Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 145(2000)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Erik Lindner Gedichten Vers De hemelstaarder staat onder een boom. Prevelend loopt de regen in zijn oog. En alle wolken zijn van marmer. En alle bladeren dragen een andere naam. Steels is deze voor eeuwig te behouden overgave, nog in staat tot verzet. Eens de schoonheid te dicht genaderd bloedt de inrichting van haar toilet. Hij glijdt uit de vijver in een vlies van klank die zijn woorden ontzet. De takken buigen tot een melodie de kracht verwerft die hem belet. [pagina 86] [p. 86] Au repos Hier is de deur, daar is een kruk. Het licht houdt op bij het raam. De kleur van de vloer vloeit uit. Het naakt lijkt iets mee te delen. Het kan niet alleen zijn wat het is. Er komt dadelijk een keerpunt in de verlamming die Balthus bracht. De lingeriereclames van de haltes en wij op de achterbank van bus vijf, omringd door het jodoform van Bronovo. Nu zit ze voor lijk in een fauteuil, gevlekt waar haar ondergoed was, in een wit overhemd dat als een doek om haar schouders valt - en wat haar rechterborst kon zijn deels bedekt. Een been raakt net de vloer, het ander ligt onder de dij, een hand omklemt de leuning, de ander valt eroverheen. De rug van de fauteuil boven haar weggedraaid gezicht. [pagina 87] [p. 87] Turenne In de gevel, een gehoorgang kunnen voorstellen: reiger slang en ooievaar, een zwart naakt brons jongetje kan geen water schenken uit een kruik die nog niet droog is, luistert of de straal valt in een schelpvormig bassin. Zouden we het beeld willen omhelzen. Een beeld staat zolang stil tot het alleen in de stad is. De stad, de zieke scherven. Een hek sluit de gevelrij. [pagina 88] [p. 88] Tong en trede Loopt een man en zo natuurlijk hoe elk obstakel naar hem opkijkt en zijn voeten de sporen uitvegen die hij thuis op een kaart naliep. Hij draagt het huis op de schouders, herleest het landschap in zijn ogen. Er springen kiezels in de richting die de punt van zijn sandaal onthoudt. Er is een schiereiland in dit huis. Een weg die zich krommend perst tussen het losse vlees achter twee tanden en naar geen ander leidt. In de kruipruimte van zijn denken is het huis een inrichting van glas. Een wandmeubel, een beddensprei, een zitje voor zijn patiencespel. Bij elk obstakel houdt hij stil en loopt de ballast voor hem uit. Wat hij aflegt is hij kwijt, spellend hoe de huig het hoofd herinnert. [pagina 89] [p. 89] Toets de pioniers niet op hun volmaaktheid. De storm is geluwd. De lucht is geklaard. De vlakte is drassig. Veldtassen staan bol. Vraag de pioniers niet naar hun geweten. Ze kunnen niet helpen. Ze zien niets naast hen. Ze dragen geen wapens. Ze hebben geen gehoor. Toets de pioniers niet, ik vraag je. Hen treft geen blaam. Vorige Volgende