| |
| |
| |
Anne Provoost
Plannen op Private Beach
Ilana en ik zaten op de achterbank van de Volkswagen, de strohoeden tegen de zon tussen ons in. Ilana had haar haren hoog opgebonden, haar handen losjes in haar schoot, de rug gestrekt. Ze keek niet naar me, had alleen aandacht voor het land dat zich eindeloos ontrolde. Ik zat op mijn knieën, achterstevoren, mijn armen om de hoofdsteun geslagen. In de rechthoek van de achterruit doken elektriciteitspalen ritmisch op, schoven naar elkaar toe, verdwenen in een luchtspiegeling aan de horizon. We lieten het vlakke binnenland achter ons, de grijze velden met de gombomen, hun zilveren stammen en onbeweeglijke bladeren. De witte streep op het wegdek wentelde als een worm op zoute grond. Ik wachtte op een verandering in het beeld, ik was nog niet dikwijls zo ver van huis geweest. Al sinds de ochtend waren we aan het rijden en de bodem was nog altijd kurkdroog: geen onkruid in de bermen, de vertrouwde schraalheid van een verzilte omgeving.
Het was hoogzomer. We hadden een jerrycan benzine bij ons, en liters drinkwater. Bij elke oneffenheid rinkelden de likeurflessen in de koffer. In de auto hing de geur van namaakleder dat kneedbaar wordt in de zon. Ik was op mijn hoede. Als ik Ilana iets wilde zeggen, leunde ik naar haar toe om te fluisteren. We waren de reis begonnen met raadsels en een spel, maar de vrolijkheid was nu voorbij. Mijn vader zat aan het stuur, mijn moeder naast hem met haar fototoestel op haar schoot. Ze wreef over haar mondhoeken; ze denkt dat haar speeksel zich daar ophoopt als ze vurig praat. ‘Je had je broer kunnen vragen wat hij bedoelde met een verrassing’, zei ze.
Mijn vader had zijn ene hand op het stuurwiel, de andere aan zijn voorhoofd. Hij was de enige met kortgeknipt haar, maar evengoed parelde het zweet in zijn nek. ‘Wat had Brendan meer kunnen vertellen dan dat er iets zou zijn?’, antwoordde hij. ‘Anders was het toch geen verrassing meer.’
‘Als het maar niet met Sandy te maken heeft. Toen die me vorige keer wou verrassen was er niets leuks aan.’ Ze streek door haar haren,
| |
| |
schouderlang en sluik, springerig van het wassen die ochtend en te snel gedroogd naast het halfopen raampje. We herinnerden ons het voorval, het was vaak genoeg verteld. Sandy, die wou laten zien wat hij kon. Hij is de zoon van oom Brendan, bijna volwassen, onbesuisd. Wilde zijn tante verrassen met een rit in de heuvels, hij aan het stuur, zij achterop. Slipte ergens op een zandweg in niemandsland, ving de motor op met zijn voet, dwong haar in het halfduister terug te rijden, met hem achterop, schreeuwend van pijn aan een enkel die achteraf alleen maar verstuikt bleek. Eerst op landweggetjes vol gravel, afgronden zonder vangrails, daarna nog een stuk op de geasfalteerde weg. Auto's die langs haar heen raasden, tegenliggers die onverwacht opdoken in haar gebrekkige blikveld... ze praat er nog altijd niet graag over.
Mijn vader zei: ‘De verrassing zal te maken hebben met zijn leidingwater. Hij is zo trots op die aansluiting. Trouwens, wij verrassen hem ook met het voorstel van de likeur. Verrassingen horen nu eenmaal bij kerst.’
Mijn moeder schudde het hoofd. Haar haarpunten zaten vast tussen de zitting en haar rug, ze rukte ze los en zei: ‘Wij weten wanneer je een plan klein moet houden. Zij hebben voor elke kleine mededeling een grote aankondiging. Hoe kan iemand nog verrast worden als hij weet dat hij verrast gaat worden? Brendan voert iets in zijn schild, Greg, ik voel het. Hij en Agnes hebben nog nooit tijd gehad voor feestjes in de zomer. Ik begrijp niet waarom het nu ineens wel kan. Hij gaat iets geks doen.’ Ze droeg een zonnebril die zo groot was dat hij ook een deel van haar wangen verstopte. De bruine beentjes kleurden oranje waar het licht erdoorheen viel. Op de glazen zaten vingerafdrukken.
Mijn vader kromde zijn rug, boog over zijn stuur. Op het rugpand van zijn hemd was een patroon verschenen, een mimosa van zweet op zijn schouderbladen. Hij schakelde, we gingen het laaggebergte in. ‘Kun je dit niet gewoon leuk vinden? De kinderen hebben er geen last van. Zij zien er de lol van in.’
Mijn moeder schokschouderde. ‘Ik hou niet van verrassingen. Met die ogen van me is het al moeilijk genoeg als alles volgens plan verloopt.’
‘Gebruik je ogen niet als excuus voor alles waar je tegen opziet’, mompelde mijn vader, bijna onhoorbaar. Er volgde een stilte.
Mijn moeder liet zich dieper in haar stoel glijden, strekte haar benen onder het handschoenenkastje. Het leek alsof ze zijn woorden niet had gehoord. Maar even later streek ze met haar vingertoppen onder haar brilrand. Ter hoogte van haar jukbeen wreef ze met de rug van haar hand heen en weer. Ze snoof door haar neus en droogde haar hand af aan haar blouse.
Mijn vader keek van haar weg naar het landschap dat zich helling na helling opdeelde in percelen van steeds andere kleuren. Het duurde even voor hij zijn hand naar haar uitstrekte, op de rand van haar stoel legde,
| |
| |
en ‘sorry’ zei. En zij wachtte op haar beurt een tijdje voor ze z'n toenadering beantwoordde door zijn pink en ringvinger te omklemmen.
Ze draaide haar raampje verder open. Door het klimmen reden we langzamer en werd de auto warmer. Ze sloeg de ogen neer, leek na te denken, de lippen op elkaar. Ze legde haar elleboog over de leuning van haar stoel, haar brillenglazen als doffe insectenogen naar ons gekeerd. ‘Ilana en Chloe, we doen niet zomaar wat Sandy voorstelt, oké? Als hij iets wil ondernemen, met de paarden, met de brommers, met de tractors, wat dan ook, dan kom je het mij eerst vragen, kunnen jullie dat beloven?’ We knikten en ze draaide zich terug. De punt van haar sjaal glipte uit het raam. Hij klapperde op het dak alsof daarboven iemand applaudisseerde.
Even later kwamen we op de weg die een bewoond gebied met een ander bewoond gebied verbond. Ineens was het landschap doorweven van omheiningen en telefoondraden. Er was geen spoor meer van de uitgestrektheid die ik gewoon was. Mensen wandelden langs de kant van de weg. Een opzichtig gekleurde crossmotor stak ons voorbij, de bestuurder diep over de bok gebogen, onherkenbaar onder zijn helm. Ilana keek hem na, leunde voorover om hem langer te zien. Ze had zich opgemaakt. Ze droeg oorringen en een zijden bloem in haar paardenstaart. Zij maakte zich geen zorgen. Voor haar hoorden verrassingen bij het verlaten van ons huis. Doorgaans was ze verveeld, landerig als elke tiener, maar vandaag was ze opgewekt, klaar voor een bezoek dat verbaast.
De boerderij van oom Brendan lag aan de rand van Greenmark. Gebouwen schouder aan schouder, straten die alles met alles verbonden, stoepen en zebrapaden en kleurrijke uithangborden en verkeerslichten die sloom knipperden. Zoals de stad was in onze hoofden ook oom Brendan: wilskrachtig en eigentijds, een man van rijkdom, van kleuren, van verbondenheid met de woongebieden waar zijn akkers tegenaan liggen.
In zacht glooiend gebied verlieten we de hoofdweg. We doorkruisten boomgaarden en plantages. De omgeving werd vertrouwder, de vorm en het patroon van de heuvels van vroeger bekend. Ter hoogte van het stenen muurtje waarop Vanderweert gekalkt was - ‘Kijk, Chloe, onze naam!’ -, zwenkte mijn vader de neus van de Volkswagen tussen twee hekken. Onder de wielen van de auto knarste het gravel. Eerst reden we voorbij het windscherm van gomstruiken. We naderden stapvoets het woonhuis met het houten dak en de witgeverfde dakgoten, de grote veranda met het vliegengaas, de stallen en schuren, een industriegebouw op een perceel verderop dat er vorige keer niet was, Greenmark nog ver weg, niet veel meer dan een karteling aan de horizon.
Mijn oom tilde me uit de auto. ‘Kom kijken’, zei hij. ‘Kom zien wat ik gemaakt heb.’ Ik liet me brengen, slaperig, mijn jurk plakte van de rit.
| |
| |
Hij liep naar een plek achter zijn huis, de anderen achter ons aan. Hij rook anders dan mijn vader, merkte ik met mijn armen rond zijn nek, naar parfum in plaats van naar zeep.
We gingen naar de achterkant van de boerderij, de zijde die bezoekers normaal niet te zien krijgen. Daar was de smidse, de poort los in de hengsels, tegen de buitenmuur de stortplaats voor het oud ijzer en de olieblikken. Hij bracht ons tot aan de open bunkersilo voor de maïspulp. De silo was schoongemaakt. Mijn oom had er de tuinslang in gelegd en de kraan opengezet. Nu stond er zoveel water in dat je in het diepste deel kon zwemmen. Aan de kop van de bunkersilo waren twee laadbakken zand gestort. De zandheuvel was geëffend, en er stonden strandstoelen en parasols in opgesteld. ‘Een private beach voor kerst, wat vind je ervan?’, vroeg mijn oom.
Tante Agnes kwam door de hordeur naar buiten. ‘Hij zegt nog net niet Bondi beach’, lachte ze. Koraalkralen als bloeddruppels rond haar nek, haar achterwerk hoog en rond onder haar rechte rug, voeten in muiltjes, teennagels gelakt in dezelfde kleur als de kralen. Ze omhelsde eerst mijn moeder, dan mijn vader. Ze ging weer het huis in om iets te drinken te halen. De kooltjes op de barbecue sisten. In de struiken hing kerstverlichting, lampjes in de vorm van rendieren; hun licht ging in de felle zon verloren.
‘Ben je nou verrast, Linda?’, vroeg mijn vader. ‘Wat vind je nu? Gewoon leuk toch?’ Mijn moeder boog haar kin naar haar borst en glimlachte. Ze leek verlegen, vol spijt over de zorgen die ze zich op weg naar hier onnodig had gemaakt. ‘Met leidingwater,’ zei ze, ‘waar je tenslotte per liter voor betaalt. Wat een traktatie.’
Ilana en ik probeerden de luie strandstoelen uit, spreidden de handdoeken die op een stapel klaarlagen, knepen onze ogen dicht tegen de zon. Oom Brendan schoof ons lange glazen met rietjes in de handen. ‘De lunch is bescheiden, hoor,’ zei hij, ‘het is te warm om veel te eten.’ De drankjes die hij uitdeelde, hadden aan de rand van het glas een andere kleur dan op de bodem. Hij ging er zwierig en geestdriftig mee om, alsof het geen moeite had gekost om ze zo te krijgen. Verderop, aan de zoom van het weitje achter de bunkersilo, onder de gombomen die naar hier overhelden, stond een schraagtafel met een laken eroverheen. Het laken zwol in de wind alsof het wilde opstijgen, maar was vastgemaakt aan de hoeken. Aan de andere kant van de omheining stond onder dezelfde bomen een groep vaarzen als versteend tegen de stammen aan om niets van de schaduw te missen.
‘Wacht, wacht, dit is nog niet alles’, riep oom Brendan toen mijn vader en moeder voorzichtig plaatsnamen op het zand, nog aarzelend of dit nu de bedoeling was. ‘Het beste komt nog!’ Mijn ouders keken elkaar snel aan. Mijn moeder lachte veelbetekenend. Toen Brendan het huis in liep, draaide ze met haar ogen. Ik liet het zand door mijn vingers gaan,
| |
| |
luisterde naar het geestdriftige klappen van de hordeur dat onze komst veroorzaakte.
Op het grindpad verscheen een warm ingeduffelde figuur. Hij was in het rood gekleed, brede riem. Zijn laarzen waren geen laarzen, maar chaps die met riempjes boven een paar veterschoenen vastzaten. Op zijn bovenlip, onder de slordig aangebrachte watten, groeiden blonde donsharen. Over zijn schouder droeg hij een jute zak, daarin kleurrijke cellofaanverpakkingen waar de zon in weerspiegelde, zakjes met snoep, chocolade, doosjes rozijnen. ‘Dit is pas een surprise, Brendan!’, hoorde ik mijn vader zeggen.
‘Helemaal Sandy's eigen initiatief, hoor,’ zei tante Agnes, ‘vooral voor de meisjes bedoeld, natuurlijk, hopelijk vinden ze dit leuk.’ Ilana en ik glimlachten, bedankten, knikten naar onze neef Sandy, die stond te zweten in zijn pak. Ik betastte het cadeau dat hij me aanreikte, kon aan de vorm voelen wat erin zat. Mijn moeder maakte foto's van onze verbaasde gezichten.
Ergens achter ons streek een kleine zwerm kaketoes neer. Hun schaduwen flitsten over ons heen. Oom Brendan keek met een zorgelijk gezicht naar de raamstijlen. ‘Je zult de tuinslang nog eens naar boven moeten richten’, zei hij tegen Sandy. Sandy pakte de tuinslang en liep op het huis af. De riempjes van de laarzen gingen los. Na enkele stappen hingen de schachten al als zwemvliezen over zijn voeten. Hij ging nog een paar meter wijdbeens verder, maar werd gehinderd door de tuinslang, trok de chaps los en ging op sportschoenen voort.
Hij richtte de waterstraal op de ramen. Hij liet een grillig, donker spoor achter op het houtwerk en de goten. De kaketoes stoven verschrikt uiteen, hun witte donsveren daalden als sneeuwvlokken naast ons neer. Ik liep een eindje achter de vlucht aan, maar ze waren sneller dan ik. Ik keek ze na, probeerde ze te tellen. Ze maakten een bocht door de diepblauwe lucht en keerden naar het huis terug. ‘Je zult de grove middelen moeten inzetten’, zei Brendan tegen Sandy.
Hoe dieper we tussen de bijgebouwen kwamen, des te beter we het water konden horen stromen, door buizen, in drinkbakken van dieren die zich tussen de muren onbeweeglijk hielden, in de open goten die schuin van de stallen wegliepen. De stad had haar aders geopend, toevoer en afvoer in afzonderlijke pijpleidingen, met ergens ver weg een pomp met filters en kleppen. Sandy liep voor ons uit. Ilana en ik volgden hem in de richting van de open hooischuur, vermeden de teervoegen in de verharde oprit onder onze dunne schoenzolen. Bij de steunpilaar wachtten we tot de kerstman zijn riem losgespte, een paar kussens van onder zijn jas uit haalde en langzaam veranderde in de jongeman die we kenden, lang en mager, zwetend en blond. Hij plukte de vlokjes watten van zijn lippen.
| |
| |
‘Hoe vonden jullie me? Was ik goed?’ Hij droeg een shirt waar de mouwen van afgeknipt waren, met de afbeelding van een dorsmachine op de borst, en een opschrift dat ik niet kon lezen.
Ilana keek snel naar hem op, lachte, zei vervolgens met het gezicht naar de grond: ‘Ja hoor, reuze.’
‘Jullie ma maakte daarnet foto's van jullie. De hele tijd door, alsof ze van geen ophouden wist.’ Hij nam zijn muts af, streek door zijn haren en zette de punten overeind, voor ons het teken dat hij er weer normaal uitzag en we dichterbij konden komen. Achter hem stond zijn crossmotor, als een stier met de kop naar de muur. Er lag wat hooi op de grond, maar voor de rest was de schuur bijna leeg.
‘Het is met haar ogen dus beter dan we dachten’, zei hij.
‘Ze ziet vlekken’, zei Ilana.
Sandy was een hoofd groter dan zij. Hij keek naar haar schouder, waar onder haar topje de kanten boord van haar hemdje zichtbaar was. ‘Mijn moeder overdrijft altijd als ze over jullie moeder vertelt’, antwoordde hij. ‘Ze beweert dat ze haar nagels niet meer lakt omdat ze te slecht ziet. En dat jullie haar kammen en haar benen ontharen!’
Ilana proestte het bereidwillig uit. Ze hield haar hoofd scheef en trok aan de haarlok die uit haar paardenstaart was losgeraakt. Ze haalde diep adem, zuchtte. ‘Mama gebruikte vroeger ook geen nagellak, ze heeft het geduld niet voor die dingen. Kammen en ontharen doet ze nog zelf, hoor’, zei ze. Ze trok de haarlok helemaal naar voren. Het leek alsof ze naar de puntjes keek, maar ik wist dat ze steels haar nagels controleerde, ook die van haar andere hand.
‘Dat heb ik gemerkt, ja’, zei hij. Ze keken elkaar aan, maakten een snurkend geluid, door hun neus, hinnikten. Ik ging een eindje van mijn zus af staan, afkerig van haar dweepzucht, keek naar het uitzicht dat je van daaruit had: heuvels behangen met wegen waarover auto's voorbijschuiven, opzij het nieuwe industriegebouw tegen de landerijen aangebouwd, ver weg de woonblokken van Greenmark, van mast naar mast met een deinende draad met de centrale dieper landinwaarts verbonden.
Sandy liep door een deur aan de zijkant van de schuur en kwam terug met een windbuks. ‘Het verbaast jullie, hé, dat we nog geen hooi hebben opgeslagen.’ Tussen zijn tanden flitste een stuk kauwgom op. Hij had kogeltjes in zijn hand die hij geroutineerd in de buks schoof. ‘Jullie pa is vast al druk met zijn hooi in de weer. Wij doen geen hooi meer. Een deel van onze beesten is al weg, de rest verkopen we binnenkort ook, zelfs de paarden. Dat zal mijn vader straks aan jullie vader vertellen. Benieuwd wat hij ervan zal vinden.’ Hij draaide zich om, de loop van de windbuks naar ons toe.
‘Wat bedoel je?’, vroeg mijn zus. Haar gezicht was uitdrukkingsloos, glansde enkel een beetje van de warmte.
| |
| |
‘Het is niet aan mij om het te vertellen’, antwoordde hij. ‘Maar wat hadden jullie verwacht? Dat we voor de lol de silo hebben schoongemaakt en dat zand hebben gestort?’
Ilana liep met grote passen naar de bunkersilo terug. Ze ging zo snel dat ik moest rennen om haar bij te houden. ‘We hadden moeten kijken’, zei ze nors. ‘We hadden moeten controleren of haar benen in orde waren. We zijn hier niet in de bush.’
‘Wat zei hij over het hooi?’
‘Weet ik veel’, zei ze. ‘Dat ze verdomme weggaan zeker?’
Op een handdoek onder een parasol zat mijn moeder, steunend op haar handen achter haar rug, haar voeten opgetrokken. Ze droeg een halflange groene rok en een geel T-shirt. Onder haar oksels kleurde de stof van haar shirt donker. Haar schoenen lagen los op het vloermatje. Haar voeten waren gezwollen, de huid rond haar teennagels eeltig.
Mijn tante stond in badpak naast haar. Volgens mijn vader had ze een middel dat nauwelijks breder was dan haar hals. ‘Kom, dames’, zei ze toen we naderden. ‘Trek jullie badpak aan, we gaan zwemmen.’
Ilana keek snel naar mijn moeder, dan naar Sandy die met de windbuks op zijn schouder achter ons aan kwam. Ze vouwde haar armen voor haar borsten, schudde het hoofd. ‘Ik heb geen badpak meegebracht,’ zei ze, ‘mama en Chloe ook niet. Niet gedacht zoiets hier nodig te hebben.’ Ze keek tegen de zon in, kneep haar ogen tot spleetjes.
Tante Agnes liep naar het huis terug. ‘Geen zorg’, zei ze. ‘Ik heb wel iets voor jullie.’
‘Je raakt ingesloten’, zei mijn vader, zijn handen boven zijn ogen. Oom Brendan pakte mijn vader bij de elleboog, leidde hem van ons weg naar het weitje verderop. ‘Dat is het rozijnenbedrijf’, hoorden we hem nog zeggen. Ze liepen tot aan de tafel onder de gombomen. Daar bleven ze staan, twee broers, schouder aan schouder, ze keken naar het land met hun rug naar ons toe. Ik zat tegen mijn moeder aan, legde mijn armen over haar benen, wilde niet horen wat er werd gezegd. Onder de dunne laag zand voelde ik de bultige grond.
Mijn vaders bovenlijf was ontbloot. Hij had zijn T-shirt over zijn hoofd getrokken en over de rand van de silo gelegd. Op aandringen van mijn moeder had hij zijn strohoed op, maar die stond helemaal naar achter op zijn hoofd. Op zijn schouders viel een harde schaduw. Hij krabde zich in de hals en aan de oren. Rode vlekken verschenen op zijn huid. Ze praatten. Ze hadden het over de boerderij, ik voelde het. Het moest het moment zijn dat oom Brendan hem vertelde dat ze de beesten zouden wegdoen, zelfs de paarden. Oom Brendan stond met zijn handen in zijn zakken. Mijn vader keek hem ongelovig aan, draaide zich om, woelde
| |
| |
door het kruis van zijn zondagse broek, liep tot aan de rand van de wei en terug. Hij lachte, maar de lach klonk vreemd en hard. ‘Je hebt nu toch stadswater?’, hoorden we hem zeggen.
‘Hier zal altijd water te kort zijn, daar kunnen die leidingen niets aan veranderen.’
‘Dit kun je toch niet doen, Brendan. Het landleven is ons leven. We zijn erin opgegroeid. Dit is wat de Vanderweerts doen.’
‘Het is wat vader deed en wat jij doet. Maar niet ik, Greg, niet ik.’
Tante Agnes kwam naar buiten. ‘Kijk wat ik heb gevonden’, zei ze, en ze legde een paar badpakken op het zand. Voor mij waren ze te groot, voor Ilana konden ze misschien passen, maar ze keek niet eens naar de badpakken. Ze schudde het hoofd, de punt van haar paardenstaart wiegde heen en weer, ze wou geen badpak aan van haar tante.
Er weerklonk een schot. Ik schrok van het plotse geluid, voelde dat mijn moeder ook schrok. Achter het huis fladderden de kaketoes schreeuwend weg. Op het grindpad stond Sandy met de windbuks. Ik verwachtte een doffe plof te horen, het geluid dat ik kende van de kwartels in de herfst. Ik duwde mijn gezicht in mijn moeders T-shirt, wilde het niet zien, wilde niet weten dat mijn neef die kerstman speelde de mooie vogels doodmaakte.
‘Ik schiet niet echt hoor, Chloe’, riep Sandy. ‘Ik jaag ze alleen maar weg. Ze kauwen de zonneblinden kapot.’ Hij kwam bij ons staan. Hij pakte zijn glas van het plastic tafeltje en dronk. Hij goot met een zwaai de ijsblokjes in zijn mond, ze tikten tegen zijn tanden. Hij liet ze rondgaan in zijn mond en spuwde ze vervolgens terug.
Oom Brendan en mijn vader liepen weer naar ons toe. ‘Weet je wel hoeveel we voor deze grond kunnen krijgen?’, vroeg oom Brendan. ‘Het zijn andere tijden, beesten zijn hier niet meer rendabel. Fruitgaarden op de heuvels man, op een boogscheut van de stad, een andere branche voor ander werkvolk, ik sta ze niet in de weg. En ja, natuurlijk draait het om geld. Voor wie niet, verdomme Greg, voor wie niet?’
Alles was veranderd. Ik zag niet waar het aan lag, maar niets zag er nog uit als eerder. We zwollen op, we smolten, we verbrandden. Ik ademde in, ademde uit, de lucht was zuurstofloos. Horzels hadden het water gevonden en waren er niet meer van weg te slaan. Ik klom tegen mijn moeder aan, kon ruiken dat ze nerveus was, dat ze zich ergerde, dat ze het veel te warm had. Er waren poezen uit de stallen gekomen waar ze van schrok iedere keer dat ze op haar schoot sprongen. Ze legde nu en dan haar hand op haar handtas, op haar schoenen, om zeker te zijn dat de dingen nog in haar buurt waren. Ze keek de hele tijd naar mijn vader, ademde oppervlakkig, zei dat ik stil moest zitten telkens als ik bewoog.
| |
| |
Mijn vader struinde langs de luzerneboord, het grindpad op en weer af, zwetend, trekkend aan zijn sigaret. Stof hing boven het strandje. Het water kleurde bruin. In de koffer van de auto stonden de flessen likeur. Ze werden er warm, wist ik, het zorgvuldig gebrouwen vocht ging kapot in de flessen.
Sandy vroeg: ‘Mag ik een foto van u maken, tante? U staat vast zelf nooit op de foto.’ Verrast door de vraag wees mijn moeder hem waar de zoom zat. Sandy zette het toestel voor zijn gezicht. Mijn moeder legde haar hand voor haar mond, lachte als een schoolmeisje.
‘Kijk naar je dochters, Greg’, zei oom Brendan. ‘Ik dacht dat het buitenmeisjes waren. “Het landleven is ons leven”, zeg je. Maar je dochters gedragen zich als stadsgrietjes. Ik heb de silo voor niets gevuld. Ik had me de moeite kunnen besparen.’
Mijn vader draaide zich met een ruk naar ons toe. ‘Komaan, meisjes. Wat staan jullie te kijken?’ Zijn stem was raar, sloeg halverwege de zin over. Hij moest kuchen om uit te kunnen spreken.
Ilana streek met haar duimnagel over haar onderlip. Ze verroerde niet.
‘Doe niet zo tuttig’, zei mijn vader. ‘Ga het water in, jij in je onderbroek, Chloe. Jullie dragen tegenwoordig toch allemaal van dat gekleurd ondergoed? En Ilana, jij desnoods met je kleren aan.’ Hij krabde over zijn wang, onder zijn nagels maakten de stoppels een raspend geluid. Hij keek naar Ilana, naar mij, maakte met zijn kin een beweging naar het water. Hij zag er vreemd uit, hologig, verwilderd, kauwend op de sigaret waar het vuur uit verdwenen was.
‘Laat de meisjes,’ zei mijn moeder, ‘ik kom wel.’ Ze stond op en sloeg het zand van haar rok, raapte een van de badpakken van mijn tante op, liep door de hordeur naar binnen, en kwam terug naar buiten met de blauwe rekstof glanzend op haar heupen, de bandjes diep in haar schouders getrokken, haar huid blauwig wit.
Sandy zette ogenblikkelijk het fototoestel weer voor zijn gezicht. Ik hoorde hoe de zoeker inzoomde en hij afdrukte. Ze naderde op haar lange, dunne benen waar mensen zich al voor omdraaiden toen ze een meisje was. Haar bril had ze niet meer op. Ze liep op blote voeten, de handen lichtjes voor zich uit. Toen ze het strandje overstak, zagen we behalve de paarse bloedvaten als wingerd op haar dijen ook het donkere schaamhaar dat aan haar liezen om haar bakpak krulde. Ze hield haar ogen zo dichtgeknepen dat ik me afvroeg of ze ons zag. Ze leek zich op de parasols te concentreren, op de vorm van de silo en op de spiegeling in het water. De armen opgetrokken, de kin vooruit liep ze het onheldere water in.
‘Zo ken ik mijn vrouw!’, riep mijn vader. Hij trok zijn T-shirt aan, zette zijn hoed op, deed er het jagershesje overheen dat hij van de kerstman had gekregen, en ging met kleren en al in het water staan. ‘Je zult eens zien hoe snel alles weer droog is’, zei hij. Hij plonsde, spatte
| |
| |
naar mijn moeder, duwde met beide handen tegen haar rug waarna ze door haar knieën zakte en omviel. Hij was wild, bijna baldadig. Mijn moeder kneep verschrikt haar ogen dicht, bolde haar wangen op, hapte naar adem, graaide om zich heen om houvast. Sandy maakte een instemmend geluid in zijn keel en maakte foto's.
Maanden later bracht mijn moeder de foto's uit haar donkere kamer. Ze liet ze ons zien en we huilden. Mijn vader stond erop, spattend, het hesje met de zakken volgezogen met water, de kraag slap rond zijn nek, een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. Zij ernaast, zonder bril, het beeld te bewogen om te zien dat het badpak van mijn tante haar helemaal niet goed zat.
Het leek een alledaagse herinnering, een kerstdag op een zelfgemaakt strand, gemoedelijk begonnen maar doorkruist door een onverwachte mededeling. Niemand die toen al een vermoeden had van het ongeluk dat drie maanden later zou gebeuren: de hoef van een paard trof mijn vader in de rug. Niet de hoef van zijn eigen merrie, wel die van het paard dat in volle vaart achter hem aan kwam. Hij bracht achttien dagen in een korset door. De dag waarop hij beweerde heel binnenkort uit zijn rolstoel te zullen opstaan, overleed hij aan de gevolgen van zijn val. Plannen had hij genoeg, maar van het plan waar hij die kerst mee liep, heeft hij tegen zijn broer niets meer gezegd. Hij was dan al een paar jaar bezig met het bereiden van likeur: kiwilikeur, citroenlikeur, iets met amandelen... De likeur met citroen had het meeste succes bij de mensen die hem proefden. Hij had al een label ontworpen, Limoncello, Vanderweert Brothers, en hij had een paar weken tevoren een licentie gekocht. Zijn hoop was dat hij de likeur zou produceren, en dat zijn broer ze aan de gebruiker in Greenmark zou verkopen, ‘recht van het land’, mee met de nieuwe trend van de wijnverkoop op hofsteden met een naam. De vraag die hij zich niet gesteld had, niet omdat hij roekeloos was maar omdat op zijn leeftijd niemand die zich stelt, was: krijg ik de tijd?
Het was Sandy die hem die middag weer tot zichzelf bracht. Hij riep mijn vader uit het water met de woorden: ‘Oom Greg, vind je niet dat het tijd is voor een stukje worst?’ Hij pakte de grote braadpan uit het zand en zette die op de barbecue. Hij liep naar binnen en kwam terug met een schotel vlees. Hij bakte, wachtte, sopte het vet met een stuk brood, proefde. Hij hielp mijn vader uit zijn jagershesje, legde als een blusdeken een handdoek om zijn schouders. ‘We hebben nog zo gezegd dat hij het je op een andere keer moest vertellen,’ zei hij, ‘niet op Kerstmis, dat helpt het feest om zeep. Het is een grote verandering. Persoonlijk zal ik vooral het rijden missen, en de paarden. Maart zal de moeilijkste tijd zijn, als jullie jagen. Mag ik dan komen logeren, oom Greg? Ik wil graag meegaan als jullie de korhoenders gaan halen. Ik kan
| |
| |
goed richten. Die kaketoes haal ik zo uit de lucht. Ik doe het nu niet omdat het niet leuk is voor Chloe, maar straks als jullie weg zijn...’ Hij draaide zich naar me toe en zweeg. Ik keek niet op.
Kraaien dwarrelden als verkoold papier door de lucht, vielen moedeloos terug. Mijn vader zat de rest van de middag met opgetrokken schouders in een lage strandstoel. Ik at, keek naar het voortdurende opengaan van de hordeuren van het huis, als de kieuwen van een vis. Ik legde mijn hoofd op het zand, probeerde het rochelen in de pijpen in de grond te horen, ademde de zandkorrels in. De zon was een hoge vuurbol boven mijn hoofd, ze schroeide, er kwam geluid uit, een lange, schrille toon. De huid van mijn lippen spande op, barstte, legde nieuwe, zachtere huid bloot.
‘Hij is veel veranderd, die Sandy’, zei mijn moeder op de terugweg in de auto. ‘Sympathiek en attent, heel anders dan ik me hem herinnerde.’ Onze wangen gloeiden, de randen van onze kleren schrijnden aan onze schouders. Ik zat met opgetrokken benen op de bank, kon niet goed ademen van de hoofdpijn.
Mijn vader zat zwijgend aan het stuur. Bij het instappen waren twee vliegen de auto ingekomen. Hij sloeg er met zijn hand naar alsof hij vaarwel wuifde naar de bomen, de hekken, Greenmark in de verte.
‘Je kunt het hen niet kwalijk nemen’, zei mijn moeder terwijl ze voor mijn vader een sigaret aanstak. ‘Ze willen iets anders voor hun toekomst, net als jij. En verrassingen horen erbij, of we dat aangenaam vinden of niet.’ Boven de glazen van haar bril bewogen fijntjes haar wenkbrauwen.
De bloem in Ilana's haren zat nog altijd in vorm, niets wat zo goed de hitte doorstaat als zijde. ‘Ze verhuizen gewoon naar Greenmark’, zei ze monter. ‘Dat is toch niet zo erg. Ik dacht eerst dat ze naar Europa trokken.’
‘Voor papa is dit erg’, antwoordde mijn moeder.
‘Denk je dat Sandy zal komen om te jagen deze herfst?’, ging Ilana verder.
‘Hij komt vast.’
De rest van het verhaal is bekend. In het najaar kocht Sandy van de ene dag op de andere een paard; dat is wat je doet als je plotseling over veel geld beschikt. Hij nam maar nauwelijks de tijd om aan zijn rijdier te wennen. Hij reed achter mijn vader tijdens de jacht op de korhoenders. Er was iets met de merrie van mijn vader. Ze was nerveus, gooide bij de minste aanleiding haar benen op. Ter hoogte van de waterval aan de bosrand wierp ze mijn vader van zich af, in volle vaart, in een groef tussen granieten wanden. De andere paarden gingen over hem heen.
Na de val verkocht Sandy het paard. Hij ging naar de stad terug, trok korte tijd erna naar Londen. Hij vond er werk in een hotel op Kensing- | |
| |
ton, had het er zo naar zijn zin dat hij plande zelf iets te beginnen. Hij schreef ons nog met kerst, maar niet meer dan een paar woorden, een kerstgroet als alle andere.
|
|