[Paul Verhuyck]
Waarde Warande en Beste Belfort,
Dank voor uw schrijven met arglistige vragen over de post. Deze prachtige uitvinding van de zeventiende eeuw is inderdaad een onderwerp dat mij continu inspireert. Het postwezen brengt mij als het ware in een - door surrealistische beeldvormingstechnieken geforceerde - staat van constante inspiratie, om niet te zeggen van ontbinding, deconstructie en wild woekerende metaforiek. Ik zou er een heel boekwerk over kunnen en willen plegen, doch aangezien u een korte tekst op prijs stelt, moge ik bij dezen volstaan met slechts een antwoord op uw sluwe hamvraag. Of ik de post ken? Nee, niet persoonlijk, maar ik ken zijn werken en daar ben ik een tijdlang vrij paranoïde over geweest, sinds ik er een roman door kwijt ben geraakt. Dat was nog in het pre-cybernetische tijdperk: mijn typoscript van vierhonderd bladzijden is, ofschoon aangetekend, nooit bij de uitgeverij aangekomen. Naar verluidt. Uiteraard maakte ik (men) in die tijd een kopie, een doorslag op carbon. Die had ik zowat tegelijkertijd naar een vriend ter lezing gestuurd. Niet aangetekend, omdat ik die vriend meer vertrouwde dan de uitgeverij. Dat pak kwam wel degelijk aan, mijn vriend las alles, vond het geniaal en stuurde het terug. Naar verluidt. Ik heb het in elk geval nooit meer teruggezien. Ik was er maanden depressief van. Wie van de vier moest ik geloven? De post, mijn olim-uitgeverij, de post of mijn olim-vriend?
Nadat ik alle uitvluchten om mijn verbijstering te bezweren had uitgeput, haalde de travaillist in mij de overhand, de vakbondsman, de masochist en de bewonderaar van het Palais Idéal van de postbode Ferdinand Cheval. Vandaar dat ik uiteindelijk partij koos voor de post en tegen de mooipraters, de betweters, de stuurlui aan wal, de toogzeikers van Café du Commerce. Ik had trouwens nog een andere, meer concrete reden om eerder de PTT te geloven, want zowel de uitgeverij als mijn vriend publiceerden twee jaar later elk een boek, dat zowel op het andere als op het mijne leek, en waarmee ze elk een literaire prijs hebben gewonnen, in twee verschillende provincies. Nee, mensen die zeuren over vertraging van postzendingen, e-mail-gebruikers die het olijk over de snailmail hebben om de PTT te bespotten, zijn bij mij aan het verkeerde adres, ook al pleeg ik dagelijks te e-mailen (in het geheim, het is de eerste keer dat ik het durf toe te geven): zodra de Belgische post bedreigd wordt, hetzij in het vroede hetzij in het zotte, dan verdedig ik deze schitterende uitvinding van Turm und Taxis als een leeuwin (m/v) haar jongen (v/m). Ik vind het juist een dagelijks wonder als er ergens een postzending - iets zo ongrijpbaar, broos en verfrommelbaar, zo verwaaibaar, weerloos en aanrijdbaar in een boze buitenwereld - überhaupt onbeschadigd ter bestemming kan aankomen. Dat bewonder ik, dat is ambacht ondanks alles, dat is prestatie gestaald door tegenwerking, kunst geboren uit tragiek, plichtsbesef tot in het graf. In gedachten zie ik een oude postbode gekromd en verkleumd door nacht en nevel hinken. Alleen, maar niet eenzaam: alleen in een kil, bar en mensvijandig landschap - maar niet eenzaam, want immers verbonden met de communicerende mensheid. Voor een hongerloontje:
hij denkt aan zijn uitgemergelde gezinnetje. Straks zal hij overlijden in de sneeuw, maar niet voordat hij zijn laatste brief van de dag in de bus van een afgelegen hoeve heeft gedumpt. Daarna zal zijn schamel lichaam door de wolven worden opgevreten, terwijl de onverschillige wereld de blik afwendt om huilerig te sympathiseren met de wintersportavonturen van Monegaskische of Britse prinsessen op beeldbuizen.