Vol ironie vermeldt het verhaal hoe na Jalovars dood een journalist aan zijn weduwe vroeg waarin zijn grootheid lag. ‘In het stof’ was het antwoord waarover ze niet hoefde na te denken.
Een volgend verhaal gaat over Khmerse tweelingzusjes, Phan en Koli. Koli is zo lenig dat ze tot formidabele seksstandjes in staat is. Tussen beiden ontstaat er haat, zoals tussen Kaïn en Abel, die uitloopt op een moordaanslag geënsceneerd als een auto-ongeluk. Onzeker blijft echter wie de dode is. In zijn dialoog met het lichaam van Phan (of Koli?) oppert Matthias Vermeijen de bedenking dat de vraag die hem bezighoudt de vraag is wie de ware Abel en de ware Kaïn is. De schuldvraag, hier geïncarneerd in de vreemdste personages en de bizarste situaties, duikt telkens opnieuw in Michiels' oeuvre op.
Eenzelfde dubbelheid en dubbelzinnigheid treft men ook aan in het verhaal van de man die met een boeddhabeeld op café gaat. Hij heeft het op een veiling gekocht terwijl hij eigenlijk een ander beeld op het oog had. Nu zeult hij ermee door de stad, ontmoet allerlei mensen en moet vlak voor de winkel van Matthias Vermeijen het zware beeld voor de derde keer op de grond zetten. Die komt behulpzaam toegesneld, probeert de man een begrafenisverzekering aan te praten en verneemt zo dat de boeddhadrager een gynaecoloog is. Zijn reactie is verrassend: ‘Ziet u wel, uw leven gewijd aan de geboorte, mijn leven gewijd aan de wedergeboorte. De hogere machten - ha, we mogen ze niet onderschatten - hebben ons samengebracht.’
Ook ‘Alexandra en Godefroot’, een soapverhaal over liefde, Alzheimer en dood, begint met de opmerking dat Alexandra niet Alexandra heette en Godefroot al evenmin Godefroot en eindigt met een scène waarbij de gestorven geliefden elkaar toespreken op een Beckettiaanse, vervreemdende, licht absurde wijze.
In het sterk allegorische ‘Sedert in Aroudy de straten waren opgebroken’ is de schuldvraag heel expliciet aan de orde. Twee soldaten, rivalen in de liefde voor eenzelfde vrouw, worden door het bevel van de commandant van het belegerde Aroudy dat ze op elkaar moeten schieten bij het geringste teken van een mogelijke desertie, in een onhoudbare situatie gemanoeuvreerd. Doordat de een van de stadswallen springt, komt de ander voor het vuurpeloton omdat hij dit niet verhinderd heeft. ‘De angst voor het onmenselijke in de mens heeft hem doen springen’ probeert de priester die de veroordeelde bijstaat als verklaring te geven. En, lezen we verder: ‘U bent misschien niet schuldig aan de feiten waarvoor men u veroordeeld heeft en waarvoor u gaat sterven. Maar altijd is er ergens een schuld. Sterf dan voor de schuld die u niet kent of niet beseft, maar die er is.’
Zulke uitspraken van personages klinken de vaste lezers van Michiels' oeuvre natuurlijk zeer vertrouwd in de oren. Ze mani-