| |
| |
| |
VIII
De Franse vertaling van ‘Sara Burgerhart’.
Voor lopige mededelingen
I.
In 1787 verscheen bij François Grasset & Comp. te Lausanne, in 4 12o deeltjes: Histoire / de Mademoiselle / Sara Burgerhart; publiée / en forme de lettres / par Madame E. Bekker, / veuve du Ministre Wolff / A. Deken; / Traduite du Hollandois d'après la seconde édition.
Deze zeldzaam geworden anonieme uitgave bevat een vertaling van de tweede editie (1783) van de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart.
Voor zover in de Nederlandse Literatuurgeschiedenis de Franse vertaling aan iemand is toegeschreven, noemde men Madame de Charrière. Deze toeschrijving berust op een mededeling van Louis D. Petit, in 1884 door Johs. Dyserinck opgenomen in zijn Gidsartikel Van en over Betje Wolff. Petit herhaalde in 1887 zijn bewering in de Catalogus der Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (I, 671), waarna de toeschrijving meermalen overgenomen is, het laatst in 1961 in de catalogus van de tentoonstelling Belle de Zuylen et son époque te Parijs en te Amsterdam. Bij het vermelden van de vertaling onthouden G. Kalff en J. Prinsen zich van ingaan op de kwestie van het auteurschap. P. Valkhoff is, voer zover ik weet, de enige deskunidge, die betwijfelt, dat Madame de Charrière de vertaling heeft gemaakt.
In 1925 verklaarde hij in een voordracht aan de Sorbonne: On a attribué parfois cette traduction à Mme de Charrière, mais pour plusieurs raisons, je doute beaucoup qu'elle en scit l'auteur. (Une Hollandaise romancière française: Madame de Charrière. Conférence faite à la Sorbonne le 19 novembre 1925, uitgegeven Den Haag 1926; op bl. 13 staat de geciteerde passage). Prof. Valkhoff heeft zijn sterke twijfel niet toegelicht en de tegenovergestelde opvatting is door de voorstanders evenmin met argumenten aannemelijk gemaakt. De kwestie van het auteurschap van de Franse vertaling is dus niet opgelost.
| |
| |
| |
II
De romans van Betje Wolff en Aagje Deken behoren door inhoud en vorm tot de zeer moeilijk vertaalbare werken uit onze letterkunde. Naar het oordeel van Anthonie Donker in zijn Karaktertrekken der vaderlandsche Letterkunde (Arnhem, 1945, 23) kan de atmosfeer van zulke werken eigenlijk alleen bewaard blijven in de locale kleur van de eigen taal. ‘Het eigenaardige ervan blijft onoverdrachtelijk, ook al zouden zij in een andere taal worden overgebracht zooals b.v. Sara Burgerhart’.
Betje Wolff heeft dit gevoeld. Zij wist uit eigen praktijk wat goed vertalen inhoudt en vergt. Blijkens het slot van de belangrijke ‘narede’ van Willem Leevend (VIII, 359-360) hebben de schrijfsters de overtuiging gehad, dat haar romans onvertaalbaar waren. Betje schreef daar in 1785 over: ‘Het doot ons echter weinig vermaak te hooren, dat men onze Burgerhart in het Fransch vertaalt; om dat wij overtuigd zijn, dat wy voor ons Land, en voor dat alléén, schryven kunnen. In zoverre stemmen wy nederig toe, dat wy onvertaalbare Romans schryven.’
Van wie zou Betje twee jaar voor het verschijnen van de Franse vertaling van Sara Burgerhart vernomen hebben, dat iemand ermee bezig was?
| |
III
De vertaling is vervaardigd door iemand, die met het Nederlands vertrouwd was, zowel met de schrijftaal als met de taal in de dagelijkse omgang. De tekst bevat vele aanwijzingen voor zijn bekendheid met Nederland, speciaal Amsterdam, en met de samenleving aldaar. Hetzelfde blijkt uit verscheidene van de 48 voetnoten, die hij plaatste. Nauwkeurige vergelijking van een groot gedeelte van de vertaling met het origineel gaf mij de overtuiging dat Sara Burgerhart uitstekend is getransponeerd in het Frans. Als Betje Wolff de vertaling gelezen heeft, zal het haar toch wel, ondanks haar bezwaar, enige voldoening gegeven hebben, dat het liefste werk van haar en haar vriendin, door een bewonderaar zo knap vertaald, zijn intrede deed in het buitenland.
Misschien heeft zij nooit geweten, dat in 1788 te Parijs de editie-Grasset met een gewijzigd titelblad verkrijgbaar is gesteld door de boekhandelaar J. Hilaire. Het oorspronkelijke zetsel werd volledig gehandhaafd. De kennismaking met zulk een exemplaar van de vertaling dank ik aan grote behulpzaanheid van de zijde der Bibliothèque Natinnale te Parijs.
| |
| |
Van alle argumenten, die de vertaling oplevert tegen het auteurschap van Madame de Charrière, acht ik een der sterkste het feit, dat de vertaler hier en daar de Nederlandse bewoording niet begrepen heeft en foutief weergeeft, bijv. ‘ligtgevoeligheid’ met crédulité’ en ‘de moederlyke vriendin uwer pupil’, door ‘ancienne amie de la digne femme qui a donné le jour à votre pupille.’
| |
IV
Eind juli 1785 schreef Nicolaas Simon van Winter, die met zijn echtgenote Lucretia Wilhelmina van Merken de zomer doorbracht op hun buitenverblijf Bydorp onder Zoeterwoude, aan zijn zoon Pieter van Winter te Amsterdam, dat hij uit Zwitserland een brief ontvangen had van de heer Vernede.
Deze brief is te Lausanne gedateerd op 8 juli 1785. Hij bevat o.m. de volgende passage.
- On vient de traduire et on va imprimer iei Sara Burgerhart. C'est Mr. Rieu de Genève, homme d'esprit, qui a passé quelque temps en Hollande et assez long temps aux Indes hollandaises -et est retiré à Rolle, distant seulement d'une demi journée de Lausanne. Ce traducteur a ajouté quelques notes à la louange de la nation hollandoise dont il a bien vû, ce me semble, les bons cotez. Que pensez vous de l'ouvrage de Md. de Wolff? -
Met de ‘heer Vernede’ bedoelt Van Winter zijn vriend Barthelemi Jaques Vernede, Amsterdam 1721-1790 Lausanne, vele jaren te Amsterdam compagnon van zijn oudere broer Jacob Henri Vernede als medefirmant van het voorname bankiershuis Vernede & Comp. Zijn naam wordt verschillend gespeld; ik volg hierboven de ondertekening van o.m. zijn laatste testament, dat te Lausanne gedateerd is op 22 Juni 1787. B.J. Vernede is ongehuwd gebleven. Hij reisde meermalen naar Lausanne, waar hij vele connecties had; ten slotte vestigde hij zich daar.
De genealogie - Vernède in Ned. Patriciaat, jrg. 33 (1947), 296 e.v., noemt zijn naam niet. Ik hoop elders te kunnen mededelen wat ik over hem bijeengebracht heb.
Naar ik vermoed bestaat or verband tussen de opmerking van Betje Wolff in 1785 over het weinige vermaak, dat de vertaling in het Frans van Sara Burgerhart haar deed (zie hierboven sub II) en B.J. Vernede 's brief van 8 juli 1785. In de uitgebreide vrienden- on kennissenkring, die N.S. van de Winter en zijn echtgenote in Leiden hadden, is het nieuws over de vertaling
| |
| |
zeker wel ruchtbaar geworden; men stelde daar groot belang in het doen en laten van Betje, die af en toe in Leiden logeerde. Tot de goede kennissen van het echtpaar Van Winter behoorde Anne Emilie Vernede (1761-1802), dochter van de bankier Jacob Henri Vernede, dus oomzegster van B.J. Vernede.
Zij werd in 1784 mevrouw Voltelen door te trouwen met Florentius Jacobus Voltelen uit de Kaapkolonie, die in 1783 benoemd was tot buitengewoon hoogleraar in de geneeskunde en de scheikunde aan de Leidse Universiteit. Daardoor werd Voltelen college van Prof. Ewaldus Hollebeek, echtgenoot van een zuster van Ds. A. Wolff en bijgevolg zwager van Betje Wolff.
De bovenstaande gegevens leiden tot de veronderstelling dat via het echtpaar Van Winter door toedoen van Mevrouw Voltelen of langs een ander ‘kanaal’ het bericht uit Lausanne Betje Wolff in 1785 bereikt heeft, zij het misschien mondeling en niet volledig.
| |
V.
Bij de ordening van de verzameling -Van Winter in het archief der familie Six te Amsterdam kwam in 1931 de bovenbedoelde brief van B.J. Vernede aan het licht. Daar de naam Rieu mij niets zei en omdat ik de Franse vertaling van Sara Burgerhart slechts bij name kende, was een onderzoek aantrekkelijk.
Al gauw kreeg ik de indruk, dat er over de vertaling en over Henri Rieu vrij weinig bekend was. Dat is nog lange tijd na 1931 zo gebleven. Een biographie van Rieu ontbreekt tot op heden. Vrijwel allen, die over Rieu schreven, vermelden zijn vriendschap met Voltaire, zijn militaire activiteit te land en ter zee in Franse dienst en zijn bereisdheid. De gegevens ontleende men aan het bekende werk van J.A. Galiffe, Notices généalogiques sur les les familles genevoises, deel IV, 538-539, waar niet over Rieu's verblijf in Nederland wordt gesproken, doch wel over zijn dienst bij de ‘Compagnie hollandaise des Indes’.
Betreffende de relatie tussen Voltaire en Rieu van 1761 af is heel wat bekend geworden door het magistrale work van Theodore Besterman, Voltaire's correspondence, Institut et Musée Voltaire, Genève 1953-1965, 107 delen, aangevuld door brieven in de delen 1, 2, 4, 6, 10 en 12 (1955-1960) van de Studies on Voltaire and the eighteenth century, eveneens uitgegeven door Besterman. Misschien dat de in 1968 door dezelfde geleerde ondernomen uitgebreide en als definitief bedoelde uitgave van Voltaire's Correspondence nog meer nieuws over Rieu zal bevatten (Revue d'Histoire littéraire de la France, jrg. 70, 1970, p. 515-516)
| |
| |
Een schets van Henri Rieu's levensloop en een geestige typering van zijn persoon door zijn kleinzoon Jean-Louis Rieu (1788-1868) is pas in 1914 gepubliceerd door P.K. Dichfield in de Proceedings of the Huguenot Society of London, deel X. 248-264.
Jean Louis Rieu heeft deze Notes sur ma famille als inleiding tot zijn eigen mémoires geschreven. Deze zijn in 1870 door zijn jongste zoon Charles Pierre Henri Rieu 1820-1902) in Zwitserland uitgegeven, maar de Notes sur ma famille liet hij weg als te persoonlijk. Zij zijn van zeer groot belang voor de kennis van Henri Rieu en zijn familiekring en liggen ten grondslag aan een gedeelte van de wel gedrukte, maar niet gepubliceerde Chronicle of the Rieu Family now settled in England, die in 1947 te Alassio opgesteld is door (weer een) Jeau-Louis Rieu, de oudste zoon van de bovengenoemde Charles-Pierre-Henri Rieu. Een exemplaar van de Chronicle kreeg ik ten geschenke van Dr. Emile-Victor Rieu te Londen, met wie ik sinds 1967 enkele brieven gewisseld heb over zijn bet-overgroot-vader Henri Rieu. Aan Dr. E.V. Rieu dank ik tal van gegevens en aanwijzingen voor verdere nasporingen.
| |
VI
Henri Rieu, Parijs 1721-1787 genève, is geboren uit het huwelijk van de bankier Jean-Louis Rieu en Renée-Madeleine Calandrini, die in het begin van 1720 te Parijs getrouwd waren. Door zijn moeder was hij geparenteerd aan voorname Geneefse families. Zijn grootouders van moederszijde waren Jean-Louis Calandrini, bankier te Parijs, en Julie Pellissari.
Henri is in 1721 gedoopt in de kapel van de Engelse ambassade te Parijs. Als getuigen traden daarbij op Viscount Henry St. John (1652-1742) en zijn echtgenote Angélique-Madeleine Pellissari. Zij was een zuster van de hierboven genoemde Julie Pellissari en daardoor een oudtante van de dopeling. Henri Rieu is dus genoemd naar zijn peetoom Viscount Henry St. John of Battersea.
Deze was in zijn eerste huwelijk- met Lady Mary Rich, dochter van de derde Earl of Warwick- vader geworden van Henry St. John, de latere Viscount Bolingbroke (1678-1751), vermaard staatsman, filosoof en schrijver, bij wie Voltaire tijdens een deel van zijn verblijf in Engeland (1726-1728) bijzondere gastvrijheid heeft genoten. (M.R. Hopkinson, Married to Mercury. A sketch of Lord Bolingbroke and his wives. London 1936. Hierin naast bl. 194 een portret van Bolingbroke's stiefmoeder Angélique Pellissari, Viscountess St. John).
| |
| |
Bolingbroke vluchtte in 1715 naar Frankrijk en bracht daar acht jaar door in min of meer vrijwillige ballingschap. Voltaire bezocht hem daar op zijn kasteel La Source bij Orléans.
Voltaire zal zich de naam Rieu wel herinnerd hebben, toen hij omstreeks 1760 in Zwitserland met Henri Rieu in contact kwam. Dat Bolingbroke's stiefmoeder een oudtante was van Rieu is aan Voltaire allicht bekend geweest. En het kan haast niet anders of Voltaire heeft omstreeks 1720 gehoord van de enorme zaken op het gebied van de Franse publieke financiën, waarmee de gebroeders Jean en Jean-Louis Rieu tussen ongeveer 1700 en 1721 kapitalen gewonnen en verloren hebben. In 1720 werd de winst van Rieu's vader geschat op twee millioen livres. Ongeveer vier jaar eerder was het Parijse bankiershuis Jean-Louis Rieu & Cie, waarvan hij met zijn broer Jean en een andere compagnon de directie voerde, failliet gegaan. In 1721 verloor hij veel geld ten gevolge van mislukte speculaties o.m. in aandelen van de Compagnie des Indes.
In dezelfde of nog grotere mate beleefde Jean Rieu rijkdom, bankroet, opnieuw rijkdom en armoede. Al deze gebeurtenissen speelden zich af gedurende de laatste jaren van de regering van Lodewijk XIV overleden 1 sept. 1715 en de eerste periode van het regentschap, waarin chaotische toestanden bij de publieke geldmiddelen bestonden en met allerlei maatregelen zonder veel succes bestreden werden, ten slotte onder leiding van John Law, die eind 1719 het bijltje erbij neerlegde en door de vlucht zich in veiligheid stelde.
Vele financiers zagen goede kansen in die jaren van verwarring en speculatiezucht. Tot de belangrijkste behoorden de gebroeders Rieu, wier namen ook in pamfletten van die dagen genoemd worden.
Over de zaken van de gebroeders Rieu vindt men uitvoerige mededelingen in het inhoudrijke werk van Herbert Lüthy, La Banque Protestante en France de la Révocation de l'Edit de Nantes à la Révolution, deel I, Paris 1959; vooral bl. 253-256 en 378-387, waarop het voorgaande overzicht grotendeels berust.
Henri Rieu heeft de onaangename gevolgen ervaren van de door zijn vader geleden verliezen. Deze leefde nog in 1754 te Surênes bij Parijs. De nalatenschap bleek van dien aard, dat Henri weigerde haar te aanvaarden. Zijn moeder was na de débâcle van haar man in 1729 teruggekeerd naar haar familie in Genève; zij overleed daar in 1779, 82 jaar oud. In deze stad bracht Henri zijn jongens-jaren door. Tot overmaat van ramp verloor ook zijn grootvader Jean-Louis Calandrini in de twintiger jaren een groot deel van zijn vermogen, evenwel buiten zijn schuld. Hij verliet Parijs in 1725 en vestigde zich weer in Genève.
| |
| |
Voor een opleiding in het Bankwezen vertrok Henri in 1735 naar Amsterdam, waar hij in dienst trad van Thellusson Frères; in 1742 wordt hij in een notariële akte vermeld als ‘garcon de comptoir’ (LUthy, gen.w. I, 386 n.) Thellusson Frères was een bijbank van de Parijse firma Isaac Thellusson & Cie.
Op 19 februari 1737 is Henri Rieu ingeschreven als lidmaat van de Waalse gemeente te Amsterdam, met attestatie van Genève. (Mededeling van Dr. W.J. van Hoboken, gemeente-archivaris van Amsterdam.
Aan zijn verblijf kwam in 1742 een eind, doordat hij in dienst trad van de V.O.I.C., kamer Amsterdam, en naar Batavia zeilde. Zijn tijd in Amsterdam hield hij verder in aangename herinnering, getuige o.m. het feit, dat hij naderhand bij de talen, die hij sprak, ‘affectionnait surtout le Hollandais’, zoals zijn kleinzoon verklaart in zijn familie-aantekeningen.
Voltaire informeerde bij hem naar het voorkomen van bepaalde klanken in de Nederlandse taal.
Rieu is later nog een paar maal in de Republiek geweest en heeft tevergeefs getracht er een betrekking te krijgen.
In zijn latere leven heeft Rieu veel vertaald uit het Engels in het Frans, o.m. reisbeschrijvingen en romans, zoals Cecilia van Frances Burney, misschien ook om wat te verdienen. De Franse vertaling van Sara Burgerhart is tegen het eind van zijn leven zijn laatste vertaalwerk geweest, de laatste drukproef kon hij, naar ik vermoed, niet geheel meer corrigeren ten gevolge van ziekte. Heeft Henri Rieu in sympathie en dankbare herinnering zijn vertaling mede bedoeld om te dienen ‘à la louange de la nation hollandoise?’
Hoe zou Henri Rieu omstreeks 1785 een exemplaar van de tweede druk van Sara Burgerhart in handen hebben gekregen?
Een vaag vermoeden is bij mij ontstaan door een mededeling van Philippe Godet in zijn bekende studie Madame de Charrière et ses amis, Genève 1906; 2 delen. Hij citeert in deel II op bl. 74 een brief van Mme de Charrière uit het jaar 1793, waarin zij vertelt bezoek gehad te hebben van Mademoiselle Rieu ‘dont les homs avec coups de têtes significatifs, lorsqu'elle a dit quelque énorme folie, me donnent envie de la battre’. In een andere brief eveneens uit 1793, deelt Mme de Charrière mee een present-exemplaar van haar toneelstuk L'Emigré bestemd te hebben voor Mlle Rieu. (Gen.w.II, 62) Ongetwijfeld bedoelt zij Julie Rieu (1725-1812), de zuster van Henri; deze stelde belang in letterkundig werk.
| |
| |
Het lijkt mij niet uitgesloten dat zij Julie Rieu ten huize van Mme de Charrière, die beschikte over een exemplaar van Sara Burgerhart, omstreeks 1785 deze roman gezien heeft en als tussenpersoon is opgetreden om de aandacht van haar broer er op te vestigen. In deze richting nog iets verder denkende kan men zich afvragen of Henri Rieu voor zijn vertaling misschien het exemplaar van Mme de Charrière heeft mogen gebruiken.
| |
VII
In 1744 is Henri Rieu uit Oostindië na een verblijf van twee jaar, teruggevaren naar Amsterdam. De dienst bij de Compagnie beviel hem niet. Ook in zijn verdere leven toonde hij zijn ‘caractěre inquiet aimant le changement’, zoals zijn kleinzoon noteert in zijn aantekeningen. Niet wetende wat te doen in Amsterdam trad Rieu, bij gebrek aan beter, in Franse militaire dienst, waardoor hij deel moest nemen aan een veldtocht in Vlaanderen. In 1748 voer hij als kapitein van een ‘compagnie franche’ (d.w.z. ongeregelde groep militairen voor dienst op een kaperschip) in dienst van de Franse marine naar West-Indië; daar werd hij benoemd tot commandant van het eilandje St. Barthélemy en van een deel van St. Maarten. Later noemde Voltaire zijn vriend Rieu ‘mon cher corsaire’, zodoende hem een beetje ironisch herinnerend aan zijn functie op een kaperschip.
In 1750 trouwde Rieu op Guadeloupe met Marie-Jeanne Guischard, omstreeks 1729-1808, een creoolse van zeer goede familie, wier voortreffelijke eigenschappen haar algemeen bemind en geacht zouden maken, niet het minst in de kring van Voltaire op Ferney. Rieu ging in Guadeloupe wonen en werd daar planter in de plantages van zijn vrouw en zijn schoonouders. Op Guadeloupe kreeg het echtpaar drie kinderen, waarvan er twee, Etienne en Marie-Marguerite-Judith, in leven bleven; zij gingen in 1756 met hun ouders naar Europa. Door een Engels kaperschip opgebracht moesten de Rieu's geruime tijd in Engeland blijven. Het gezin vestigde zich daarna in Genève. In 1763 reisde Rieu voor de tweede keer naar de West ter regeling van de nalatenschap van zijn schoonvader. Het volgende jaar debarkeerde hij in Amsterdam; vandaar ging hij naar zijn gezin in Geneève terug. Niet in de stad doch wel dicht erbij willende wonen kocht Rieu een eenvoudig buitenverblijf in Bourdigny.
| |
| |
De tijd naderde, waarin tussen Voltaire en Henri Rieu de vriendschap ontstond, die bestendigd is tot Voltaire's dood in 1778. Rieu gevoelde diepe sympathie en bewondering voor le grand homme. Voltaire kwam zijn vriend tegemoet met voor zijn doen ongewone onderscheiding en hartelijkheid.
Rieu is op het landgoed Ferney Voltaire's naaste buurman geweest, zijn vertrouwensman voor de aankoop van boeken en het voorbereiden van toneelvoorstellingen en publicaties, de polyglot en cosmopoliet, die met zijn kennis van vreemde talen en landen hem van dienst was, de huisvriend, wiens slag van met mensen om te gaan Voltaire te stade kwam bij het ontvangen of afweren van bezoekers en het was de bibliophiel Henri Rieu, aan wie Voltaire zijn Engelse boeken vermaakte. Dat een man als Rieu op latere leeftijd Sara Burgerhart ter vertaling in het Frans verkoos, mag voor het werk van Betje Wolff en Aagje Deken beschouwd worden als een eervolle onderscheiding, te meer daar de vertaling het origineel waardig is.
| |
VIII.
Het was reeds lang mijn plan een gedetailleerde studie over de franse vertaling van Sara Burgerhart te publiceren. Zij is thans gedeeltelijk gereed, maar ernstige invaliditeit heeft mij belemmerd en zal mij ook verder hinderen bij het onderzoek. Het bezoeken van archieven en bibliotheken is mij al jarenlang onmogelijk geweest. De titel van de voorgenomen publicatie zal luiden: ‘Sara Burgerhart in Zwitserland’.
Voor vakgenoten en andere belangstellenden schreef ik de bovenstaande voorlopige mededelingen. Ik zal het zeer op prijs stellen opmerkingen, aanmerkingen, inlichtingen en adviezen te ontvangen. Mocht iemand een exemplaar van de Franse Sara Burgerhart voor mij te koop weten, dan houd ik mij aanbevolen voor een bericht. Ik zock een portret van Henri Rieu; het schijnt niet bekend te zijn.
Aan de redactie van het Documentatieblad van de Werkgroep 18e eeuw betuig ik mijn hartelijke dank voor haar bijzondere medewerking, waardoor plaatsing van dit artikel mogelijk is geworden.
2 november 1970
H.A. Höweler, ‘Bijdorp’, Tafelbergweg 41, Laren N.H. |
|