Het levensgevaarlijke woord
De boodschap van deze sleutelnovelle is niet mis te verstaan: Gemma staat voor Emma en de dichter Erik van Aken voor de dichter Jonathan Siebens. Het woord in zijn poëzie was geëvolueerd van troostend naar gevaarlijk en zelfs levensgevaarlijk. Daarom, en niet alleen omdat de kritiek zijn laatste bundel in de grond had geboord, was Jonathan Siebens gestopt met dichten en overgestapt naar de reclame en de journalistiek.
Een kopie van Blanca's novelle zal opduiken in de huisbibliotheek van een van Les Flamins, een kleine gemeenschap van Vlaamse boeren ingeweken in het Waalse plaatsje Trignolles. Daar vormt zij de kern van het mysterie waarmee Florian Dedecker wordt geconfronteerd via een toevallige ontmoeting met Max Veldeman, een commissaris bij de gerechtelijke politie, die hem betrekt bij het onderzoek naar de raadselachtige dood van acht van de achtentwintig flamins in de periode tussen 4 en 30 juni 1996. Die verdachte, nog geenszins opgehelderde overlijdens zouden wel eens te maken kunnen hebben met het levensgevaarlijke karakter van de woorden in Blanca's novelle!
De diabolo van Verdwaalde post wordt geregeld opgegooid, dan moet de lezer wat in het ijle wachten om de verdere afloop te vernemen, maar hij valt telkens mooi terug op het touw waarmee de auteur de voortgang van het verhaal aanzwengelt. Het touw dat de fantasie aandrijft, is de realiteit. Dat is de bekende werkwijze van Van den Broeck: hij verzint geen feiten en personages die waar lijken op papier, hij gebruikt de werkelijkheid als materiaal dat hij in een meestal zeer ingewikkelde fictieve structuur stopt.
Verdwaalde post zit dan ook boordevol verwijzingen naar het België van Karei van Noppen, de Agusta-affaire, Mare Dutroux, Conne-rotte en de Witte Mars. Van den Broeck aarzelt nooit zijn maatschappijkritische standpunten in de mond van zijn personages te leggen. Zo discussiëren reclameman Florian Dedecker en commissaris Veldeman over de betekenis van Gladio, de vrije markt, de echte democratie, de Belgische staatsschuld, de corruptie, kortom het systeem dat we met zijn allen in stand houden en ‘dat steeds meer afval produceert - ook en vooral menselijk afval.’
Als Florian Dedecker zijn jeugdvriend Jonathan Siebens in een kort tussenzinnetje een ‘naïeve wereldverbeteraar’ noemt, dan knipoogt hij ongetwijfeld naar de schrijver van die typering. En in de volgende analyse van Florians eigen ik lees ik zonder meer een zelfportret van Walter van den Broeck: ‘Ik weet nu ook dat wat wij ik noemen maar bestaat uit verhalen die we aan onszelf vertellen. Dat ik daar zo laat achter ben gekomen komt wellicht doordat ik