Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 442]
| |
Jan Baetens
| |
[pagina 443]
| |
voor nieuwe vormen van interactieve vertelkunst. Dit grondig geïnformeerde, helder geschreven en rustig beargumenteerde overzicht van een evolutie die reeds meer dan dertig jaar aan de gang is, is goed op weg om een moderne klassieker te worden. Dit zou een nieuwe verstarring in de beeldvorming rond interactiviteit en verhaal kunnen opleveren; vandaar een paar kritische kanttekeningen.
Hamlet on the Holodeck maakt brandhout van een aantal schier eindeloos herhaalde opvattingen over interactief vertellen met computers. In de allereerste plaats weerlegt Murray als wishful thinking de idee dat de computer een neutraal medium is dat op termijn ‘alles’ toelaat of mogelijk maakt. Elektronische literatuur met enige ambitie - of gewoon gezond verstand - dient rekening te houden met een aantal kenmerken van het medium die zich niet straffeloos laten uitschakelen. Interactiviteit is er een van, maar deze interactiviteit manifesteert zich pas doorheen de drie basiseigenschappen van de digitale tekst die Murray omschrijft met de termen ‘immersion’ (het opgaan in de wereld van het verhaal, een moderne variant van de in modernistische kringen verfoeide referentiële illusie), ‘agency’ (de actieve interventie in de structuren en de ontwikkeling van het verhaal) en ‘transformation’ (de naam die Murray geeft aan het plezier dat men vindt in het veranderen van dingen; ietwat ironisch zou men dit in verband kunnen brengen met het concept van ‘bricolage’). Daarnaast, en hier wordt de toon al wat polemischer, weerlegt Murray radicaal dat de creatieve gebruiker van een hypertekst gaat functioneren als de maker ervan, en dus dat de rollen van lezer en schrijver omwisselbaar worden: elke tekst, elk systeem, elke software heeft wel degelijk één auteur, namelijk de persoon of de groep personen die het geheel programmeert en de regels van het spel vastlegt. Murray spreekt hierbij expliciet over ‘the hand behind’ en ‘externally authored’, waarbij men deze externe auteur kan lezen als de ge-update versie van de vroegere alwetende verteller. Ten slotte maakt Murray ook komaf met de stelling dat een hypertekst in feite geen enkelvoudige auteur (en dus ook geen enkelvoudige betekenis) meer heeft omdat het gebruik van het systeem zo een onoverzichtelijk labyrint van tekstblokken zou genereren dat het werk loskomt van de oorspronkelijke auteur. In Murrays visie is de rol van de auteur ‘gedoemd’ om na de experimentele fase waarin we ons bevinden, steeds sterker op de voorgrond te treden. Het is niet toevallig dat in de titel van Murrays boek Star Trek en Shakespeare worden samengenomen, waarbij Star Trek het nieuwe medium levert en Shakespeare model staat voor de controlerende vertelinstantie. De slotzin van het boek is dan ook een heel programma: ‘Whether or not we will one day be rewarded with the arrival of the cyberbard, | |
[pagina 444]
| |
we should hasten to place this new compositional tool as firmly as possible in the hands of the storytellers.’ Hamlet on the Holodeck gaat zeer enthousiast in op de mogelijkheden van de computer. Terzelfder tijd oogt het resultaat bijzonder mager, om niet te zeggen ontgoochelend en contraproductief: in de praktijk komt het hierop neer dat Murray streeft naar verhalen die de lezer toeschouwer en belever willen maken van een brede set van mogelijke verhaalwerelden die hij interactief zou kunnen doorkruisen, met als meerwaarde de toegenomen aanwezigheid van ‘immersion’, ‘agency’ en ‘transformation’. Een dergelijke visie lijkt me hoogst betwistbaar. Hoewel veel te verklaren is vanuit de defensieve strategie die Murrays boek beheerst (zo wil ze onophoudelijk aantonen dat het interactieve vertellen allerminst het onderscheid tussen het ‘echte’ leven en de ‘virtuele’ schijnwereld zou opheffen, zoals verontruste humanisten wel eens opperen), is het feit zelf dat men als lezer Murrays boek met een kater verlaat (‘Is het maar dat?’) een teken aan de wand. Maar er zijn ook meer fundamentele bezwaren die men tegen Hamlet on the Holodeck kan inbrengen.
In de allereerste plaats is er natuurlijk de problematische, maar door Murray nooit geproblematiseerde beoordeling van de manier waarop het ‘vroegere’ vertellen omging met niet-lineaire en niet-enkelvoudige vormen van vertellen (terwijl precies de opkomst van elektronische media een sterke impuls geeft aan het herontdekken van deze traditie). Deze vormen hebben niet alleen altijd bestaan, ze zijn ook altijd even belangrijk geweest als de lineaire en enkelvoudige manier van vertellen. Nochtans wordt al te vaak aangenomen dat de klassieke gesproken, geschreven of gedrukte tekst het streven naar niet-lineaire en niet-enkelvoudige verhalen belemmert. Anders gezegd: Pavic' Khazaars woordenboek, Borges' Tuin der splitsende paden of Potocki's Manuscript gevonden te Saragossa zouden in dat perspectief betere teksten kunnen zijn als de auteurs in kwestie de beschikking hadden gehad over een computer. Deze stelling lijkt mij hoogst discutabel, niet alleen omdat het nog steeds wachten is op verhalende hyperteksten van vergelijkbare kwaliteit, maar ook en vooral omdat hypertekstprofeten voorbij gaan aan het feit dat de waarde van een werk ook ligt in het feit dat er bepaalde vormprincipes en beperkingen aanwezig zijn zonder dewelke een werk ons onverschillig zou laten. Frank Capra's It's a Wonderful Life kan dit illustreren. Het verhaal schotelt ons niet één fictief universum voor, maar twee: een narratief kenmerk dat Murray beschouwt als een voorafspiegeling van wat het interactieve digitale vertellen veel vollediger en vrijer zal toelaten. Zou het verhaal van deze film boeiender en interessanter worden als | |
[pagina 445]
| |
‘interactieve hypertekst’, waarbij het publiek op alle mogelijke manieren zou kunnen ‘spelen’ met het basisgegeven? (Men zou James Stewart kunnen laten verdrinken, zelf de rol van de engel spelen, een ander beeld van het stadje zonder de held kunnen ophangen enzovoort.) Het antwoord op deze vraag is mijns inziens tweemaal negatief. In de eerste plaats omdat het interessante van It's a Wonderful Life (en mutatis mutandis ook van de vermelde verhalen van Pavic, Borges en Potocki) er juist in bestaat dat er slechts deze en geen andere verhalen worden verteld, en dat de vertelling op deze en geen andere manier gebeurt. Hierbij komt nog dat de lezer, toeschouwer of belever van hypertekstverhalen misschien iets wint, maar in elk geval ook iets heel waardevols verliest, namelijk de kans om kritisch te oordelen over wat en hoe verteld wordt. Toch is het enkel via deze kritiek dat men afstand kan nemen van een werk en er zich een eigen mening over kan vormen. Kritiek is zinloos als alles mogelijk is: waarom zou men vinden dat dit of dat verhaalelement slecht geschreven of slecht gemaakt is als men de kans krijgt om met het verhaal à volonté te experimenteren? Zonder kritiek komt men er niet toe om zelf buiten het systeem te stappen en eventueel zelf iets anders te produceren: interactieve hypertekst lijkt in die zin op een systeem dat de gebruiker structureel belet kritiek te leveren en in die zin echte dialoog belemmert. Vreemd genoeg lijkt Murrays nadruk op het vastleggen van regels en conventies te wijzen op een onderhuids ongenoegen over de anarchie die bij heel wat hypertekstgebruikers en -theoretici leeft. Jammer genoeg blijft dit pleidooi echter beperkt tot een discussie over het programmeren van software, in plaats van te worden opengetrokken naar de veel belangrijkere discussie over zin en onzin van regels en vormprincipes - en dus van noodzakelijke ‘dwang’ en ‘beperkingen’ - bij het maken en waarderen van een werk. Dat het gebruik van dwingende regels een belemmering zou zijn van de creatieve vrijheid van auteur en lezer, is nochtans een idee dat op een gigantisch misverstand berust. Het is immers pas door het gebruik van regels dat de auteur en de lezer gedwongen worden creatief te zijn. En het is de onmacht of onmogelijkheid tot het maken van keuzes die van elke onderneming een fletse soep maakt. Denken we bijvoorbeeld aan zoiets als het rijm (maar de redenering zou niet anders zijn in het geval van verhaalstructuren). Indien we Murray zouden volgen, zouden we bij het distichon van Rimbaud: ‘O saisons, ô chateaux/Quelle âme est sans défaut?’, een link naar een rijmwoordenboek moeten maken om de lezer zelf een aantal variaties op de tekst te laten verzinnen. Dit is geen creativiteit maar demagogie, en niet alleen de literatuur, maar de lezer is het eerste slachtoffer van deze spontaneïteitsideologie die zo welig tiert in de letteren. | |
[pagina 446]
| |
Voorts is er de niet minder vervelende constatering dat Murray de interactieve mogelijkheden van de computer voor het karretje wil spannen van iets waarvoor het misschien niet echt geschikt is: het verhaal. Als men ziet waar dit vertellen in de praktijk op neerkomt, is enige scepsis toegestaan. Deze observatie houdt geen veroordeling in van hyperfictie, maar wil er gewoon op wijzen dat hypertekst een structuur is die misschien beter voor andere dingen wordt ingezet dan voor het vertellen van verhalen. Anders gezegd: in plaats van te pogen oude verhalen binnen een nieuw medium te verbreden of te verdiepen, doet de hyperfictie er allicht beter aan te zoeken naar totaal nieuwe vormen van schrijven, lezen en denken. Een van de ambities van onze bloemlezing is om enkele experimenten in die zin onder de aandacht van een breder publiek te brengen. In haar ijver om de chaos van de huidige overgangssituatie aan banden te leggen, grijpt Murray immers terug naar heel traditionele manieren van vertellen. Zo komt ze met bijzonder genoegen telkens terug op de fictieve, bijna mythische wereld die de Brontës jarenlang in familiekring creëerden en vooral beleefden, en natuurlijk wordt ook Homeros en met hem elke orale verteller bij Murray een hypertekstualist avant la lettre. Hamlet on the Holodeck verduidelijkt niet hoe de universaliteit van het vertellen te rijmen valt met het pleidooi voor het gebruik van nieuwe media voor het vormgeven van verhalen die beter beantwoorden aan de huidige leefwereld en mentaliteit. Allicht heeft dit te maken met het feit dat het verhaal beschouwd wordt als een onderliggende structuur van thema's en motieven, niet als een talige of anders gemedieerde structuur die slechts ontstaat in een bepaalde en specifieke vorm. Murray legt ons haarfijn uit hoe interactieve computers verhalen vertellen, maar wat ze ons over verhalen te zeggen heeft, past niet aan boord van het Holodek. Met deze kijk op vertellen flitst ze ons niet naar de toekomst, maar voert ze ons terug naar af. |
|