een indruk genereren van herkenbaarheid en welbehagen. Maar de tweede keer gaapt de afgrond van obsessies en neuroses. De meest banale voorwerpen, gezichten en scènes ademen onbehagen, agressie, vervreemding en paniek. Behalve de vreemde kadrering, het plaatsen van de objecten in een vacuüm en de vale kleuren spelen ook de titels in die ‘déclic’ een beslissende rol.
Superstition (1994)
Kijken we naar ‘Superstition’. We gaan op zoek naar de (lege) kern van het werk. Tuymans: ‘It's an element through which you can disappear, through which you could be displaced or swallowed. In a painting there is always a weak spot; a painting should always have an entrance or hole through which you can enter.’ Ik denk dat ‘Superstition’ treffend aangeeft waar de schilder mee bezig is: het wegzuiveren van de horror van het bestaan. Het donkere, wanstaltig uitvergrote insect bevindt zich voor een menselijk lichaam, waarvan de armen en benen zijn gespreid. Een zwart scenario wordt zichtbaar.
Iemand wordt bedreigd en aangevallen door een demon in de vorm van een insect. Het is een vormeloos, opgezwollen ding dat de man of vrouw penetreert. De dikke kop en rare oortjes bedekken eventuele vrouwenborsten. Met de linkerpoot wordt een been hoger getild, om de penetratie te vergemakkelijken. De lijn van de rechterpoot valt samen met de bovenkant van het andere been, waardoor het effect van opslokking groter wordt. Door de kadrering is de mens al gereduceerd tot een romp, die nu ook dreigt te verdwijnen onder het gewicht van de neukende klopgeest. De klopgeest staat dan voor de zwaarte van onze moordende trauma's en obsessies. We bezwijken onder onze eigen neuroses.
Maar als je het scenario nu omkeert? Juist doordat het duivelse insect geschilderd wordt, verwijdert het zich, het menselijke hoofd is vrij en het lichaam gaat open. Of nog anders: als je wordt leeggezogen en opgeslokt, is de zuivering nabij. Tuymans: ‘Superstition could be a nom de plume for art. Art that transgresses, that transmits. The insect in Superstition sucks you in; it's almost shamanistic.’ Luc Tuymans is een kunstenaar bij wie taal en schilderij verbonden zijn zoals de twee figuren in ‘Superstition’.
Bij een nieuwe jaargang past de vraag: wat verandert er dit jaar in DWB? Vorig jaar werden de ‘stukjes’ grondig vernieuwd. In deze jaargang krijgen de kronieken extra aandacht. We hebben enkele critici (jong tot zeer jong) gevraagd om stukken over nieuw literair werk te schrijven die dat werk in een bredere context plaatsen, getuigen van een grondige lectuur, goede smaak en kritische zin, en die bovendien knap geschreven zijn, inlevend als het kan, afstandelijk als het moet. Anders dus dan pakweg de overijverige maar banale Jeroen Vullings (‘handelaar in platte praatjes’) of de zure en slecht schrijvende Arnold Heumakers (‘geen denkvermogen’).
DWB's keuze: Hans Groenewegen en Jos Joosten voor poëzie, Bart Vervaeck en Marc Reugebrink voor proza en essay. Aangevuld door héél jonge critici, zoals Bas Groes en Marco Steenvoorden.
Hugo Bousset