Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 143
(1998)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| ||||
[pagina 557]
| ||||
Antwerpen, 12 april 1998Beste Koen en Kamiel,
Mijn postbode heeft een brede snor en een stem als de ongeoliede remmen van een Lijnbus, wat hem uitermate ongeschikt maakt voor de functie die hij in wezen vervult: deze van bewaarengel. Op zater-, zon- en feestdagen, als hij niet verschijnt, voel ik me verloren. Nochtans brengt hij me meer kwade dan goede berichten, zo is het eilaas, maar hoe dan ook bewijst hij me dat ik besta en functioneer in deze wereld. Toch overval ik hem niet met liefde zoals jullie veronderstellen. Discriminatie is mij vreemd, ik groet iedereen overdreven vriendelijk, ook de talrijke klootzakken, pestkoppen, sjoemelaars, schrijvers, hartvreters, judassen, lammelingen en mispunten die in mijn omgeving bedrijvig zijn. Maar, nogmaals, ik hou van hem omdat ik bovenal van mezelf hou en hij me het bewijs levert dat ik ook voor anderen besta - en dus, daar ga ik maar van uit, geliefd ben en bewonderd word. Van nature uit ben ik eerder pessimistisch of, laten we het zo stellen, heb ik behoefte aan dramatiek in het leven. Altijd als ik het huis verlaat, houd ik rekening met de mogelijkheid dat het voor altijd is. De dood is dagelijks. Ooit zal ik gelijk krijgen. Maar niettegenstaande deze zwartgalligheid blijf ik geloven in sinterklaas en andere vrolijke bedenksels. Elke morgen omstreeks 9.30 u. open ik het koperen deurtje van mijn brievenbus in de hoop er een brief in aan te treffen die mijn leven grondig zal veranderen. De levenslang onbekende verwante in Amerika die steenrijk en mij gedenkend ter ziele is gegaan, de Nobelprijs, een invitatie om met Hugo Claus petanque te spelen, alles behoort dan tot de mogelijkheden. Helaas dus. Maar wat hij ook in mijn dromenbus stopt, ik koester geen wrok. Want morgen is een nieuwe dag... De postbode is hoop, droom, vertrouwen in de toekomst, en dit alles met een officiële pet op. En ja, ik beken: ik lees uitsluitend brieven die niet voor mij bestemd zijn, want gelukkig kent niemand mijn ware ik. Al weet de postbode inderdaad wel dat ik een schraaiver ben. Jazekers. Iedereen weet dat toch? Bij de belastingen zijn er zelfs mensen die me met meer dan behaaglijk stemmende literaire interesse volgen. Vreemd aan de functie van postbode vind ik wel dat hij, niettegenstaande plichtsbewust en nauwgezet zijnde, toch slechts de helft van de besogne doet. Onverschillig is hij voor de brieven die ik verzend. Ook mijn boeken zijn brieven overigens, maar dit terzijde. Brieven die zelden of nooit worden beantwoord uiteraard. Of ik mijn leven kan reconstrueren aan de hand van mijn brieven? Gelukkig niet. Want met mijn beste en intiemste vrienden en vriendinnen, alsook met mijn ouders en mijn vrouw en mijn zoon heb ik nooit gecorrespondeerd, een prentkaartje uit Blankenberge of verder buiten beschouwing gelaten. Zo gaat dat. Het echt belangrijke werd mondeling afgehandeld, of lichamelijk, fluisterend, innig of uit volle borst scheldend soms ook. De geschreven brief, die is er voor het officiële gedeelte, de zake- | ||||
[pagina 558]
| ||||
lijke kant, de show, vakantie, self-defence, het falende geheugen. Alles goed en wel beschouwd is de postbode ook een operafiguur. Hoe ik mijn brieven bewaar? Op kamertemperatuur. En of ik wel eens lezers-brieven schrijf? Een enkele keer. Mijn allereerste lezersbrief werd door een redacteur zelfs wijdlopig becommentarieerd, en daar ben ik zeer trots op. Hij handelde over de in de jaren zestig ook benarde positie van Antwerp, mijn geliefde voetbalclub. In 1957 was Antwerp kampioen geworden, in '58 vice-kampioen met evenveel punten als Standard, de basis om een grote club te worden was er, maar er werd integendeel afgebouwd en de club degradeerde uiteindelijk. En wat gebeurde recentelijk? Antwerp had opnieuw een groeiend elftal, won de beker van België, speelde op Wembley de finale van de UEFA-cup en in plaats van te groeien gaat de ploeg opnieuw de vernieling in. Ellende godverdomme. In beide periodes was de voorzitter een bankier. Maar dit, hoe important ook, terzijde. Of ik wel eens aan hooggeplaatste personen schrijf? Ik zou niet durreve. En of ik de waarheid...? Ik ben niet gek. En ja, ik maak kladjes van mijn brieven, want ik ben een vlotte prater (tenminste als ik niets te zeggen heb), maar hakkel, stamel en stotter als ik schrijf. De vraag uit uw lijstje die mij meest aan het denken heeft gezet is: ‘Schrijft u liever brieven aan vrouwen dan aan mannen? Waarom?’ Dat is een vraag die ik, nochtans nogal tobberig van natuur, nooit eerder aan mezelf heb gesteld. Ik praat, drink, eet, reis, wandel, slaap en droom liever met vrouwen dan met mannen. Vrijen doe ik er zelfs uitsluitend mee, maar bij het schrijven van brieven maakt het niet uit. Heel vreemd. Brieven zullen dus wel niet een spiegel van mezelf zijn. Spiegels zijn overigens, net als foto's, schrikkelijk misleidend. Elk spiegelbeeld is een masker. Met vriendelijke groet,
PS Of ik al eens in een PS ben getrapt? Natuurlijk wel. Het was met de brief van plaats verwisseld. Fernand Auwera |
|