoals die te vinden is in hoofdstuk VI van Aristoteles' Poetica. Volgens Bilderdijk was het zedelijk effect van het treurspel de ‘ZUIVERING van het meêlijden’:Ga naar voetnoot61. | |
[pagina 91]
| |
door het medelijden van de toeschouwer worden zijn hartstochten gezuiverd. In een aan zijn Antwoord toegevoegde bijlage, getiteld ‘Over de gemengelde aandoeningen’, ging hij uitvoerig op deze kwestie in.Ga naar voetnoot62. Hij trachtte in deze korte bijlage het ontstaan van psychische aandoeningen, met name het medelijden, nader te omschrijven. Daarbij bracht hij de zuiveringsleer van Aristoteles ter sprake, aan de hand van zowel de Poetica als het hoofdstuk over medelijden in de Rhetorica. In het geding was de stelling van Moses Mendelsohn dat het gevoel van medelijden louter zou ontstaan uit kennisname van het gebrek waaraan een bepaald voorwerp lijdt (de lijdende Oedipus geldt als zo'n voorwerp). Naar Bilderdijks opvatting ontstaat medelijden pas wanneer wij dit gebrek, waarvan wij eenmaal kennis hebben genomen, op onszelf toepassen. Zijn redenering luidt als volgt. Lijden impliceert een tekort aan volmaaktheid, hetgeen een gebrek is. Wanneer wij ons tijdens de opvoering van een treurspel voorstellen dat wij zèlf aan het lijden of het gebrek van de held deelnemen, ontstaat een gevoel van mede-lijden met hem. Dit medelijden ontstaat niet wanneer wij met het lijdende voorwerp een erg hechte relatie hebben. ‘'t Onheil van die met ons in zo naauw een betrekking staan, wekt geen meêlijden, maar een onvergelijkelijk sterker aandoening, een aandoening van een' gantsch anderen aart: die van een waarlijk tegenwoordig ongeluk. Te rugzicht op ons-zelven is er niet, wanneer wij zelfs lijden. Doch wanneer wij geen werkelijk deel in het ongeluk hebben, zo is 't het te rugzicht op ons-zelven, dat het eigenlijk meêlijden verwekt, en er ons deel in doet nemen’.Ga naar voetnoot63. Dit laatste is het geval in het treurspel: wij lijden met de zwaar getroffen held mee, maar lijden niet zelf.Ga naar voetnoot64. Naast een aantal copieuze aanhalingen uit Aristoteles' Rhetorica,Ga naar voetnoot65. die hij vertaalde en in de noten ook nog in het oorspronkelijke Grieks weergaf, ondersteunde Bilderdijk zijn argument met citaten uit de Poétique Françoise (1763) van Marmontel en de Agathon (1766/1767) van Wieland.Ga naar voetnoot66. | |
[pagina 92]
| |
Wanneer Aristoteles in zijn Poetica spreekt over medelijden en vrees als ‘Tragische aandoeningen’, bedoelt hij volgens Bilderdijk ook werkelijk twee verschillende aandoeningen. Mendelssohn beschouwde de vrees ten onrechte als een uitwerking van het medelijden. Medelijden en vrees zijn twee geheel verschillende zaken: ‘'t een [nl. medelijden], de gesteldheid, die ons geneigd maakt om ongelukkigen te redden: 't ander [nl. vrees], de gesteldheid, die ons voorbereidt om door rampen die ons kunnen overkomen, niet neêrgeslagen te worden.’ Het effect van het treurspel is zedelijk. Er treedt een zuivering van hartstochten op. Medelijden en vrees zijn die ‘twee hoogstnuttige hoedanigheden’ die, ‘door zichzelven (dat is, door haar te oefenen) en door elkander aan te kweken, te matigen, te verbeteren en te zuiveren’, door ieder geslaagd treurspel bij het publiek worden opgeroepen en verfijnd.Ga naar voetnoot67. Na de voorstelling gaat de toeschouwer dus als een beter mens naar huis. Hij kent immers de zedelijke boodschap die Sophocles wilde overdragen, namelijk ‘DAT NIEMAND GELUKKIG KAN HEETEN ZO LANG HIJ LEEFT’.Ga naar voetnoot68. Bilderdijks zware nadruk op het zedelijk effect van het treurspel heeft hij ontleend aan de Aristoteles-interpretatie van Lessing.Ga naar voetnoot69. Hij verwees lovend naar diens Hamburgische Dramaturgie (1767-1769), een verzameling van recensies van toneelvoorstellingen doorspekt met literatuur-kritische beschouwingen, waarin Franse kunstopvattingen op meer dan één plaats worden afgewezen. Het boek van de Duitse criticus zal voor Bilderdijk, die met Horatius en Boileau was opgevoed, bevrijdend hebben gewerkt.Ga naar voetnoot70. Volgens Lessing was de aristotelische ‘katharsis’ niets anders dan de ‘Verwandlung der Leidenschaften in tugendhafte Fertigkeiten’, waardoor de aandoeningen van de toeschouwer in evenwicht werden gebracht: ‘so muß die Tragödie, wenn sie unser Mitleid in Tugend verwandeln soll, uns von beiden Extremis des Mitleids zu reinigen vermögend sein’.Ga naar voetnoot71. | |
[pagina 93]
| |
Deze aristotelische ‘gulden middenweg’ heeft Bilderdijk kennelijk met zijn voorkeur voor stoïsche zelfbeheersing weten te verenigen. In 1786 zou hij nog Horatius' bekende ode op de ‘aurea mediocritas’ vertalen.Ga naar voetnoot72. Overigens wees Lessing zelf op de mogelijkheid het treurspel vanuit de stoïsche leer te interpreteren. In zijn commentaar op Aristoteles' Poetica uit 1692 had de Franse filoloog André Dacier namelijk op de (gunstige) zedelijke gevolgen van zware beproevingen gewezen: ‘Sie bereitet die Menschen, die allerwidrigsten Zufalle mutig zu ertragen, und macht die Allerelendesten geneigt, sich für glücklich zu halten, indem sie ihre Unglücksfälle met weit größern vergleichen, die ihnen die Tragödie vorstellet.’ Erg origineel was Dacier met deze opvatting niet, constateerde Lessing laconiek. ‘Er fand sie fast mit den nämlichen Worten bei einem Stoiker, der immer ein Auge auf die Apathie hatte.’Ga naar voetnoot73. Bilderdijk zal zich ongetwijfeld in het commentaar van Dacier hebben kunnen vinden. Bilderdijk betreurde het dat er geen goede Nederlandse vertaling van de Poetica bestond, die Aristoteles, ‘deze verlichten Wijsgeer waarlijk doet zeggen, het geen hij gewild heeft.’ Een toekomstige vertaler zal een ingewijde moeten zijn in zowel taalkunde, filologie en wijsbegeerte als de oude en moderne dichtkunst, en zich niet door zijn Franse en Duitse voorgangers laten misleiden (met uitzondering van de ‘geleerde’ Lessing).Ga naar voetnoot74. Kennelijk kon de vertaling van M.C. Curtius uit 1780 (in feite een Nederlandse | |
[pagina 94]
| |
vertaling van een Duitse vertaling) Bilderdijks goedkeuring niet wegdragen.Ga naar voetnoot75. | |
SlotBilderdijk wilde zijn publiek een rationeel inzichtelijk Oedipusdrama aanbieden, dat door het tragisch lijden van de deugdzame maar onvolmaakte held bepaalde constanten demonstreerde in het psychologisch en ethisch gedrag van de mens. Een treurspeldichter, schreef hij in zijn Antwoord, onder verwijzing naar Sophocles, dient als wijsgeer over ‘een grondige kennis van 't menschelijk hart’ te beschikken. ‘Maal dan den booswicht af in zijne volkomenheid: ontsluit de geheimste schuilhoeken van zijn hart: toon, waar zijn wangedrag uit ontsprote: schilder zijn gemoed in de eerste onschuld: toon de onbezonnen drift, of mooglijk de beklaaglijke zwakheid’ van de held ... en zo gaat hij nog een bladzijde door. Het ‘ware doel’ van deze dichterlijke bedrijvigheid is de toeschouwer te behoeden ‘voor den toegang tot de ondeugd’.Ga naar voetnoot76. In de Edipus heeft Bilderdijk zich van zijn taak uitstekend gekweten. De zedelijke waarde van het verlichte koningschap, van een op redelijkheid gegronde matigheid en van de fatsoenlijke eerzucht heeft hij geïllustreerd aan de hand van een tragedie die aan alle toneelwetten voldeed, en die vooral vanwege de volmaakte éénheid van ‘schikking’ en een effectief taalgebruik onweerstaanbaar het gevoel van medelijden opwekte in het voor zedelijke lessen ontvankelijke hart der toeschouwers. In The Death of Tragedy (1961) heeft George Steiner betoogd dat de moderne tijd, die hij met de achttiende eeuw laat beginnen, de ondergang van het treurspel inluidde. De ontwikkeling van de natuurwetenschappen en de opkomst van de burgerlijke middenklasse, zo stelt hij, hebben het geloof in bovennatuurlijke krachten en een geordende kosmos weggeslagen. De sfinx, het orakel en de vorst in de Oedipus behoren tot de wereld van Sophocles, Shakespeare en Racine, maar niet tot de onze. ‘In Greek tragedy as in Shakespeare, mortal actions are encompassed by forces which transcend man. The reality of Orestes entails that of | |
[pagina 95]
| |
the Furies; the Weird Sisters wait for the soul of Macbeth.’ Het heeft geen zin om van Sophocles rationele verklaringen of barmhartigheid te eisen. ‘We are punished far in excess of our guilt.’ Oedipus biedt ons ‘a terrible, stark insight into human life. Yet in the very excess of his suffering lies man's claim to dignity. Powerless and broken, a blind beggar hounded out of the city, he assumes a new grandeur.’Ga naar voetnoot77. Het oorspronkelijke treurspel van Sophocles heeft een religieuze lading, daar het voortkomt uit een wereld waarin mythen nog golden en goden nog leefden. Dit was de wereld nog van de oude Vondel, die zich bewust was van Oedipus' ‘schuldeloze schuld’: schuld, het noodlottige gevolg van de onbewuste schending van een taboe en de ongewilde overtreding van goddelijke wetten.Ga naar voetnoot78. Het is niet langer de wereld van de jonge Bilderdijk. De Edipus geeft een rationele, ‘wijsgerige’ verklaring van menselijke tragiek. Het is een nuttig treurspel, dat bijdragen wil tot de zedelijke volkomenheid van de mens in de beste aller werelden. Al kon Bilderdijk als schrijver van de Edipus voor het minder verheven, burgerlijke toneelspel weinig waardering opbrengen, en sloot hij zich op zelfstandige wijze aan bij de laat achttiende-eeuwse ‘retour à l'antique’,Ga naar voetnoot79. hij was volledig in de ban van de ‘Aufklärer’ Wolff en Lessing. Hij zou nog veel treurspelen schrijven - tot de voltooide behoren De dood van Edipus (1789), Willem van Holland, Floris de Vijfde en Kormak (1808). Alle verschenen in een periode waarin hij het geloof in de zedelijke vervolmaakbaarheid van de mens ofwel sterk relativeerde, ofwel geheel afwees. In dit latere werk voegde hij een expliciet religieuze dimensie aan de tragedie toe. Hoe zag die religieuze dimensie eruit? Was zij klassiek en heidens of christelijk en calvinistisch? Was zij ‘Verlicht’ of ‘Romantisch’? Of was zij dit alles tegelijk?Ga naar voetnoot80. Het zijn interessante vragen; zij maken het onderzoek naar de curieuze dicht- en denkwereld van Willem Bilderdijk alleszins de moeite waard. | |
[pagina 96]
| |
Tragedy of the excessive desire of glory. The ‘philosophical’ background of Bilderdijk's translatio of Oedipus (1779)During the last decade or so of the eighteenth century, the Dutch poet, dramatist and religious thinker Willem Bilderdijk (1756-1831) experienced a change in outlook and conviction that in both intellectual and literary terms can be described as a shift form Enlightenment to post-Enlightenment or, if one likes, Romantic thought. This article examines a sample of Bilderdijk's literary output prior to this change. In 1779 the poet published an annotated translation of Sophocles' Oedipus Rex which not only reflected the Enlightened views of its author, but to some extent also indicates the manner in which the author later was able to combine new perspectives and personal idiosyncrasies into a more ‘Romantic’ vision. Resenting the development of eighteenth-century bourgeois drama, Bilderdijk in 1779 advocated a neoclassicist ideal of moral grandeur, noble simplicity, and perfect unity. Also, by concurring with Lessing's interpretation of Aristotle's Poetics, the young poet supported the new emphasis on dramatic emotion. Basically, Bilderdijk's Edipus is very much an Enlightenment text. Middle-of-the-road republican views are put forward and the Greek sense of inexplicable tragedy is rationalized on the basis of an ethic derived form Cicero, Christian Wolff, and Moses Mendelssohn. This eighteenth-century rendering of Sophocles' masterpiece thus illustrates an interesting combination of newer literary aims with the rational attitude of an Enlightenment thinker. |
|