De Achttiende Eeuw. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Documentatieblad werkgroep Achttiende eeuw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Steef Post
| |
[pagina 212]
| |
Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.Ga naar voetnoot4. Temidden van recepten, bibliografische lijsten, persoonlijke ontboezemingen, boekbeschrijvingen, etymologische aantekeningen, enzovoort, enzovoort, bevinden zich ook verslagen van gesprekken. Bij een van die gesprekken was de gesprekspartner van De la Ruë de Middelburgse predikant en hoogleraar Samuël Koenraad de Bruine.Ga naar voetnoot5. Hij was in 1729 uit Deventer gekomen en zou in 1739 vertrekken naar Amsterdam. De Bruine vertelde dat hij het verhaal over de bekering gehoord had van Nieuwentijt zelf.Ga naar voetnoot6. Hij kan toen overigens niet ouder geweest zijn dan een jaar of achttien. Gezien de plaats in het chronologisch opgebouwde handschrift - tweede stuk, zesde honderdtal, aantekening 73 - moet het gesprek tussen De la Ruë en De Bruine plaatsgevonden hebben in 1731. Het verhaal gaat als volgt. Nieuwentijt hoorde eens toevallig dat de bekende Jacobus Schuts een oefening zou houden in een huis te Alkmaar. Deze Schuts was krankenbezoeker en lekentheoloog in Den Haag.Ga naar voetnoot7. Hij moet erg populair geweest zijn bij het eenvoudige volk.Ga naar voetnoot8. Nieuwentijt besloot om de dienst te gaan bijwonen, niet gedreven door heilbegeerte, maar ‘enkel om die eenvouwige luidtjes in zijn' geest te bespotten’. Tegen wil en dank kwam hij echter onder de indruk van de inhoud van de preek en het gebed van ‘vader Schuts’. Hij overwoog tijdens de oefening de ideeën over het bestaan van hemel en hel eens wat ernstiger te overdenken, maar met name de onaanzienlijkheid van het ambt van ziekentrooster deed hem besluiten de ‘viezevazerijen’ te laten voor wat ze waren. Toch bleef de zaak hem bezig houden: ‘... de heer Nieuwentijd kon de wroeging van het geweten niet t'eenemaal dempen dien avond nog den volgende nagt; Schoon die niet t'eenemaal ter overtuiging doorwerkte: Maar (o zeldsaam en verwonderlijk bestuur der aanbiddelijke voorzienigheid!) 's morgens daaraan in zijnen | |
[pagina 213]
| |
tuin wandelende en de gewasschen daarin beschouwende vielen hem strax andere gedagten over hunne weezendheid in. Yder bloemtje, yder kruidtje begon hem thans het onfeilbaar aanzijn des Scheppers voortteprediken.Ga naar voetnoot9. Hierbij quam een gansch leevendige erinnering van het zaaklijke geestlijke der gemelde Oeffeninge. Dus dat hij geheel tot het regtzinnig gevoelen eener Godheid niet alleen overquam; maar zig zoo kragtig aangedaan en als in het hart getroffen bevond; dat hij zijne verandering aan vertrouwde Godsdienstigen begon t'openbaaren, hunnen raad verder ter zijner bestuuring in 't werk te stellen, en, onder Gods vrijmagtigen zegen, omtrent zestien jaaren voor zijn' dood, in plaatse van een heftig vervolger door de valsche, een kragtig bevestiger (zoozeer, indien niet meer als er ooit een mensch gevonden is) der aanweezende Godheid, door de geheiligde rede geworden is.’ Opvallend in dit verhaal, dat door het ontbreken van sensationele of stereotiepe bekeringsmotieven betrouwbaar overkomt, is het tijdstip van de godsdienstige ommekeer: zestien jaar voor Nieuwentijts overlijden, in 1702 dus en niet rond zijn studententijd, zoals tot nu toe werd aangenomen. Deze datering lijkt vrij onwaarschijnlijk. Nog afgezien van het feit dat dit niet samenvalt met de veronderstelde tijd van Nieuwentijts afscheid van het cartesianisme (rond 1690), pleit hiertegen dat hij in 1699 tot ouderling van de Gereformeerde gemeente van Purmerend gekozen werd.Ga naar voetnoot10. Vermij wijst er bovendien op dat Nieuwentijt in Purmerend, waar hij vanaf 1682 woonde, een afkeer had van alles wat zweemde naar ongodsdienstigheid.Ga naar voetnoot11. Ook de lokatie pleit ervoor om in plaats van 16 jaar, 36 jaar te lezen. Toen woonde Nieuwentijt nog in West-Graftdijk en dat is beduidend dichter bij Alkmaar dan Purmerend. Wat Schuts betreft zou deze grove ‘antedatering’ geen probleem hoeven te betekenen; hij deed zijn pastorale werk al vanaf het begin van de jaren zeventig. De la Ruë had van De Bruine gehoord dat Nieuwentijt tot aan zijn dood als ‘een groot Christen’ geleefd had en gestorven was. Maar later lijken geruchten dit toch weer tegen te spreken. In augustus 1734 spraken De la Ruë, Pieter Boddaert en hun gemeenschappelijke vriend professor Wesseling over Nieuwentijt. Wesseling had van collega Hemsterhuis vernomen ‘dat gemelde Nieuwentijd voor zijne dood wederom gekeerd was, tot zijne eerste Atheistische gevoelens, 't welk prof. Hemsterhuis zeide, hem | |
[pagina 214]
| |
niet bij wijze van gerugt, maar door een van Nieuwentijds goede bekenden gezegd te zijn.’Ga naar voetnoot12. De spontane verzuchting waarmee De la Ruë deze aantekening afsluit -‘'t is egter te hoopen, dat dit berigt onwaar geweest is’ - vormt op zichzelf weer een bouwsteentje voor de beschrijving van de receptiegeschiedenis. De la Ruë, over wiens religieuze ligging geen enkele twijfel hoeft te bestaan - hij was binnen de Gereformeerde kerk een onversneden piëtist - waardeerde het werk van Nieuwentijt. Dat was overigens al duidelijk uit de woorden die in de eerst genoemde aantekening direct volgen op de beschrijving van de wedergeboorte van Nieuwentijt: ‘Uit welke Godverheerlijkende veranderinge dat onsterflijk werkstuk zijner Wereldbeschouwingen, tot Gods hoogsten genaderoem en 's mans eeuwige glorie, zoo luisterrijk is voortgesprooten. O diepte der Goddelijke wijsheid! een heilloos bestrijder moest haar heilzaamste voorvegter worden! een veragter van het allerheiligste moest in eene groote mate deelagtig worden aan het beste deel van Gods gunstgenooten.’ | |
The conversion of Bernard NieuwentijtIn 1715 Bernard Nieuwentijt published his apology Het regt gebruik der wereltbeschouwingen ter overtuiginge van ongodisten en ongelovigen (The right use of contemplating the works of the creator, designed for the conviction of atheists and infidels). From this book appears a strong emotional involvement and everything points to the fact that a personal religious change was one of the motives to write the book. About a possible conversion many stories are current, none of which seems to be based on historical facts. In this article an account of Nieuwentijt's conversion is discussed, which is not only some 25 years older but also more concrete and less stereotype than those up to now. Nieuwentijt is supposed to have come to repentance after the preaching of a sick-visitor from the Hague, Jacobus Schuts. The account of this conversion has been included in a manuscript by Pieter de la Ruë (1695-1770). |
|