De Achttiende Eeuw. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
1.Het thema van deze dag is, zoals bekend, ‘het eigene van de achttiende eeuw’ en deze voordracht handelt over het literaire publiek in diezelfde eeuw. Verondersteld wordt klaarblijkelijk dat de achttiende eeuw zich kenmerkt door een specifiek ‘eigen’ literair publiek. Dit is geen originele gedachte, integendeel. Sinds jaar en dag bestaat er immers een standaardvoorstelling van het achttiende-eeuwse leespubliek. We zijn dan ook allemaal vertrouwd met de belangrijkste karakteristieken, te weten dat dit publiek burgerlijk was, dat het groeide en dat het zich emancipeerde. Deze burgerlijkheid, groei en emancipatiedrang komen tot uiting - aldus nog steeds de standaardvoorstelling - in de opkomst van nieuwe genres als eerst de spectator en vervolgens het burgerlijk drama en vooral de zedenkundige roman. Daarmee weerspiegelt de achttiende-eeuwse literatuurgeschiedenis de opkomst van de burgerij als een zich sociaal en cultureel profilerende klasse. Deze standaardvoorstelling kent een eerbiedwaardige traditie. Ik moet hier volstaan met het aanstippen van enkele hoofdmomenten. De oorsprong ervan ligt al in de achttiende eeuw zelf, bij spectators die zich beroemen op hun brede populariteit, critici die de ‘leeszucht’ als een epidemie zien woeden en theoretici die de nieuwe genres voorstellen als representaties van de wereld van de lezers c.q. toeschouwers. De kwalificatie ‘burgerlijk’ vindt in dit verband al vroeg ingang en wordt vervolgens bestendigd in de historiografie: het drama is een burgerlijke vorm van de tragedie, de roman een dito variant van het epos.Ga naar voetnoot1 Overigens missen de beschouwingen over deze ‘verburgerlijking’ vooreerst een expliciete sociologische dimensie: voor het literaire publiek hadden de negentiende-eeuwse geschiedschrijvers nog weinig belangstelling. | |
[pagina 178]
| |
De nieuwe impulsen die kort na 1900 aan de standaardvoorstelling worden gegeven, zijn dan ook niet te danken aan de literatuurgeschiedenis maar aan de ontluikende literatuursociologie en mentaliteitsgeschiedenis. Vanuit deze nieuwe disciplines worden voor het eerst pogingen ondernomen de veronderstelde correlaties tussen de opkomst van de burgerlijke genres en veranderingen in de omvang en samenstelling van het literaire publiek kwantitatief te funderen, kwalitatief te bepalen en theoretisch te verantwoorden. Allereerst moet ik in dit verband Rudolph Jentzsch in herinnering roepen, die heeft getracht veranderingen in de literaire belangstelling gedurende de achttiende eeuw cliometrisch te registreren.Ga naar voetnoot2 Hij analyseerde daartoe het boekenaanbod op de Leipziger Messe voor de jaren 1740, 1770 en 1800, en wel, in goed positivistische traditie, tot in duizendsten van procenten. Jentzsch constateerde op basis van zijn cijfers enkele markante ontwikkelingen. Allereerst blijkt de markt in de loop van twee generaties sterk geëxpandeerd te zijn: de catalogus voor 1800 telt ruim drie keer zoveel titels als die voor 1740. In de aangeboden literatuur doen zich daarbij inhoudelijke verschuivingen voor, globaal te karakteriseren als popularisering, ontdogmatisering en concretisering. De wetenschap wordt toegankelijker, de religieuze literatuur legt meer de nadruk op algemeen-christelijke waarden dan op specifieke geloofswaarheden, en in allerlei - zowel traditionele als nieuwe - genres treft een toenemende gerichtheid op praktische toepasbaarheid. Daarmee worden de contouren van de standaardvoorstelling al duidelijk zichtbaar, zij het dat Jentzsch' eigen verklaring niet verder reikt dan de constatering dat in dit alles zich de innerlijke bevrijding weerspiegelt van een groeiend publiek. Een decennium later echter werd in enkele belangrijke studies een interpretatief kader aangebracht. In 1922 postuleerde Herbert Schöffler dat zich in Engeland vergelijkbare verschuivingen in de lectuurproductie hadden voorgedaan als Jentzsch voor Duitsland had waargenomen. De verklaring ervoor moest volgens Schöffler worden gezocht in een mentaliteitshistorische ontwikkeling: onder invloed van de Verlichting vond een verzachting van de protestantse ascese, plaats, die ertoe leidde dat in brede burgerlijke kringen de traditionele stichtelijke lectuur plaats maakte voor gevoelvol moraliserende literaire genres.Ga naar voetnoot3 Een centrale thematiek in deze genres, namelijk de waarde van het harmonieuze gezinsleven, werd niet lang | |
[pagina 179]
| |
daarna door Levin Schücking in een sociologische context geplaatst, in zijn studie over het achttiende-eeuwse burgerlijk-puriteinse gezinsideaal.Ga naar voetnoot4 Een volgende fundamentele bijdrage leverde in 1962 Jürgen Habermas met het klassiek geworden werk Strukturwandel der Öffentlichkeit. Zoals bekend houdt Habermas zich hierin bezig met de vraag hoe in het tijdperk tussen de feodale ‘repräsentative Öffentlichkeit’ en de moderne ‘politische Öffentlichkeit’ er een ‘bürgerliche Öffentlichheit’ tot stand kon komen. Deze burgerlijke openbare meningsvorming voltrok zich, aldus Habermas, vóór alles in de literatuur. De literatuur was het platform waarop de burgerij haar discussies kon voeren, haar opvattingen, waarden en idealen kon bediscussiëren en cultiveren - kortom haar mondigheid bewees. Het bereik van dit ‘öffentliche Räsonnement’ was veel breder en diffuser dan de kring van de traditionele intellectuele elite, omdat de behandelde onderwerpen van algemeen belang waren en op een algemeen toegankelijke wijze behandeld werden.Ga naar voetnoot5 Een tiental jaren later is het Rolph Engelsing die alle eerder belichte kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen in de literatuur en het literaire publiek van de achttiende eeuw verenigt in een grote synthese, namelijk in zijn constructie van de burgerlijke leesrevolutie.Ga naar voetnoot6 Omdat Engelsings concept kan gelden als de apotheose van de standaardvoorstelling, wil ik er iets uitvoeriger bij stilstaan. In het kort is Engelsings constructie als volgt: In de geschiedenis van de niet-professionele lectuurconsumptie markeert de tweede helft van de achttiende eeuw de overgang naar een nieuw soort leesgedrag. Tot dan toe ging het bij de vrijetijdslectuur om wat hij noemt intensief lezen. Daarmee bedoelt hij het steeds opnieuw lezen van een klein corpus van werken, voor het merendeel stichtelijk van aard. Dit kleine corpus was geen persoonlijke keus maar werd als erfgoed doorgegeven. Vanaf rond 1750 nu werd dit intensief lezen geleidelijk verdrongen door het extensief lezen. Dit is het consumeren van steeds nieuwe boeken, waarvan de meeste zelden of nooit | |
[pagina 180]
| |
worden herlezen. Daarbij verandert het corpus. De belangstelling richt zich nu in de eerste plaats op romans, maar ook op non-fictie in de literaire periferie zoals reisverhalen, geschiedwerken en levensbeschrijvingen. In dit soort lectuur, waarvan de keuze niet door de traditie werd bepaald maar door individuele voorkeur, vond de lezer mogelijkheden om buiten de grenzen van het eigen beperkte bestaan te treden. Hij kon zich daarmee een Ersatz scheppen voor zijn in het werkelijke leven gefrustreerde behoefte aan mobiliteit en spontaneïteit. Die frustraties leefden vooral bij de burgerij, en manifesteerden zich geleidelijk aan in steeds bredere lagen daarvan. Dit verklaart waarom de extensief gelezen genres, en weer in het bijzonder de roman, zo nadrukkelijk de burgerlijke idealen thematiseren. In zijn lectuur kon de burger de beperkingen van de realiteit ontlopen en tegelijk zijn waarden verwoord vinden.
Engelsings versie van de standaardvoorstelling, onder meer neergelegd in een boek met de karakteristieke titel Der Bürger als Leser, heeft grote weerklank gevonden. Met name maakte zij furore onder de literatuurhistorici. Dat dezen zich nu toegankelijker betoonden voor sociologische verkenningen dan voorheen is natuurlijk geen toeval. Het was de tijd van de revoltes aan de universiteiten en een van de gevolgen van de roep om democratisering op alle fronten was dat de op de canon gefixeerde werk-immanente benadering haar dominerende positie verloor ten gunste van richtingen die ook aandacht besteedden aan wat minder prominente werken en genres.Ga naar voetnoot7 Daarnaast leidde Hans Robert Jauss' pleidooi voor een op de receptie gefundeerde literatuurgeschiedenis tot een explosieve belangstelling voor de lezer en het leespubliek.Ga naar voetnoot8 Bovendien - en niet helemaal losstaand hiervan - steeg in dezelfde tijd de koers van de achttiende eeuw tot een tot dan toe ongekende hoogte, zoals wij vandaag met vreugde gedenken. Bij het receptieproces van Engelsing zelf gingen overigens - zoals dat gaat - veelal de nodige nuances verloren, met het gevolg dat de leesrevolutie vaak revolutionairder en spectaculairder wordt voorgesteld dan de bedenker van het concept bedoelde.Ga naar voetnoot9 Tot op zekere hoogte is Engelsing daar zelf | |
[pagina 181]
| |
debet aan. Weliswaar zijn zijn hypotheses en interpretaties voorzichtig, genuanceerd en tentatief, maar zij worden als het ware overschreeuwd door een vloed van anekdotische illustraties die de leesrevolutie in de meest schrille kleuren afschilderen. Enigszins ironisch is voorts dat Engelsing zelf de geografische dimensies van de leesrevolutie veel beperkter voorstelt dan veel van zijn recipiënten. Engelsing ziet haar als min of meer een specifiek Duitse ‘Sonderweg’, die een pendant vormde van de Franse politieke en de Engelse industriële revolutie. De term ‘Leserevolution’ moet in deze zin worden verstaan: het was via haar lectuur dat de Duitse burgerij revolteerde.Ga naar voetnoot10 Door anderen is het concept vervolgens universeel ingezet: ieder land blijkt wel een leesrevolutie te hebben doorgemaakt.Ga naar voetnoot11 De term zelf wordt daarbij dan in een verschoven betekenis gebruikt. Voor Engelsing gaat het om gefrustreerde revolutionaire aspiraties waarvoor compensatie werd gezocht in lectuur. Maar na hem duidt de term veelal op een revolutionaire groei van het lezende publiek. De leesrevolutie dus niet als introvert alternatief voor de politieke en industriële revolutie, maar veeleer als culturele variant ervan: de revolterende burger neemt op alle fronten de macht over.
Tot zover in vogelvlucht de geschiedenis van de standaardvoorstelling van het literaire publiek van de achttiende eeuw. Gebleken is dat bij de verschillende invalshoeken van de respectieve onderzoekers de kern van hun bevindingen toch niet wezenlijk veranderde. Die kern is dat er in de achttiende eeuw sprake is geweest van groei en emancipatie, tot uiting komend in de opkomst van nieuwe lectuurgenres. Een toenemend segment van dat deel van het publiek dat niet tot de traditionele intellectuele en/of sociale elite | |
[pagina 182]
| |
behoorde, zou op veel ruimere schaal dan voorheen acte de présence zijn gaan geven op de literaire markt. Onveranderlijk wordt dit publiek gekarakteriseerd als ‘burgerlijk’. Dit is een hinderlijk elastisch begrip dat doorgaans niet of hoogstens slechts impliciet wordt afgebakend. Maar welke invulling ervan de onderzoekers ook voor ogen staat, duidelijk is dat zij allen een substantiële aanwas van het literaire publiek aannemen uit de sociaal minder geprivilegeerde lagen, lagen waarin voordien de lectuurconsumptie beperkt van omvang was en weinig verscheidenheid vertoonde. | |
2.Ik stipte zo-even de ‘social turn’ aan die de literatuurgeschiedenis in de jaren '70 doormaakte, en die heeft geleid tot intensieve belangstelling voor het tot dan toe door de literatuurwetenschappers zelf nogal verwaarloosde domein van leespubliek en boekconsumptie. Mede onder invloed van de in Frankrijk tot ontwikkeling gekomen en door de Annales-school geïnspireerde histoire du livre worden daarbij met nieuwe onderzoeksmethodes nieuwe bronnen geëxploreerd, zoals auctiecatalogi, uitgeversarchieven, boekhandelsadministraties en boedelinventarissen.Ga naar voetnoot12 In zekere zin wordt hiermee het indertijd door Jentzsch geëntameerde seriële onderzoek weer opgenomen, zij het natuurlijk met veel meer technische mogelijkheden en tevens met heel wat minder argeloosheid. Ook in Nederland is een gelukkige ménage à trois van literatuurgeschiedenis, cultuurgeschiedenis en boekgeschiedenis tot stand gekomen, waarin de studie van de sociale geschiedenis van het boek van de grond werd gebracht. Een van de zwaartepunten in dit onderzoek betreft het lezend publiek en zijn boekconsumptie rond 1800. We zijn daarmee in staat de standaardvoorstelling te confronteren met de resultaten van de nieuwe empirie. Wat levert dat op? Wordt het gevestigde beeld erdoor bevestigd, wordt het erdoor weerlegd, of blijkt de realiteit zo gecompliceerd dat er eigenlijk geen beeld uit valt te destilleren? Een paar jaar geleden heeft Brouwer in een internationale terreinschouw in ons eigen Documentatieblad al duidelijk gemaakt, dat de wereld rondom het boek aanzienlijk ingewikkelder in elkaar zat dan de voorstellingen die wij er ons van maken.Ga naar voetnoot13 Deze bevinding wordt bevestigd door het onderzoek van Brouwer zelf naar de Zwolse boekhandel 1770-1850 (waarvan de resultaten eind 1994 in | |
[pagina 183]
| |
de vorm van een proefschrift zullen worden gepubliceerdGa naar voetnoot14) en door het onderzoek van Mijnhardt en mijzelf naar de Middelburgse boekhandel van Van Benthem.Ga naar voetnoot15 Beide projecten hebben immense hoeveelheden gegevens gegenereerd, waarin het vaak moeilijk is patronen te ontdekken. Van in ieder geval één patroon is het echter wel zeker dat het zich niet laat reconstrueren. Dat is dat er sprake zou zijn geweest van een karakteristieke lectuurconsumptie van een als typisch ‘burgerlijk’ herkenbaar publiek. Wat zien we dan wel? In grote lijnen (en tot de grote lijnen moet ik me hier beperken) laten zich in zowel Zwolle als Middelburg twee soorten boekhandelsklanten onderscheiden. Eigenlijk zijn het er drie, wanneer we althans het niet onaanzienlijke aantal kopers mee in beschouwing nemen dat de boekhandel uitsluitend bezoekt voor de aanschaf van papier, pennen en inkt. Alle lagen zijn onder deze niet-boekenkopende klanten vertegenwoordigd, van de ‘balanskinderen’ (havenlossers) laag in sociale pyramide tot de regentenaristocratie in de top. Terzijde: deze bevinding herinnert er ons nog eens aan hoe riskant het is om op basis van alfabetiseringscijfers te speculeren over boekconsumptie. Leesvaardigheid is daarvoor een noodzakelijke maar bij lange na niet een voldoende voorwaarde. De echte boekenkopers dan zijn te onderscheiden in enerzijds klanten die uitsluitend interesse betonen voor wat wij ‘functionele lectuur’ noemen, en anderzijds klanten die van een bredere interesse blijk geven. Onder functionele lectuur verstaan we lectuur waarvan de aanschaf niet in de eerste plaats bepaald lijkt te zijn geweest door een specifieke individuele belangstelling, maar meer door utilitaire overwegingen. We rekenen daartoe lectuur ten behoeve van scholing en beroep, kerk- en catechesatieboeken, praktische huishoudelijke en maatschappelijke informatie, overheidsmaatregelen, en werken en werkjes van specifiek lokaal belang. Welnu: de meerderheid van | |
[pagina 184]
| |
de klanten koopt zelden of nooit iets anders. Daarmee is nog niets gezegd over de sociale positie van deze kopers: die loopt alweer uiteen van arbeider tot regent. Evenmin zegt de eenzijdigheid van de bestedingen iets over de hoogte van de jaarlijkse rekening: die varieert van een stuiver voor een almanakje tot tientallen guldens aan gespecialiseerde vakliteratuur. Dit zijn enigszins onthutsende resultaten. Rond de tijd dat de leesrevolutie volgens de standaardvoorstelling zich reeds goeddeels voltrokken zou hebben, blijkt de meerderheid van de boekenkopers zelden of nooit een niet-functioneel boek aan te schaffen. En niets wijst erop dat juist kopers uit de burgerklassen - hoe ook precies te omschrijven - de neiging hadden zich aan dit eenzijdige menu te ontworstelen. Vrijwel alle klanten kopen functionele lectuur. Maar naast de uitsluitend functioneel kopende klanten zijn er de kopers die van een bredere belangstelling blijk geven. Behalve hun functionele aanschaf kopen zij werken op het gebied van - om het achttiende-eeuws uit te drukken - wetenschap, kunst en smaak. Deze groep is veel kleiner dan de vorige. In principe zou men haar nog kunnen onderverdelen in een grote meerderheid wier aankopen betreffende wetenschap, kunst en smaak geen bijzondere scholing veronderstellen en een kleine erudiete minderheid wier belangstelling soms boven dit modale niveau uitstijgt. Dit laatste groepje behoort en bloc tot de traditionele intellectuele en maatschappelijke top, en kan hier buiten beschouwing blijven. Het is in de tussengroep tussen enerzijds de talrijke uitsluitend functioneel kopende kopers en anderzijds de zeer kleine erudiete elite dat we de zich emanciperende burger met zijn specifieke voorkeuren zouden moeten aantreffen. Wat die voorkeuren betreft klopt de standaardvoorstelling tot op grote hoogte: de aankopen op het gebied van wetenschap, kunst en smaak - door ons gemakshalve met de weinig fraaie term ‘ontwikkelingslectuur’ aangeduid - ademen in overweldigende mate godsdienstig gevoel, vaderlandsliefde, huiselijkheid, verantwoordelijkheidsbesef, ingetogenheid - kortom de deugden die traditioneel als typisch burgerlijk worden beschouwd.Ga naar voetnoot16 Pikante of schandaleuze werkjes ontbreken geheel, en ook de wild-avontuurlijke verhalen van de ‘Schauerromantik’ zijn maar schaars verkocht. Minder goed in de standaardvoorstelling past dat de roman, traditioneel gezien als het burgerlijke genre bij uitstek, helemaal niet zo'n predominante rol vervult in de bestedingen aan ontwikkelingslectuur. Een | |
[pagina 185]
| |
veel grotere populariteit genieten historische werken - met name ook op het terrein van de recente geschiedenis - en de reisbeschrijving. Zelfs binnen de sector literatuur is het niet zo dat de roman de andere genres zou hebben verdrongen. Maar belangrijker zijn twee andere doorkruisingen van de verwachtingen. In de eerste plaats blijkt het begrip ‘extensief lezen’ heel ruim te moeten worden geïnterpreteerd: veruit de meeste kopers van ontwikkelingslectuur schaften jaarlijks niet meer dan een handvol titels op dit terrein aan. Epidemisch is de nieuwe leesattitude dus zeker niet geweest. In de tweede plaats bevinde zich de weinige echt gretige consumenten van ontwikkelingslectuur zonder uitzondering hoog in de sociale piramide. In de lagen daaronder neemt de belangstelling af met een meetkundige evenredigheid: het aantal kopers vermindert snel en heeft reeds in de middenstand nagenoeg het nulpunt bereikt, en de bestedingen per koper dalen eveneens. Kortom, de kopers van ontwikkelingslectuur vormen niet direct de groep waar we aan denken bij het beeld van de in zijn mobiliteit en spontaneïteit gefrustreerde burgerij. En daarmee zijn we aan de meest intrigerende bevinding van het onderzoek naar het koopgedrag gekomen: de burger, althans de kleinere, omhoogstrevende burger van de standaardvoorstelling, is zoek. Dat wil zeggen: hij is er wel maar hij doet niet wat hij verondersteld wordt te doen: de verkoopcijfers van de ‘burgerlijke’ genres opstuwen. Voor zover de modale burger boeken koopt, koopt hij puur functioneel, dus boeken die hij nodig heeft of waarvan hij op z'n minst onmiddellijk profijt kan verwachten, en geen wetenschap, kunst en smaak. De kopers dáárvan behoren in grote meerderheid tot de politieke, economische en intellectuele toplagen, kortom tot de traditioneel geprivilegeerde upper classes. Niet de burger koopt ‘burgerlijk’ - de elite doet dat. | |
3.De eerste gedachte die zo'n paradoxaal resultaat oproept, is: Wat is er mis met het onderzoek? Bijvoorbeeld: de boekhandels in kwestie zijn niet representatief voor respectievelijk Zwolle en Middelburg; Zwolle en Middelburg zijn niet representatief voor Nederland; Nederland is niet representatief voor Europa. Maar het schaarse nationale en internationale vergelijkings-materiaal dat voorhanden is, laat eerder het tegendeel vermoeden: tot dusver zijn de resultaten daarvan verrassend convergent met de onze.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 186]
| |
De vraag die vervolgens aarzelend rijst is: is er dan misschien iets mis met de standaardvoorstelling? De traditie ervan is solide genoeg, maar deugt de fundering wel? Laten we nog eens bezien op welke bevindingen en interpretaties de standaardvoorstelling berust. In essentie is de redenering de volgende: 1. In de loop van de achttiende eeuw zien we nieuwe literaire genres hun intrede doen. 2. Gemeten aan de aantallen titels is daarvoor een groeiende markt. 3. Een groeiende markt betekent dat het publiek toeneemt. 4. Gegeven het feit dat de betreffende nieuwe genres veelal typisch burgerlijke waarden belichamen, moet het de opkomende burgerij geweest zijn die die publiekstoename heeft bewerkt. Hoe plausibel deze redenering ook lijkt, er valt bij nader toezien het een en ander op af te dingen. In de eerste plaats heeft er intussen een grondige problematisering plaats gehad van het zo lang onaangevochten concept van de opkomende burgerij - ‘the most persuasive and most durable of folktales’, aldus Peter Gay.Ga naar voetnoot18 Daarbij heeft het begrip ‘burgerlijk’ zelf veel van zijn vroegere vanzelfsprekendheid verloren: de semantische flexibiliteit ervan, die het voorheen zo populair want breed inzetbaar maakte, dwingt nu tot grote behoedzaamheid.Ga naar voetnoot19 In de tweede plaats is de cijfermatige fundering van de standaardvoorstelling ernstig ondermijnd: de Leipziger Buchmesse, zo is duidelijk geworden, vormde volstrekt geen betrouwbare weerspiegeling van de feitelijke lectuurproductie.Ga naar voetnoot20 In de derde plaats heeft recent sociologisch onderzoek duidelijk gemaakt dat een verbreding van het lectuuraanbod niet automatisch correspondeert met een toename van het publiek. Bij dit derde punt wil ik even stilstaan omdat het tegen uiterst sterk gewortelde intuïties ingaat. Iedere literatuur- en boekhistoricus is immers a priori geneigd om groei en differentiatie van de markt te verklaren uit groei en differentiatie van het consumerend publiek. Aan de andere kant weten we ook allemaal dat deze correlatie hoogstens partieel kan zijn, al was het alleen omdat de groei van het lezend publiek gedurende de laatste twee | |
[pagina 187]
| |
eeuwen - hoe indrukwekkend op zichzelf ook - in geen verhouding staat tot de expansie van de markt. Anders gezegd: groei is niet alleen een kwestie van nieuwe lezers maar vooral ook van lezers die meer gaan lezen. Dit wordt geïllustreerd door het betrekkelijke succes van hedendaagse leesbevorderingsprogramma's. Die stimuleren vooral de literatuurconsumptie van lezers die toch al lazen, en bereiken nauwelijks nieuwe groepen. Dit komt niet omdat deze nieuwe groepen niet zouden kúnnen lezen: ze lezen hun krant, ze moeten voor hun werk kunnen lezen, ze kopen misschien zelfs wel boeken maar dan uit het smalle en overzichtelijke assortiment van de supermarkt. Deze lezers zijn, in literatuursociologisch jargon, literair niet gesocialiseerd. Van literaire socialisatie is pas sprake als - ik citeer Verdaasdonk - een lezer zich vertrouwd voelt in de boekhandel omdat hij of zij globaal van het aanbod op de hoogte is en daarbij zich de vaardigheid heeft verworven om titels uit het aanbod naar soort in te delen. Dit veronderstelt een leerproces waarvan de complexiteit doorgaans zwaar wordt onderschat.Ga naar voetnoot21 In het licht van dit inzicht verliest de veronderstelling dat de nieuwe achttiende-eeuwse genres op grote schaal nieuwe groepen lezers hebben getrokken, veel van haar plausibiliteit. In feite verschaft de socialisatiethese juist een theoretisch fundament aan de bevinding dat het lezend publiek rond 1800 in meerderheid uitsluitend functionele lectuur aanschafte. Deze kopers kochten daarmee op vertrouwde terreinen, waarvoor zij de competentie relatief gemakkelijk konden hebben opgedaan op het werk en in het dagelijkse sociale verkeer. Aan de embarras du choix in de sector van de ontwikkelingslectuur stelden ze zich niet bloot. Voor zover die markt zich verbreedde, werd zij daardoor alleen maar onoverzichtelijker en dus nog minder toegankelijk. Daar kwam bij dat de boeken in deze sector relatief zeer duur waren, waarmee een extra drempel was opgeworpen. Wie van de toenemende verscheidenheid profiteerden waren dus de bevoorrechte lezers die van huis uit reeds literair gesocialiseerd waren, plus nog de enkelingen die zich de benodigde competentie dankzij gunstige omstandigheden of creatieve autodidactiek hadden weten te verwerven. Een substantiële groei van het literaire publiek was daarmee een proces van zeer lange adem. Dit stemt overeen met zowel de Middelburgse als de Zwolse bevinding dat ook tussen 1800 en 1850 het aantal lezers van ontwikkelingslectuur niet spectaculair lijkt te zijn toegenomen. Wel liggen de uitgaven aan ontwikkelingslectuur rond het midden van de eeuw duidelijk | |
[pagina 188]
| |
hoger dan aan het begin ervan. De groei van de markt in deze sector is dus tot diep in de negentiende eeuw vooral te danken geweest aan een voortgaand proces van steeds extensiever lezen bij een reeds gesocialiseerd publiek, en niet door een massale aanwas uit kringen waarin voorheen slechts beperkt werd gelezen. Echt nieuwe publiekslagen lijken pas in de decennia daarna te zijn bereikt maar dan spelen processen een rol waarvan bij de veronderstelde achttiende-eeuwse leesrevolutie geen sprake is geweest: toegenomen scholing, pluriformering van de media, goedkopere productiemethodes en aggressievere verkooptechnieken.Ga naar voetnoot22 In dit licht bezien lijkt de werkelijke leesrevolutie niet een alternatief voor maar een produkt van de politieke en vooral de industriële revolutie te zijn geweest. | |
4.We moeten natuurlijk niet in het andere uiterste vervallen en ons het achttiende-eeuwse leespubliek voorstellen als een volstrekt statische grootheid. Er bestonden voor de literair niet of weinig gesocialiseerde lezer enkele mogelijkheden om zich vertrouwd te maken met de onbekende wereld van de ontwikkelingslectuur. Men kon zich om te beginnen abonneren op een tijdschrift. Dit lijkt echter een tamelijk theoretische mogelijkheid omdat tot in de eerste decennia van de negentiende eeuw de tijdschriften zelf juist typisch tot de ontwikkelingslectuur behoorden. Zij hielden veeler reeds gesocialiseerde lezers op de hoogte dan dat ze een nieuw publiek mobiliseerden. Een tweede mogelijkheid tot perspectiefverruiming boden de aan veel winkels verbonden leenbibliotheken, waar men voor een relatief bescheiden bedrag met de nieuwe genres kon kennismaken. Het ziet er naar uit dat de emanciperende functie van de commerciële bibliotheken niet moet worden overschat. Voor zover het leengedrag in de Zwolse en Middelburgse boekhandelsadministraties is bijgehouden, valt er uit af te leiden dat er voor de winkelbibliotheken geen overweldigende belangstelling bestond, dat de | |
[pagina 189]
| |
leners tevens kopers waren en dat grosso modo hun leengedrag overeenkwam met hun koopgedrag. Er is geen sprake van dat grote aantallen kopers van uitsluitend functionele lectuur hun schrale dieet aanvulden met een keuze à la carte uit de bibliotheek. Belangrijker zal de rol zijn geweest van een derde mogelijkheid om literaire competentie op te doen: het leesgezelschap. Zoals bekend nam het fenomeen van de leesgezelschappen tegen het einde van de achttiende eeuw een enorme vluchtGa naar voetnoot23, en de hypothese lijkt niet overmatig gewaagd dat het succes ervan in ons land de opkomst van de commerciële winkelbibliotheek heeft geremd. Hoe dat ook zij, klaarblijkelijk was het leesgezelschap voor velen een welkome mogelijkheid om voor een gematigde prijs te voorzien in de belangstelling voor de relatief dure ontwikkelingslectuur. Want dat is wat de leesgezelschappen in overweldigende mate aanschaften: werken van wetenschap, kunst en smaak. Gemiddeld ruim driekwart van de bestedingen van de Middelburgse genootschappen betroffen historische, geografische en literaire werken en algemene tijdschriften. Onder de letterkunde neemt de roman een geprononceerdere plaats in dan in de particuliere aanschaf, maar ook in de genootschappen lijkt toch niet echt sprake te zijn geweest van de door sommige achttiende-eeuwers zo gevreesde romanverslaving.Ga naar voetnoot24 Betekent dit toch de redding van een stukje standaardvoorstelling? Is het dan via de leesgezelschappen geweest dat het burgerlijke publiek de kans kreeg tot een literaire zelfbevestiging? Het uiterst beperkte aantal uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw overgeleverde ledenlijsten wijst niet in deze richting: bij alle ligt het zwaartepunt in de grensgebieden van hogere burgerij en elite.Ga naar voetnoot25 Aan de andere kant lijkt het gezien de verbreidheid van | |
[pagina 190]
| |
de leesgezelschappen aannemelijk dat althans sommige ervan een literair socialiserende functie hebben vervuld voor lezers die zich onzeker voelden op het terrein van de ontwikkelingslectuur. Onder leiding van een ervaren lezer als directeur en met inbreng van ieders specifieke competentie kon men dit aantrekkelijke maar enigszins hachelijke terrein veilig betreden, ongeveer zoals de meeste hedendaagse toeristen een vakantie naar zeg: de Oekraïne liever in georganiseerd groepsverband zullen ondernemen dan als particulier. Zoals echter een groepsreis aan de individuele vrijheid beperkingen oplegt, zo lieten ook de leesgezelschappen krachtens hun nauwgezet beregelde aanschafprocedures en ongetwijfeld ook ingevolge hun onderlinge sociale controle weinig ruimte om buiten het boekje te gaan.Ga naar voetnoot26 De aankopen ervan leveren dan ook nog minder verrassingen op dan die van de particulieren. Enerzijds boden ze de leden dus gelegenheid tot extensivering van hun lectuurconsumptie, anderzijds was daarbij de individuele keuzevrijheid sterk beperkt. De langdurige populariteit van de leesgezelschappen, ook nog in de tijd dat de commerciële bibliotheken duidelijk in opmars waren, geeft aan dat belangrijke groepen lezers zich bij deze gereguleerde socialisering zeer wèl hebben bevonden. De vraag komt dan op in hoeverre uitgevers welbewust hebben ingespeeld op dit stabiele, gestandaardiseerde segment van de literaire markt. Als dat zo was, moet er een min of meer gesloten subsysteem zijn ontstaan van een sterk conserverend karakter. | |
5.Daarmee ben ik echter ver afgedwaald van het punt van uitgang: het literaire publiek in het perspectief van het eigene van de achttiende eeuw. Wat dat aangaat is de conclusie duidelijk: van de standaardvoorstelling van een sterk opkomende, zich in een individuele, extensieve lectuurconsumptie manifesterende burgerij blijft bij empirisch onderzoek weinig over. Voor zover geschiedverhaal, reisbeschrijving en roman appelleerden aan een behoefte aan mobiliteit en spontaneïteit, gebeurde dat niet bij wijze van Ersatz voor een gefrustreerde middenlaag. Integendeel: juist de lezers die in hun sociale en culturele leven reeds de meeste kansen op mobiliteit en spontaneïteit bezaten, zochten in de genoemde genres extra ontplooiingsmogelijkheden. | |
[pagina 191]
| |
Dat hoeft niet in te houden dat de standaardvoorstelling geheel dient te worden verworpen maar wel dat de tijd rijp lijkt te zijn voor herformulering. Het diffuse ‘burgerlijke’ cultuurideaal lijkt haar kracht te hebben ontleend niet in de eerste plaats aan de weerklank die het vond bij nieuwe, zich via lectuur emanciperende maatschappelijke lagen, maar aan het feit dat de traditionele lezende elite het zich toeëigende. Anders gezegd: het is niet zo dat de achttiende-eeuwse burger zich als lezer gaat manifesteren, veeleer manifesteert zich de achttiende-eeuwse lezer als burger. | |
The eighteenth-century reading publicIn this article the current idea of the eighteenth-century reading public is compared to the results of recent research in administrations of booksellers. According to the common conception, the eighteenth-century reading public was expanding rapidly, especially in the middle class. The rise of genres like the novel, the bürgerliche Drama, history, and geography are said to reflect the moral code and thirst for knowledge of this emancipating group. This proces is often called the Leserevolution (revolution in reading), a term with a strong suggestion of rapid and radical change. However, recent research in administrations of eighteenth- and early nineteenth-century booksellers in the Netherlands, Germany, and Britain, does not confirm this view. The vast majority of clients do not buy or borrow the new genres; they prefer ‘functional’ books: books related to their profession or job, church books, school books, books with practical general information, and booklets on local events. the few purchasers of the alleged bourgeois genres nearly all belong to the social or intellectual elite. These results are incompatible with the idea of a Leserevolution; but they comply with the modern sociological insight that literary socialization of new groups of readers is a complex and long-term proces. |
|