Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 148
(2003)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[pagina 106]
| |
IIVanuit de lucht houden camera's zijn transacties in de gaten.
Hij staat stil. Hij maakt een praatje. Dit is geen grap!
Hij groet beleefd en opgewekt fluitend vervolgt hij zijn weg.
Tegen een smetteloze hemel ontdekt hij een glimmende vogel.
Hij voldoet aan alle verwachtingen. Nergens valt hij in herhaling.
Ladderzat sluit hij zich aan bij de regels van de dag en alles
wat hij grijpt wordt breekbaar. Het vlijmscherpe genot
als hij een kostbare vaas of een fles tegen een muur stukgooit.
Wat zou hij doen als iemand hem op heterdaad betrapte?
Zich als een koe gewillig naar het slachthuis laten voeren?
| |
[pagina 107]
| |
IIITijdens zijn eerste expeditie speelt hij een partijtje voetbal
met zijn lotgenoten op een bijzonder gladde ondergrond.
Lachende gezichten tijdens het vallen en opstaan,
straatgezichten met het scherpe licht recht in de ogen.
De honden waakzaam langs de geïmproviseerde zijlijn.
De helderheid van gletsjers. Verblindend gesteente.
Een vertoning voor een lege zaal die onze aandacht
af moet leiden van hun knagende honger, hun mislukkingen.
Na dertig minuten is er nog altijd niet gescoord, maar
hun kalmerende spitsvondigheden! Alles onder controle.
| |
[pagina 108]
| |
IVVoorzichtig kleedt hij haar uit. Voorzichtig kleedt zij hem uit.
Haar lichaam is prachtig. Zijn lichaam is prachtig. Applaus!
Een nacht waarin het maanlicht triomfantelijk beroering
brengt: de herwonnen oogopslag, de zoutbeslagen ramen.
Een nacht waarin zijn huis, op palen gebouwd, geheel uit hout
vervaardigd, de voordeur op slot, de vertrekken verlaten,
zich met moeite staande houdt, schudt op zijn grondvesten.
| |
[pagina 109]
| |
VReclameopschriften brengen hem op een dwaalspoor.
Gedachteloos trekt hij cirkels om de juiste woorden.
Een knagend voorgevoel maakt hem waakzaam en als
in de chaos direct na een explosie vindt hij achtereenvolgens
een arm, een oversteekplaats, een handtas, een gezicht.
Zo komen we nergens: pas wanneer de rook is opgetrokken
wordt hij het gillen gewaar, de aanzwellende sirenes.
Hij staart naar zijn bloedende handen en barst los
in hysterisch gelach. Licht verteerbaar, de orde van de dag.
| |
[pagina 110]
| |
VIHij rent door dorpen en steden, door een juichende massa
achternagezeten. Een wervelende choreografie van woeste
boksbewegingen in het luchtledige, een woedende race langs
paginagrote advertenties, posters die zijn komst verkondigen.
Kijk, daar schiet hij de hoek om, aan de aandacht ontsnapt,
buiten adem en onzichtbaar zonder publiek, ondergedompeld
in een angstaanjagend ritme. Laten wij hem feliciteren.
Zijn duizendvoudige grijns. Het bloed onder zijn nagels.
| |
[pagina 111]
| |
VIITijdens zijn laatste expeditie ziet hij werkelijk water branden.
De vuren lijken zelfs woester door de schitterende reflectie.
Die middag komen zijn mede-expeditieleden één voor één
in een wolk van onbehagen naast hem staan. IJskoude aarde.
| |
[pagina 112]
| |
VIIIHij die het daglicht verdroeg, hij die terzelfder tijd kon lachen
en zingen, hij die teleurstellingen verborg! Het begon zo mooi.
We kunnen hem tegen de muren plakken en bewonderen.
Zijn ingevallen wangen, zijn zwartomrande ogen, rakelings
kijkt hij langs je heen - waar hebben wij hem eerder opgemerkt?
Een kind, verdwaald tussen jassen, benen, gerinkel, gesprekken,
schreeuwend om zijn moeder, uiteengejaagd, alles achter de rug.
|
|