[2000/4]
Beste lezers,
Een aflevering over popmodernisme? Waarover kan die het hebben? Popart? Popmuziek? Gelieerd aan modernisme? Aan postmodernisme? Wat heeft samensteller Rudi Laermans bedoeld? En waarom wordt het nummer op donderdag 14 september gepresenteerd in een laagdrempelige cultuurtempel voor jongerenmuziek: The Winston Kingdom in Amsterdam?
Misschien geeft de Nederlandse popprofessor René Boomkens het antwoord: popmodernisme maakt ‘één van de meest pretentieuze motto's van de oude avant-gardes zo nu en dan gewoon waar: de versmelting van kunst en het alledaagse leven’. Over de popesthetica ontwikkelt hij in het spoor van Simon Frith een ‘lage theorie’, waarbij de (muzikale) artiesten zelf ‘het emotionele effect, de impact, het genot, de kick, de collectieve beleving en ook het succes’ vooropstellen.
Het popdiscours wordt niet alleen verbonden met de muziekindustrie en een hedonistische uitgaanscultuur van vooral jongeren. In de culturele melting pot van popmuziek vloeien ook alle vijandbeelden van het traditionele westerse verlichtingsdenken samen: ‘de Neger, het Lichaam, de Roes, het Volk, het Dierlijke, het Geweld, de Onrede, maar ook het Kind, de Domheid, de Spontaneïteit, de Verleiding en de Verspilling, en uiteindelijk de Vrouw’.
René Boomkens laat de popcultuur beginnen met Elvis, die model staat voor vrijwel alle aspecten van pop: banaal en subliem, potsierlijk en spectaculair, zielig en heroïsch. ‘Elvis is lol, kick, getting real gone, intensiteit en roes, maar ook Las Vegas, b-movies en oninteressante schlagers.’ Bovendien staat de eerste popmuziek van Elvis voor cross-over tussen culturen. Zo is Amerikaanse countrymuziek ondenkbaar zonder diverse lokale stijlen uit Europa en Afrikaanse ritmiek. De ‘over elkaar heen buitelende cross-overs’ worden gedreven door lust, lichamelijkheid, erotiek, de ‘politics of pleasure’, het geluid van fun. Snuif de sfeer van Elvis op in de kleurenkatern van Orla Barry.