Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Peter Holvoet-Hanssen 2 drijvende doodskisten Voorpublicatie uit: Strombolicchio (reisverslag 1989-1998). Prometheus, Amsterdam, 1999. Dochter van Erysichthon (1996) Eerst de moraal: uit verkrampende angst komen de kwalijkste dampen voort en als je schokken blijft verdringen, zal de veer ooit springen want bloed stroomt waar het niet aarden kan Lichtbrenger, de morgenster, geilde op haar hoektanden - ik proefde haar droomarabesken die smaakten naar de zon alsof haar leven net begon, mixte mythes tot een prozagedicht De zee zoog haar mee en Drietand, alias Pan de mosselman of de verschrikkelijke stinkvis die de muzen aan zijn zeelaars lapt verwekte bij haar een daghengst met vleugels: een nachtmerrie over haar vader die haar als slavin verkocht nadat hij - laatste zekerheid opengepeuterd - in de ogen van de schrikbarende Gorgo keek, vader die onverzadigbaar zijn ledematen opat Zij dronk van haar heksenketel en sissend, met haar klauwen in zijn hart van zout, schonk zij hem vergiffenis al was hij de kamenier van haar lege oester, haar ‘schaamteloos scharnier’ Goed werd kwaad en kwaad deed goed, kleuren en geuren stookten de duivel op tot zij trekkebekte, niet meer te stoppen verrekte en ik zag dat de schicht van Medusa haar trof [pagina 70] [p. 70] Spon een cocon in een ziekenwagen die de grond niet raakte door een deltaland terwijl gezichten van gezicht verwisselden tot aan de oever waar ik haar slappe wieken aan een koord hing en kaarsen brandde, witte kaarsen, roze kaarsen, tot de tranen strandden (hier waak ik als een hellehond op de mat voor de hemelpoort want engelen bevliegen je aards bestaan tot de vlam plots dooft, amoretto met stiletto) Kom terug in de lagune van mijn armen, de mooiste momenten blijven daar kronkelen als de slangen in je haar [pagina 71] [p. 71] Nazaat van Cerberus (1998) Strompelafdrukken aan de rand van een vulkaan als interludium. Ik val in de krater, blijf haken in de tijd: hoe ik werd gefolterd in een leerlooierij met een zweep van stierenlul, in zout geweekt. Lange, benige vingers. De Blauwe Schorpioen - zijn drakennagels klauwden in mijn schouder. Met de energie van mijn zenuwcrisis stak hij een gloeilamp aan. Overal ogen. Wat een hondenweer. De nacht werd dag, de dag werd nacht - droefenis ad infinitum. ‘Zelfs de rebellen hier zijn meelopers. En was je mond met zeep! Ik kom uit je boek met de kaft van slangenleer, ontsnap als een geest uit een fles als je mij openslaat. Ik vergrijp mij aan de ziel van je gedicht. Verbrijzel de prozaïsche associaties. Zuiver u!’ Zijn dienaren gooiden mij voor dood in de vaart want ik was de vervelende getuige. Mijn laarzen trokken mij omlaag, mijn hoofd streefde wel naar mystiek maar vooral naar het oppervlak, mijn handen zochten geen bloemlezing maar een steunpunt. 1, 2, 3, 4. 1, 2, 3, 4. Kwam ik boven had ik telkens 4 seconden, de kleinste uitstulping kwam van pas. Een oud-strijder spookte in mijn oor. ‘Die ordonnans is tien jaar te laat gestorven. Ze hadden hem het vel moeten afstropen en inwrijven met peper, zout en mosterd.’ 00:00 en nog zag ik de bakens niet. Tot je op het einde van de hondenwacht op de brug verscheen. Zonder barok, halfstok maar uitgerekend in zonlicht wit. Volgspot, zeker in de onzekerheid. ‘Houdini, laat je niet kisten!’ Ik borrelde op - jij wreef mij droog. Van toverstaf tot paraplu. Ik taxiede je naar huis als een vloeibare glasblazer. Jij zag rotskonijnen en ik een pas ontdekte keivogel. Vorige Volgende