[2000/2]
Beste lezers,
‘Papieren huis’, zo heet deze DWB-aflevering, die gepresenteerd wordt op ‘Het groot beschrijf’, zondag 30 april, Conservatorium, Brussel. Er staan twee statements in over steden, wonen, urbanisatie.
Het eerste statement heeft te maken met Jacques Derrida's opvatting van ‘villes-refuges’, vluchtsteden.
Vluchtsteden zijn in de eerste plaats woonruimtes waar zowat iedereen vreemdeling is: ‘immigranten, ballingen, vluchtelingen, gedeporteerden, staatlozen, displaced persons’. Het uit de Middeleeuwen stammende heilzame principe ‘quid est in territorio est de territorio’ vormt in zo'n vluchtstad de basis van het steeds wisselende samenwonen. Dergelijke stad (het zou Brussel kunnen zijn, maar niet Wenen of Antwerpen) is altijd vloeibaar, vormloos, nomadisch. Volgens Derrida heeft de vluchtstad nog een tweede betekenis: die van ‘het bieden van ruimte, van denkruimte - en alweer gaat het hier om onderdak of gastvrijheid - aan het experiment met vormen van recht en democratie die nog in de schoot van de toekomst verborgen zijn’. Ruimte voor het experimentele denken over wonen en huizen: je kunt rondwandelen in de kettingbrieven van Peter Verhelst met Anneke Brassinga en Elma van Haren, of in de foto's van Anne Penders.
Het tweede statement van het nummer heeft een polemische kant, en kan worden gelezen als een genuanceerde beoordeling (en dus niet: veroordeling) van de Belgische chaotische urbanisatie, de Vlaamse ‘koterij’, het verkankerde Brussel. Tegen de uniformisering, de orde, de ‘commodities’ en de ‘utilities’ van een expanderende woningmarkt plaatst Pieter T'Jonck de opvatting dat een huis een hoogst individuele aangelegenheid is, een ‘subversief kinderspel’, een ‘privé-theater’ zonder hiërarchie en zonder plan, een illegitiem verhaal, een surrealistische droom.
Van het ontwerpen zonder voorgeprogrammeerde opvatting, zonder eigen schriftuur, zonder gereed antwoord, zonder artistieke eenheid zijn de huizen van