| |
| |
| |
Koen Peeters
De tentoonstelling
Eind december wordt overal in de kantoren het boekjaar afgesloten. De inventaris wordt opgemaakt, de laatste facturen worden ingeboekt en betaald, provisies aangelegd en ten slotte worden nieuwjaarswensen feestelijk verstuurd. Bureaus en hoofden: leeg, opgeklaard. Opgeruimd staat netjes, ook in het zakenleven. Theo sloot de deur van zijn kantoor en wenste, op zijn hartelijkst, het beste toe aan zijn secretaresse. Hij vertrok voor een autorit van drie uur, dacht hij.
Exact drie uur later kwam hij toe op zijn bestemming. Een berg, met daarbovenop het exclusieve Hotel des Roses. Door het autoraam zag hij hoe de winterzon zilveren linten en spiegeltjes over de omgeving strooide. Niets kwam verkeerd in beeld. Theo stapte uit zijn auto en ging alleen staan kijken op het terras naar dat onwezenlijke landschap voor hem. Het was iets uit een film, een overbelichte prent uit een Tinyboekje onder romantische wolken als uitdrukking van liefde, eeuwigheid, godsbewijzen.
Theo was ver in de zestig. Rijzig, gebruind, stulpende mannelijke lippen. Hij had het gevoel dat iedereen in zijn omgeving hem begreep en volgde, op zijn bedrijf nog het meest. Alles was altijd onder controle. Hij hield zijn hand boven zijn ogen en luisterde naar de wind die waaide om de heuvel. Het was er onwezenlijk stil, maar toch steeg ginder ergens muziek op als rook. Een boodschap, losgesneden van de bron. Op Theo's voorhoofd verschenen rimpels. In zijn bedrijf was alles onder controle, maar er waren sinds een tijd problemen met budgetten, globale bestedingen, aanwervingen. Hijzelf had pas nog iemand aangenomen die erg capabel was, maar er bleek gewoon niet genoeg werk. De conjunctuur, mijnheer, the economy, stupid.
Een gebochelde maître d'hôtel kwam gedienstig - te gedienstig - zeggen dat de berg een restant was van een prehistorische duin, en dat er daar, voor hen, ooit een voorwereldse zee was geweest. Theo voelde zich betrapt en ging naar binnen. Hij gaf zijn leren overjas af en verscheen in een zwart, driedelig pak en rode, fors geknoopte das. Ja, de toestand was redelijk dramatisch. Het rendement slonk. De focus lag tegenwoordig op
| |
| |
snelle, dure overnames en te weinig op integratie. De markt was veranderd, maar niemand kon exact zeggen in welke richting en hoe snel.
Het interieur van Hotel des Roses was een donkere wieg van comfort en ouderwetse huiselijkheid. Op de vloer lag wijnrood tapijt waarover symmetrische ruitvormen waren verspreid. Een koffertje sigaren werd gepresenteerd bij de koffie. ‘Van het merk Bal Moral’, zei de bultenaar knipogend. Andere collega-ondernemers waren al present. Net als Theo hadden ze grijs haar en droegen ze de juiste maatpakken. Iedereen praatte, rookte, dronk koffie en at iets hartigs tussendoor. Ze kletsten in het Duits, Engels en Frans over acquisities en verzelfstandiging. Deze heren waren courtiers, handelsagenten en zij noemden zichzelf jongens. Entrepreneurs! Eén keer per jaar ontmoetten ze elkaar. De naam van hun club was CSP, Communications & Sales Partnerships.
Ze verenigden de belangrijkste marktpartijen voor relatiegeschenken in Europa. Het was een beroepsvereniging die ooit gesticht was om hogere kortingen te bedingen, maar het ging er ook over informele marktafspraken. Een tijdlang heetten ze de Cooperative Society for Promotions, en daarvoor nog Chambre Syndicale de la Publicité. Misschien kwamen ze ook gewoon samen voor de gezelligheid.
Vanavond stond een diner op het programma. In vurig rode letters prijkte op een flip-over ‘Symposium’, met daaronder zes lelijke logo's. Er zouden twee dagen volgen met telkens drie sessies, die elk afzonderlijk werden gesponsord. Elke dag waren er presentaties en daartussen reclamemomenten, en dit was meteen het eerste: een tv-monitor toonde beelden van plastic gadgets en hostess Christine stond ernaast. Christine was blond als vlas. Op haar hoofd droeg ze een hoedje als een scheepje.
Theo begroette haar hoffelijk en zijn collega's hartelijk. Dit was het weerzien van oude, goede, dikke vrienden.
Albert was er bijvoorbeeld, die door iedereen Dick werd genoemd.
Dan de puissant rijke Hubert, die met een goudkleurige Mercedes reed, en die kleur was niet ironisch.
Dan Herman, die altijd gelijk had. Herman kneep zijn ogen dicht, tuitte zelfgenoegzaam zijn lippen en zei: ‘Heb ik het niet gezegd?’ Ja, natuurlijk had Herman het gezegd.
Vervolgens Lenoir, die sprak met bruisende champagne in zijn mond. Hij articuleerde Frans op z'n Engels en Engels op z'n Frans. Ze noemden hem de ‘billenniumman’, dat woord had hij bedacht voor de heisa rond het absoluut onmagische jaar 2000.
Remco. Stresskip. Maar al wat hij aanraakte veranderde in geld en ook in reclame, persoonlijk voor hem.
Dan Philippe, die zo graag pochte dat hij een snelle beslisser was. Was daarom zelfs trots op zijn foute beslissingen.
| |
| |
Bob, de oudste. Was zeventig maar voelde zich vijftig. Zei dat tot vervelens toe en streelde daarbij zijn geverfde haar. Zijn geheugen beheerde hij als een magazijn. Al wat hij vergeten was, wilde hij opzettelijk vergeten. Dat beweerde hij toch.
Daarnet kwam ook de enige vrouw van het gezelschap toe, Nathalie. Ze loenste een beetje, wat volgens sommigen één der zeven schoonheden is, maar slechts één.
En dan waren er nog Jean-Paul, Martin en Thomas.
Allen waren ze oprecht gelukkig elkaar weer te zien: dat zag je aan de aimabele schouderklopjes, de accolades en hun langdurig hand schudden. Dit was immers CSP, de federatie der geschenkenschenkers. De voorbije decennia waren hun familiebedrijfjes nv's geworden, die op hun beurt andere nv's hadden opgekocht of doodgeknepen. Ze leefden van de commissie en de marge, de staalblauwe ogen van de reclame, het geniale idee. Zij bemiddelden, hun geld hield van nerveuze bewegingen. CSP'ers berekenden manuren en investeerden winst in communicatie die de omzet deed stijgen. Ze wilden de markt doen schuimen, de mensheid bevrijden met hun onrust, ja een beter mens maken tot nut van het eigen gewin. The economy! Stupid!
Theo schoof aan bij het gezelschap. Ze hadden het over software, content, discount. De klant? Die vergeleek tegenwoordig, en kocht dan zonder te zien. Alle producten waren plots dezelfde geworden: klein en goedkoop. Vroeger waren er nog gereputeerde families, bekende fabrieken, gerespecteerde huizen. Vandaag was een merk slechts een vonk in een garage, iets pseudo-Latijns, ontwikkeld door een merkenbureau. Het ging nu over spraaktechnologie, navigatie, netwerken en andere ontastbaarheden. Maar CSP'ers waren nog van het oude slag. Die drukten elkaar uitgebreid de hand en bevestigden gewoon door dat fysieke contact hun vertrouwen in elkaar.
Theo hoorde hen bezig. Zelf zei hij niets. Hun verongelijktheid en geklaag stoorden hem. Zo meteen zou het over de beurs gaan.
‘Wij zijn tenminste geen schimmen op de beurspagina's’, zei Martin.
‘Weet je nog?’ pikte Jean-Paul in. ‘In maart 2000 deed de Nasdaq eindelijk wat hij allang had moeten doen. Hij daalde. Eerst langzaam, dan snel, en toen implodeerde hij. De toekomst werd teruggeplaatst waar hij hoorde, niet meer in de sky die de limit zou zijn.’
Zo haalden ze verder die recente geschiedenis boven: hoe spraaktechnologiebedrijfjes werden uitgekleed en verfrommeld. Curatoren verzaagden kantoormeubels tot brandhout. Eindelijk waren winst en omzet weer belangrijker dan veelbelovendheid. Het was een Romeinse triomftocht geweest voor de bedrijven van CSP. Vol buskruitgeur hing de avondlucht. De marktsanering gaf een prachtig en rechtvaardig vuurwerk.
Theo hoorde het allemaal aan.
| |
| |
‘Mag ik,’ vroeg hij, ‘mag ik die beeldspraak van dat vuurwerk nog even aanhouden? De dag erna lagen onze tuinen vol karton en plastic en het tuinhuis was uitgebrand. Er volgden overal afdankingen. Productielijnen werden korter. De klant bleek plots wél intelligent, snel, rationeel. De wereld is vandaag slank, globaal, virtueel: Google, Yahoo, Amazon.com. En Standaard.be.’
‘Je hebt gelijk’, zei Hubert. ‘Ze hebben steeds minder bemiddelaars of verkopers nodig.’
‘Wat nog erger is, ze hebben ons niet meer nodig’, zei Jean-Paul.
Al die ontwikkelingen moesten de courtiers van CSP in het Hotel des Roses maar eens grondig doorpraten. Omdat Bob de oudste was, mocht hij de taart aansnijden. Hij deed dat nogal morsig. Frambozensap spatte over de rand van het dessertbordje.
's Ochtends liep het gezelschap van de ontbijtzaal naar de vergaderzaal. Ze kwamen voorbij enkele toonkasten vol gadgets met overal gezeefdrukte logo's, gestanste logo's, geborduurde logo's. Er was zelfs een rode appel met een logo op: het was erin uitgespaard door de zonnestralen. Hostess Brigitte gaf aan iedereen een grijs tasje: handig en klein, er kon amper iets in.
‘Dank je voor het geschenk’, zei Martin hoffelijk. ‘Waar staat het logo?’
‘Binnenin,’ zei Brigitte, ‘anders gebruikt u het toch niet.’ Ze wreef hem daarbij over de arm, lachend van onder een rubenshoed vol bloemen.
Opgewekt als kinderen in de klas namen ze plaats. Een trendoloog schetste vooraan de markt en haar schalkse bewegingen, nu en in de eeuwigheid. Dit noteerde Jean-Paul:
‘- Bedrijven eten elkaar op in een krimpende markt.
- Machines worden kleiner, gewiekster, ze komen dicht op ons lijf.
- Wat betreft relatiegeschenken: we hebben verkeerde en soms ronduit vervelende producten.
- Wie geschenken geeft in het bedrijfsleven, kan worden beschuldigd van omkoping.’
De trendoloog ging maar door. Zijn mond spuwde verontrustende wetenschap in het gezicht van de courtiers. Er volgde een verwarde discussie en tot besluit werd een slide opgelegd met rommelige conclusies. Eerst gespiegeld. Dan op zijn kop. Toen de slide eindelijk juist lag, verscheen het volgende in bevende hanenpoten op het scherm: ‘Ja, er is iets veranderd tussen de mensen. We praten zonder elkaar te kennen. We zwerven, we zijn op zoek. Willen we kopen of verkopen? Wat hadden we ook weer nodig?’
Niet echt geniaal, vond iedereen. Bij het middageten hield Lenoir spontaan een pleidooi voor méér reclame, als ultieme remedie. Waardebonnen, kortingsacties, enquêtes, sampling! Dat was voor hem de enige
| |
| |
oplossing. Als de machine stilvalt, moeten we gewoon meer zuurstof toedienen.
‘Kiss,’ zei Hubert, ‘keep it simple and stupid.’
Dick vond dat er geen probleem was: ‘De markt corrigeert zichzelf. Kopen kun je altijd, maar verkopen alleen op het juiste moment.’
De rest zweeg, onder de indruk maar twijfelend vanbinnen.
Na het eten kreeg iedereen van hostess Petra een stapeltje reclamedrukwerk. Die reclamemomenten waren een dom ritueel, maar het was zo sinds jaren: omdat hun hotelkosten werden gesponsord, waren de CSP'ers verplicht die reclame te ondergaan. De brochures werden vijf minuten plichtsbewust doorbladerd en dan weggelegd bij de plantenbakken. Petra gooide het drukwerk discreet in een hoek. Ze schudde haar zwarte krullen.
Dan volgde een workshop, waarin iedereen zijn zakencijfers ter inzage gaf. Om beurten overliepen ze hun omzet, hun brutowinst en hun kosten. De informatie werd op het bord genoteerd, opgeteld en weer uitgeveegd. Alleen het eindresultaat verscheen op een slide. Dit was geen zelfregulering, het waren ook geen onderlinge prijsafspraken. Elk stelde echter vast wat ze afzonderlijk al langer wisten: de cijfers gingen flink achteruit. Hun leven leek korter dan ooit tevoren.
Na het avondeten was het de beurt aan hostess Ilke om haar brochures te verspreiden. Ze droeg een rood, rond hoedje, ze was een Zweeds blond godinnetje. De CSP'ers bladerden plichtsbewust in haar boekjes. Toen Ilke weg was, staarde iedereen in het haardvuur. Remco gooide zijn catalogus in het vuur: blad voor blad krulden de foto's van relatiegeschenken op. Even zag Theo in het brandende drukwerk het portret van een levend verbrande aap. Of dat dacht hij toch.
De tweede seminariedag begon met een ergonoom, hij sprak over het kantoor van de toekomst. Er zullen geen nietjesmachines meer zijn, beweerde hij zonder twijfel in zijn stem, geen paperclips, geen doorschrijf-formulieren, geen ordners, geen lijmpotten en dus ook geen gesprekken met vertegenwoordigers: ‘De wereld is voortaan een wereld op een scherm. Alles op pc. Search and replace. En iejooksje...’ ‘Wat bedoelt hij?’ vroeg Lenoir.
‘E-auction’, schreef de ergonoom op het bord. ‘En e-procurement. Virtuele samenwerking, defragmentatie, outsourcing. De marktspelers maken geen tijd meer om jullie in hun kantoor of in een restaurant te ontvangen. Jullie zitten aan je desk offerteaanvragen in te vullen. Request for information, request for proposal, request for quotation. Jullie komen in de toekomst nooit meer buiten.’
‘Ik heb dat ook gezegd’, zuchtte Herman.
| |
| |
De ergonoom had het over de samenleving en de ethische plichten. ‘Bedrijven sturen de presentexemplaren terug als ze niet bestellen. Ze houden tombola's met jullie cadeautjes. Ze zeuren over deontologie.’
Bob stak zijn oude, blozende, vragende wijsvinger op: ‘Misschien zal het zijn tijd nog wel duren.’
‘Misschien die van jou,’ zei de ergonoom, ‘maar de rest moet nu mee wakker worden.’
‘Maar hoe dan?’ vroeg Thomas.
‘Focus op kernactiviteit en bezuiniging. Verpakkingsknowhow. Kennismanagement. Profielenbeheer.’
‘En als we dat nu allemaal erg saai vinden?’ vroeg Martin.
‘Ontmoeten we elkaar dan nooit meer in het echt?’ vroeg Hubert.
Dat laatste vond iedereen onaangenaam. Hun vriendschap zorgde voor een prachtig geacteerde ontroering. ‘We zouden elkaar zo missen’, zei Nathalie en ze keek iedereen persoonlijk aan, alsof ze nu al afscheid nam.
Iemand zei iets in het Latijn over amicitia.
De hostess van die middag heette Sigrid. Ze droeg een schattig legeruniformpje en deelde balpennen uit die de CSP'ers moesten aannemen. Sigrid zei: ‘Uw logo zal astronomisch worden herhaald op deze balpen. U krijgt een minimum exposure van drie miljoen. Dat kunt u zelf nooit bereiken.’
‘Nee, dat kan ik zelf nooit bereiken’, zei Dick.
‘Maar we verkopen balpennen, terwijl niemand nog schrijft’, probeerde Bob en door zijn onhandigheid stootte hij haar plastic bokaaltje om met honderd pennen. Die vielen kletterend op de grond. Remco en Herman schopten er ongewild tegen, vervolgens opzettelijk. De hostess maakte zich uit de voeten. ‘Wil je geen mikado met ons spelen?’ riep Remco haar nog na.
Na het middageten stond een trefzekere reclamejongen op het programma. Hij kwam binnen in hemdsmouwen. Hij zei: ‘Ik zie jullie denken: die heeft geen jasje? Wel, ik zeg je, ik heb er wel een.’ Hij toonde zijn jasje en legde het weer aan de kant.
Achtereenvolgens had hij het over concept, basisstrategie, uitwerking. Alles wat hij zei projecteerde hij met Powerpoint. ‘What catches the eye, catches the mind’, poneerde hij en voorzichtig legde hij een stapel kartons op tafel, maar hield ze bedekt. ‘Er is iets fundamenteels aan de hand met de mensen. Een droogheid, een saaiheid, een nuchterheid. We moeten het voortaan anders packagen.’
Zijn campagnevoorstel beweerde dit: je hebt twee soorten mensen. Zij die zich beschouwen als rijk, en alle anderen.
‘Wat bedoel je met rijk?’ vroeg Hubert.
‘Ik bedoel daarmee: bemiddeld zijn en een zekere mate van tevredenheid bezitten.’
| |
| |
‘Bedoel je slechts dat?’ zuchtte Hubert.
‘Dat gevoel willen we oprekken met een reclamecampagne. Elastisch maken. Want mensen vragen zich constant af hoeveel iets kost. Ze bedoelen vooral: is het belangrijk of heeft het geen waarde?’
De reclameman toonde een karton waarop een halve cirkel stond met halverwege een horizontale streep. De euro.
‘Binnenkort gebeurt het’, fluisterde hij. ‘Door de euro gaan mensen steeds vaker op vakantie. En in hun eigen land zullen ze zich toerist voelen met vreemd geld op zak. De consument zal amper nog beseffen of iets duur is of goedkoop. De Europeaan zal eindelijk gelukkig zijn.’
Wat hij zei was allemaal vrolijk en misschien ook nietszeggend. Het leek op geparfumeerde lucht, leegheid, gladheid. ‘Maar heb je dan daarvoor reclame nodig? Die euro is er toch vanzelf?’ zei Thomas.
‘Natuurlijk. Weet ik ook’, zei de reclameman.
‘Als je ons hier de euro wil verkopen als een reclameproject, dan onderschat je ons.’
‘Zou ik niet durven. Maar we moeten de consument wel wijzen op het lustpotentieel. De vrijheid om te besteden wat hij maar wil. Mensen aanspreken op hun aspiraties, consumptie aanjagen. Ik toon u daarvoor enkele verhelderende reclameconcepten.’
Hij onthulde zijn kartons: tulpen in alle kleuren van de vlaggen van Europa, een vrouw met een poezelig kind bij een historisch gebouw, fruit op de markt, appelbomen, een lijfelijke jongen en een lijfelijk meisje bijna tongzoenend, springlevende vijftigplussers en ook jonge mannen en vrouwen die lachend brood aten aan een verweerde tafel in de zon die allang scheen en niet snel zou ophouden dat te doen.
Nathalie stond op. Ze wapperde met haar drukke rode sjaal, gooide haar haren achterover en zei: ‘Als mijn sjaal een boa was van pluimpjes, en jouw reclamestroop was pek, dan zouden we jou hier met pek en veren wegsturen. Begrijp je die packaging?’
De reclameman begreep haar niet.
‘Dat er hier voor jou niets te verdienen valt’, riep Jean-Paul.
‘Vergeet je kartons niet mee te nemen’, zei Thomas.
Toen de reclameman weg was, keken ze elkaar aan. Alleen voor dat laatste reclamebeeld van de broodeters in de zon waren ze een beetje gesmolten. Waren zij dat niet? Die broederschap, die blijvende band die ondanks alles altijd bleef duren.
Hun avondmaal bestond uit broodjes, maar de zon scheen niet over hun hoofden zoals in de reclame. Bob had het uitgebreid over vroeger, met anekdotes die men kende, en iedereen at. Tot Theo plots zijn bord met half verorberd broodje aan de kant schoof en heel snel ja en nee begon te knikken. Theo stelde een korte tussenvraag waarop Bob alleen maar ja kon zeggen. Toen begon Bob te eten. Theo nam de leiding van het gesprek over, met open vragen, fluwelen resumés en actief luisteren.
| |
| |
Nee, zij wilden geen trendoloogjes of ergonoompjes meer, geen reclamejongens, geen econoom of socioloog, geen psycholoog.
‘Een semioticus dan?’ vroeg Remco.
‘Jij bent zelf een idioot’, zei Bob. ‘Grapje. Maar wat willen we dan wel?’
‘Je stelt de juiste vraag’, zei Theo en dit bleek hun conclusie na de discussie: ze hadden iemand nodig die uit hun sector kwam maar die toch buiten de kaders kon denken, iemand die breder keek. Ze hadden een spiegel nodig, die hen zou helpen reflecteren tot in het oneindige, waar hun oplossing lag, en liefst nog iets dichter.
‘We zoeken een medewerker’, zei Theo, ‘die zijn vreemde talen kent. Die bekwaam is, discreet en tactvol. We moeten hem een onderzoeksopdracht geven.’
‘Als dat zo is, moeten we alleen nog een goede kandidaat vinden’, zei Bob, een laatste hap doorslikkend.
‘Ik heb toevallig een goede kandidaat’, zei Theo. ‘Ik zal hem vragen of hij vanavond langskomt.’
Het was stil. Zelfs geen lawaai van airco of gekuch. Ze begrepen dat Theo allang had geweten waar hij naartoe wilde. Maar omdat ze het zelf ook niet wisten, omdat ze moe waren, omdat tijd raad brengt en vooral omdat niemand nee zei, werd dit het enige goede voorstel genoemd. De afspraak werd genoteerd: ze zouden op hun gezamenlijke kosten deze m/v met talent het probleem laten onderzoeken.
In de hotellobby was het tijd voor het laatste reclamemoment. Er stonden twee nieuwe standjes met gadgets. Al het getoonde was vervaardigd in het Verre, goedkope Oosten, al dan niet door kinderen, en getuigde van een stuitende overbodigheid. Er lagen schuifraampjes, stadsplannetjes, muntdoosjes en stickers. Er waren nietjesmachines en perforators in fluoreclamekleuren, foulards en briefopeners, vulpennen en balpennen. Op de stand schreeuwden woorden als: Promotie, Producten, Altijd Prijs, en de hostess was onweerstaanbaar. Ze was helemaal naakt en op haar blote lijf was een hostesspakje geschilderd. Of toch niet: ze droeg een nauwsluitend kattenpakje waarop heel realistisch borsten stonden afgebeeld in de kleuren van een hostesspakje.
‘Ik kan alleen naar jou kijken’, zei Thomas tegen het meisje.
‘Al die p's van promotie en producten, het lijkt wel porno’, zei Lenoir.
Het meisje lachte minzaam.
Het avondeten werd somber ingezet.
‘Het is allemaal begonnen met die goedkope vliegtuigreizen en de handel per container’, zei Martin.
‘En de satellieten’, zei Bob.
‘En e-mail’, zei Herman.
‘Wij spelen piano op de Titanic’, zei Nathalie.
| |
| |
Ondanks dat gezeur dronken ze flink door en loofden ze toch snel weer hun onsterfelijke vriendschap. Ze zongen ‘Nathalie’ van Gilbert Bécaud en ‘Les copains d'abord’ van Brassens. Kort voor middernacht gingen ze met zijn allen naar buiten. Het regende zacht. De maan was een messcherpe sikkel, een nagelrand, een euroteken. De campagne voor rijkdom en lust was begonnen.
In een café beneden aan de berg dronken ze te veel. Toen ze er buiten kwamen, zongen ze de song die ze laatst in het café hadden gehoord, ‘Walk like an Egyptian’ van The Bangles. Ze liepen de helling op, met de verkeerde arm- en beenbewegingen die tenslotte toch bij die song hoorden. Het begon harder te regenen. Giechelend, struikelend en met Egyptische bewegingen kwam de groep aan het Hotel des Roses. Ze waren kletsnat en dronken. Ze slopen naar binnen, voorbij de tentoon-stelling die hen nu helemaal ridicuul toescheen. Dick viel op de grond en toen hij weer rechtstond, nam hij grinnikend een nietjesmachine uit de kast. Hij duwde zijn collega Lenoir tegen de tentoonstellingswand en niette hem vast.
Lenoir vond dat zelfs grappig, dus niette Herman ook zijn andere mouw en broekspijp vast.
Lenoir bescheurde het. ‘Ik ben helemaal in promotie’, gilde hij.
Remco knipte daarop met een perforator een gaatje in Lenoirs hemd, wat Lenoir niet meer grappig vond.
‘Kijk wat ik in de gang heb gevonden’, riep Philippe.
Aan een kapstok hingen de hoedjes van de hostesses. Philippe deelde ze rond, op zijn hoofd droeg hij de grijze baret van Sigrid. Herman liep rond met de bloemenhoed van Brigitte en Nathalie met de zwarte krullen-pruik van Petra. Toen Nathalie ook Lenoirs broek wilde perforeren, rukte die zich los van de tentoonstellingswand. De wand viel met veel lawaai voorover.
Lenoir vroeg snauwend of hij haar ook mocht perforeren.
‘Dat hangt af van je apparaatje’, schaterde Nathalie. Martin, Thomas en Hubert liepen rond met nietjesmachines als castagnetten. Thomas deed een ordner vliegen als een meeuw. Glazen vielen omver en Remco jongleerde met een briefopener terwijl uit de openstaande deur koude wind binnensloeg. Theo zag, als enige nuchtere, het brute geweld van de dronken bende.
‘Het is wel genoeg’, zei Theo, maar niemand hoorde hem.
De wind sloeg hard naar binnen.
Theo riep harder. ‘Het is genoeg’, schreeuwde hij, veel te luid, en op dat moment ging zijn gsm. Het geflikflooi en het Egyptische gedans vielen stil.
‘Hij is er’, zei Theo. ‘Mijn medewerker die we nodig hebben is aangekomen. Ik stel voor dat we ons gedragen.’
| |
| |
Midden in de beschadigde tentoonstelling die zo beloftevol had geleken, stond daar deze even ridicule Egyptische delegatie. De mannen verborgen hun geleende hoed achter hun rug. Nathalie zette haar pruik af en fatsoeneerde haar kleren. Het werd pas echt stil, toen ze de voetstappen in de gang hoorden naderen.
PS Dit is het eerste hoofdstuk van de nieuwe roman van Koen Peeters die in 2007 verschijnt. Het wordt, zoals de great American novels, een grote Europese roman. En dat is meteen ook de titel: Grote Europese Roman.
|
|