| |
| |
| |
Boeken
Bart Vervaeck
Hersengymnastiek voor kooplui: Leon de Winter als entertainment
Leon de Winter, God's Gym. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002.
De film. Sedert hij in verdonkerde zalen het publiek naar andere werelden voert, is hij al wel honderd keer beschreven als een broer en een concurrent van de roman, dat verouderde medium dat de lezer in een verlichte hoek naar een andere wereld zou voeren. Wie leest, zou zijn eigen film draaien.
Van woorden beelden maken, het is blijkbaar ook de droom van heel wat schrijvers. Hun boeken willen dezelfde impact hebben als een film. Ze willen even overdonderend, even onafwendbaar en indrukwekkend zijn als een beeld dat zich rechtstreeks op je netvlies brandt. Leon de Winter behoort tot die schrijvers. In zijn vorige roman, De hemel van Hollywood, ironiseerde hij het paradijs dat de film belooft, terwijl zijn verhaal toch zelf ongeveer alle typische Hollywood-tics en -trucs gebruikte. Het boek omarmde en ontmantelde de hemel, dat wil zeggen: het parallelle universum, de andere wereld van de film. In zijn nieuwe roman, God's Gym, gebeurt iets soortgelijks, iets dat even dubbelzinnig is, maar toch een nieuw facet toont van de band tussen film, werkelijkheid en literatuur.
| |
Het verhaal tussen haakjes
Even terug in de tijd. ‘De fictiefilm heeft de geschreven vertelling veel uit de handen genomen, is de verhaal-vorm bij uitstek geworden in onze “civilisation d'images”, zozeer, dat ik niet goed zie waarom men in een boek nog langer zou te lezen zetten wat de film zoveel efficiënter en dankbaarder tot het publiek kan brengen; dit publiek, van lezer zo gretig kijker geworden!’ Aldus Ivo Michiels in 1958, aan de vooravond van zijn romanexperimenten. Verhalen vertellen kon je beter aan de cinema overlaten. Literatuur is eerst en vooral taal. Spelen met die taal, die zodoende het onderwerp en het aandachtspunt van de roman wordt - dat is het antwoord van de experimentele, nadrukkelijk literaire roman op de uitdaging van de film.
| |
| |
Het antwoord van De Winter gaat in de tegenovergestelde richting. Hij schrijft een soort van literatuur waarin de taal nauwelijks de aandacht op zichzelf vestigt. Ze wordt bijna onzichtbaar. Of beter: doorzichtig. Je kijkt er dwars doorheen en je ziet, als in een film, een scenische werkelijkheid. Gooide Michiels het spannende verhaal overboord, dan haalt De Winter het weer met open armen binnen. Hij doet dat met evenveel verve als in de betere Amerikaanse thriller. God's Gym is een echte pageturner, een tragisch spionageverhaal dat langzaam maar zeker het leven van de hoofdfiguur, Joop Koopman, aantast. Als personage ondergaat hij slechts de wetten van het verhaal. In die zin is hij eerder acteur dan regisseur.
Is er dan nergens een regie? Er zijn toch geen scènes denkbaar zonder enscenering? Wie zorgt daar dan voor? Wie zorgt ervoor dat alles op zijn plaats valt? Is dat het toeval? Of God, de schrijver, de regisseur? Misschien de lezer? Op het thematische vlak zijn dit zo'n beetje de centrale vragen van de roman. Op het formele vlak is de enscenering het meest opvallende kenmerk van dit boek. De Winter zoekt de literariteit van zijn boek niet in een stijl die de aandacht trekt op zichzelf. Neem om het even welke alinea uit deze roman, bekijk het fragment op zichzelf, en je zult niet onder de indruk zijn van de zeggingskracht, de ongewone beelden, de indrukwekkende formuleringen.
Wat je, integendeel, zult zien is een directheid op vele niveaus. De setting wordt kort en filmisch beschreven, niet zonder reminiscenties aan de Nieuwe Zakelijkheid en Bordewijk. Werkwoordloze zinnetjes beperken zich tot scriptachtige aanwijzingen. Bijvoorbeeld: ‘Een noordelijke buitenwijk. Brede straten met vrijstaande bungalows. Sneeuwpoppen. Rokende schoorstenen. Bergketens van weggeschoven sneeuw omzoomden de trottoirs.’ Al even direct zijn de vele conversaties, die in een eenvoudige doorkijktaal thema's aandragen en die door de snelle afwisseling van sprekers de vaart van het verhaal verhogen. Het lijkt een alledaagse versie van de klassieke stichomythie. Bijvoorbeeld: ‘Hij zei: “U bent vroeg op.” “Nauwelijks geslapen vannacht.” “Ik ook niet,” gaf Erroll toe. “Ik had een... vervelende droom,” bekende Joop. Erroll wierp hem even een blik toe. “Over...?” “Ja,” zei Joop.’
Ook direct als uitdrukkingsvorm zijn de betogende fragmenten, waarin de ideeën van de roman zonder veel suggestiviteit of literaire formulering op de lezer losgelaten worden. Soms lijkt het of je een inleidend boekje over reïncarnatie aan het lezen bent, soms waan je je op het ‘terrein van halfpsychopaten en new-agezwevers die weigerden te aanvaarden dat het leven voor altijd en absoluut begrensd was’. Dat de associatie met de modieuze new-agepulp expliciet in het verhaal opgenomen wordt, geeft al aan dat de eenvoud en de directheid bij De Winter bewust gebruikt en geëtaleerd worden. Je hebt als lezer voortdurend de indruk dat de
| |
| |
eenvoud gewild geënsceneerd is. De stijl mag dan weinig literair of complex zijn, de enscenering is dat al veel meer.
Dat wordt van in het begin duidelijk gemaakt. Onder de titel ‘De samenloop der omstandigheden op 22 december 2000’ brengt de proloog twaalf scènes bij elkaar tot ze een noodlottige samenloop vormen, de dood van Joops dochter Mirjam. De twaalf omstandigheden worden aan de lezer getoond via een filmisch inzoomeffect. Het begint met een algemeen stuk over de continentale bewegingen, zowel in ruimte als in tijd een veelomvattend fragment: ‘Wie driehonderd miljoen jaar geleden vanuit de ruimte naar de aardbol had gekeken...’ Dan wordt een gevolg van die bewegingen getoond; een aardbeving in Californië, ‘de Northridge Earthquake van zeventien januari 1994’. Daarop volgt een korte geschiedenis van de bekende Amerikaanse verhuiswagens ‘U-Haul’, en zo gaat het op steeds kleinere schaal voort, tot al die fragmenten elkaar ontmoeten in het dodelijke verkeersongeval van Mirjam.
Ieder film- en tv-kijker kent deze werkwijze. Je ziet in het begin een heleboel schijnbaar los van elkaar staande scènes, en na enige tijd ontdek je de samenhang. Die ontdekking is op zich al spannend, en is bovendien het begin van de zoektocht naar de oorzaken van de samenhang. De lezer - of de kijker - wordt hier een beetje God, omdat hij losse eindjes bij elkaar brengt, een zinvol geheel schept, een wereld waarin de dingen samen horen. De Winter onderstreept die goddelijke functie van de verhaalintegratie doordat hij deze proloog laat vertellen door God, ‘de eigenaar van God's Gym, een sportschool op Main Street in Venice’. De echte God is hij niet, hij is een achtentwintigjarige reus van driehonderd pond, is ‘drie keer wereldkampioen karate geweest’, heet eigenlijk Erroll Washington, maar wordt vanwege zijn postuur Godzilla genoemd - afgekort God. Dat de verteller niet echt God is, ook al brengt hij samenhang in de twaalf omstandigheden, wijst erop dat de lezer ook geen echte god is wanneer hij betekenisvolle links aanbrengt.
De epiloog bevestigt wat de proloog al suggereerde: de fundamentele kracht die verantwoordelijk is voor de samenloop van omstandigheden blijft buiten het zicht van schrijver en lezer. Of, om het wat algemener en thematischer uit te drukken: de mens weet niet hoe omstandigheden samenklonteren tot een leven, een lot. Godzilla vertelt in de epiloog kort hoe het afgelopen is met de nevenfiguren die hij in de proloog voorstelde, maar met het eigenlijke verhaal en met de hoofdpersonages heeft dat erg weinig te maken, zodat je helemaal geen traditionele ontknoping krijgt, geen antwoorden op de vraag hoe het verder liep met de boef, het slachtoffer, de hoofdfiguur of de spion.
De afloop heeft dan ook iets van een anticlimax. De stormachtige samenloop van omstandigheden mondt uit in een kabbelend nawoordje, dat evengoed tussen haakjes had kunnen staan. Er is hier geen laatste
| |
| |
waarheid of onthulling. En het boek eindigt wel degelijk tussen haakjes: ‘Wat hier boven staat,’ zegt Godzilla, ‘heb ik natuurlijk verzonnen. (...) Misschien zit hierin een mooi verhaal voor u over hoop en geluk, mister Koopman.’ Koopman, die tussen proloog en epiloog het lijdend voorwerp was van een pijnlijk verhaal over wanhoop en ongeluk, zou via leugens en verzinsels misschien de actieve auteur kunnen worden van een happy ending story. Maar de lezer, die zijn goddelijke pretenties ondertussen wel wat bijgestuurd heeft, hecht daar niet echt veel geloof aan.
| |
De bizarre god
Over geloof en onhoudbare pretenties gaat deze roman. De twee horen samen. De mens die gelooft in een zinvolle samenhang, waarin zelfs de kleinste dingen hun plaats krijgen, meent niet alleen dat er een kosmische orde is, maar ook dat hij - minstens op kleine schaal - die orde kan vatten. Hij schept een grote god om er zelf een kleine te worden. Dat gebeurt in de wetenschap, de religie en de literatuur. Die drie domeinen stofferen vorm en inhoud van God's Gym.
Vormelijk leunt de taal van de roman vaak nadrukkelijk op die van de wetenschap en de religie - of tenminste op inleidende werken over die onderwerpen. Je krijgt als lezer essayistische uiteenzettingen te verwerken over het ontstaan van de kosmos, de interactie van de zwaartekracht met andere kosmische krachten, en de ontwikkeling van de snarentheorie, die de kwantummechanica met de relativiteitstheorie zou verzoenen. Op het religieuze vlak word je redelijk omstandig ingelicht over de leegte als kern in het boeddhisme, over de brug tussen lichaam en ziel, over dood en wedergeboorte. Het verschil in stijl tussen die religieuze en wetenschappelijke tekstsoorten is klein, misschien zelfs onbestaand. Het gaat in beide gevallen om schaamteloos uitleggerige en betogende stukjes, die nooit echt ingewikkeld worden en zeker niet de zwaarte krijgen die ze bij een auteur als Mulisch wel hebben.
Zoals wetenschappelijke en religieuze registers in de stijl van de roman samenkomen, zo vervloeien op het thematische vlak positivisme, geloof en letteren. De schrijver is als een boeddhist die mediteert: ‘Wanneer je schrijft en echt heel erg geconcentreerd bent, is dat ook meditatie.’ Tegelijkertijd is hij als de wetenschapper, die zich laat drijven op iets wat ook de religieuzen goed kennen, namelijk inspiratie en intuïtie. Koopmans dochter ‘doorziet mathematische problemen zoals kunstenaars opeens een idee krijgen. Intuïtie.’ ‘Zijn kind, net als zijn vader begiftigd met inzicht in de bizarre orde die de mens met de natuur deelde: wiskunde.’
Die bizarre orde houdt wetenschappers, gelovigen en schrijvers bezig. Het is dus niet zo dat het geloof bizar is en de wetenschap geordend. Ook de positivist heeft zijn irrationele kanten, en dat zijn geen marginale
| |
| |
bijverschijnselen. Tot het wezenlijke van de wetenschap hoort een geloof in een ultieme orde en theorie. En wat is dat anders dan een zoveelste reïncarnatie van God? Elaine Jacobs, die werkt aan de snarentheorie, ‘hoopte hiermee de weg naar de Theory of Everything te kunnen ontsluieren. God kon ze er niet mee vinden, wel de zekerheid dat de kosmos naar de voorschriften van een unieke, kenbare theorie is opgebouwd, en ze besefte dat veel mensen die theorie God zouden noemen. Zij niet. Voor haar was God hoogstens een wiskundige vergelijking’.
De wetenschap houdt zich, net als de religie en de literatuur, bezig met onzichtbare dingen als dieperliggende oorzaken, psychosomatische interacties, mogelijke werelden, parallelle universa. Het verhaal van Koopman spitst die samenloop van drie disciplines toe op één kern, het hart. Voor de gelovige is het hart de zetel van de ziel, voor de schrijver de plek waar de passie spreekt, voor de chirurg de pomp die lichaam en geest in leven houdt. Maar ook voor die laatste is er meer. Een hartchirurg stelt vast dat mensen die een donorhart gekregen hebben, vaak karakteristieken van de donor overnemen. Is dat dan een vorm van reïncarnatie? En kan die vergeleken worden met de schrijver die zijn hart en passie in zijn personages laat voortleven?
Joop Koopman stelt zich al deze vragen, die voor hem geen ijle bespiegelingen zijn, maar zaken van leven en dood. Het hart van zijn dochter werd bij haar overlijden immers bij een andere persoon ingeplant. Koopman zoekt die persoon, ontdekt dat het om een jong meisje gaat en probeert vast te stellen of zij in een of ander opzicht op zijn aanbeden dochter is gaan lijken. Om bij dat meisje te geraken, laat hij zich gebruiken door de Israëlische veiligheidsdienst en wordt hij de verrader van een man die misschien een terrorist is, maar die hij zeker sympathiek vindt. Hij wil niet weten dat hij de dood van die man op zijn geweten heeft. Het moet een toevallige samenloop van omstandigheden blijven.
Toeval, noodlot, of persoonlijke verantwoordelijkheid - die drie draden kruisen elkaar voortdurend in de steeds breder uitwaaierende verhaallijnen van God's Gym. En de knopen liggen diep, veel dieper dan je bij een oppervlakkige lectuur van dit boek zou vermoeden. De religie komt Joops leven binnen in de vorm van Linda, zijn nichtje dat hij dertig jaar niet meer gezien heeft. Zij is boeddhiste geworden en reist de wereld rond met een monnik, die blijkbaar de reïncarnatie is van Joops joodse grootvader. Linda was zeventien toen ze Joop seksueel inwijdde. De haast dierlijke geilheid die ze ook nu nog bij hem opwekt, heeft te maken met zijn liefde voor Mirjam, gestorven toen ze zeventien was. In Linda bemint hij een gereïncarneerde versie van zijn dochter. Af en toe bereikt dat incestueuze verlangen de bewuste regionen van Joops geest, maar meestal blijft het bedolven onder vage schuldgevoelens. Het is nochtans een van de meest wezenlijke knopen van de plot.
| |
| |
Dat het wezenlijke niet aan de oppervlakte ligt, is natuurlijk niets nieuws, maar het wordt wel vaak verwaarloosd door het steeds groter wordende leger van critici die menen dat De Winter oppervlakkige ontspanningslectuur schrijft. Ik geloof daar niet veel van. De lezer die zo'n uitspraak doet is als de wetenschapper, de gelovige of de schrijver die meent dat hij het raadsel doorgrond heeft. En als er iets is dat in dit boek duidelijk gemaakt wordt, dan is het wel dat zo'n ontraadseling altijd een vorm van (zelf)bedrog is.
| |
Het echte bedrog
Philip, vroeger klasgenoot van Joop en nu actief lid van de Israëlische geheime dienst, schakelt Joop in voor een spionageopdracht. Daarmee betreedt Koopman ‘een wereld van bedrog’, die slechts goed gedijt als hij zo waarachtig mogelijk is. Joop moet zo gewoon en authentiek mogelijk zijn om het bedrog perfect te maken. ‘Er is niks beters dan de waarheid,’ zegt Philip, ‘ook hier. Je hoeft niet te faken dat je Joop Koopman heet, het is echt je naam, en voor iemand die wil nagaan wie Joop Koopman is heb je de perfecte achtergrond.’ Wanneer Joop Omar ontmoet - dat is ‘het subject’ dat hij moet bespioneren - blijkt inderdaad dat hij gewoon zichzelf moet zijn om het bedrog perfect te maken.
Wie zich zogenaamd authentiek gedraagt, is dus een perfecte bedrieger. En omgekeerd: de perfecte bedrieger is hij die de illusie van de authentieke waarheid creëert. Dat is natuurlijk ook wat de schrijver doet. Hij liegt zijn waarheid, hij gebruikt verzinsels om zijn waarheid bij elkaar te liegen. Dat maakt zijn boek zo realistisch. En de realiteit zo fictief als een boek of een film. Net als in De hemel van Hollywood word je in God's Gym voortdurend gewaarschuwd dat alles wat hier ‘in het echt’ gebeurt eigenlijk in een boek of een film gebeurt. Philip lijkt een acteur, de dood van Mirjam vertraagt de tijd als slowmotion in een film, Omar vertelt zijn leven aan Joop als materiaal voor een nieuwe film. Dat leidt opnieuw naar de cruciale vraag: zit er een orde, een schema achter het boek? Een script achter de film? Een God achter de samenloop van omstandigheden?
Voor de dood van zijn dochter wist Koopman het wel: er is geen God, alles is toeval. De mens is pure materie, en dus eindig. Na de dood van Mirjam duwt de rouw hem in een andere richting, en net daardoor staat hij open voor allerlei vormen van idealisme: het politieke zionisme van Philip, de religieuze wedergeboorte van Linda. Blijkt natuurlijk dat het in beide gevallen minstens ten dele om bedrog gaat. De zingeving die het idealisme aan Joop belooft, blijkt een maskerade. De plot blijkt een complot. Linda bedriegt hem, al is haar monnik misschien wel oprecht. Van Philip weet je nooit wat echt en vals is, al verkoopt hij zijn strijd tegen het terrorisme als puur idealisme. Op het eind weet Joop het niet meer.
| |
| |
De moraal is duidelijk: er is geen schijn die je kunt ontmaskeren, geen valse werkelijkheid die je kunt doorprikken tot je op de echte orde en de echte God stoot. Tenzij je de titel van het boek op een slinkse manier interpreteert als een definitie van God. Je kunt de genitief-s immers lezen als de werkwoord-s, en dan krijg je: ‘God is gym’. Dat lijkt heel idioot, maar de lichaamscultus waar de gym voor staat, is niet alleen essentieel in een verhaal over het lichamelijke voortbestaan van een dode. Hij is ook een wezenlijk onderdeel van de entertainmentindustrie die in het boek herhaaldelijk (en onder die benaming) te kijk gezet wordt. De nieuwe God heet gezondheid, hij houdt zich op in glimmende lichamen die zich moeiteloos en gelukkig door het leven bewegen en die hun hoogste genot vinden in het vermaak.
Fun, er is niets hogers. Of, om terug te keren tot de vraag naar het script: er is niets diepers. Misschien wordt de mens uiteindelijk gestuurd door de lust. Dat is God. In de tijd van Nietzsche was de lust nog de diepste eeuwigheid. ‘Doch alle Lust will Ewigkeit! Will tiefe, tiefe Ewigkeit!’ klonk het in het lied van Zarathoestra. Nu, in de entertainmentindustrie, is de lust een tijdelijke kick geworden, een leuke en betaalbare commoditeit.
Joop Koopman - zijn naam zegt het al - staat niet buiten die commerciële orde. Hij schrijft scripts voor de cultuurindustrie die hij veracht. Niet toevallig is zijn pseudoniem Joe Merchant, naar The Merchant of Venice van Shakespeare. Koopman woont in de buurt van de beroemde Venice Beach in Californië, oord van de echte en de wouldbe filmsterren, die hun lichaam eren als hun god. Hij woont in de wereld van bedrog en draait erin mee, hoe kritisch hij ook wil zijn.
Van de Winter kun je hetzelfde zeggen. Zijn boek zit erg dicht bij de entertainmentlectuur, terwijl het tegelijkertijd een aanval op die lectuur is. Ik vind die dubbelzinnigheid in dit geval niet dubieus. Ze hoort bij de ambivalentie van het hele boek, dat slechts schijnbaar eenvoudig is. De enscenering is dat niet. De manipulatie van de informatie, onder meer door de doorbreking van de chronologie, is evenmin simpel te noemen. Er is een vrij grote afstand tussen de chronologische fabel en de literaire weergave daarvan, het sujet. De temporele evolutie wordt opgebroken, bijvoorbeeld in het verhaal van Joops ex, dat uitgezaaid wordt over verschillende hoofdstukken en delen. De chronologische opeenvolging wordt omgekeerd. Zo komt de ochtend van Mirjams dood pas aan bod na haar dood. De vertelstructuur is niet wat je van een lees-maar-wegromannetje zou verwachten. God vertelt de buitenste verhaaldelen (proloog en epiloog), een alwetende verteller de binnenste drie delen, met daarin op het eind nog een kort ingebed verhaal van Joop. De combinatie van God en alwetende verteller is uiteraard een ironisch commentaar op de traditionele verteller die alles weet, terwijl
| |
| |
hij hier in het ongewisse blijft. Hij zit blijkbaar zelf in de knoop met zijn verhaal.
In tegenstelling tot het gemiddelde spannend verhaal wordt de ontknoping dan ook erg terloops afgehandeld. Waarschijnlijk wordt Omar door Philip uit de weg geruimd en is Linda er met Joops geld vandoor. Maar dat wordt niet gepresenteerd als een apotheose. Het wordt in de gauwte vermeld. Alsof het een onbelangrijk neveneffect is van de steeds indrukwekkender wordende samenloop van omstandigheden. God's Gym belicht die samenloop en weigert hem te reduceren tot eenvoudige oorzaken en effecten. Misschien een goede les voor de lezer. En, wie weet, voor het leven. Of is dat allemaal bedrog?
|
|