[1998/2]
Beste lezers,
‘De beste literatuur ontstaat uit twee culturen’, zo zegt Abdelkader Benali. Deze DWB-aflevering is daar een treffende illustratie van. Jullie kunnen genieten van een ware bouillon de cultures. Nederlandstalige migranten van Marokkaanse en Turkse origine, respectievelijk Mustafa Stitou en Halil Gür, schrijven poëzie, de eerste ironisch over hoe wij naar Noord-Afrika kijken, de tweede hooggestemd en daardoor (voor ons) bizar. Mia Couto, zoon van Portugese ouders in Mozambique, vermengt de taal van de vroegere onderdrukker - het Portugees - met Bantoe-elementen. De oer-Hollandse Vermeer speelt een grote rol in het verhaal van de Zuid-Afrikaanse Marlene van Niekerk. Walter Verdin heeft in zijn videostills een eigenzinnige blik op Ivoorkust. Koen Geldof denkt schrijvend na over de relatie tussen kolonialisme en postkolonialisme en tussen antropologie en autobiografie aan de hand van ‘L'Afiique fantöme’ van Michel Leiris. Voorts is er werk van de in het Spaans schrijvende Zweed René Vázquez Díaz, auteur van Cubaanse afkomst. Inga-Lina Kuzmenko-Lindqvist is geboren in Litouwen, groeide op in Wit-Rusland, emigreerde naar Zweden en herwerkt haar Russische poëzie in het Zweeds. Yoko Tawada is van Japanse origine, schrijft in het Duits en vertaalt haar Duitse prozagedichten opnieuw in het Japans.
De aflevering wordt gepresenteerd naar aanleiding van ‘Het groot beschrijf’ op zondag 26 april in de Brusselse Munt en komt wellicht tegemoet aan de verzuchting van Anil Ramdas (NRC Handelsblad 14.3.1997): van de schrijvers mag je verwachten ‘dat ze over het talent beschikken om zich met meer te identificeren dan met variaties van zichzelf. Het is hun beroep om zich te verplaatsen in het leven van anderen, onbekenden, vreemdelingen, buitenlanders. Het is hun ambacht zichtbaar te maken wat voor eenvoudige blonde mannen onzichtbaar blijft’.
Hugo Bousset