| |
| |
| |
Huub Beurskens
Zomer in Montalla
Kennen anderen dit fenomeen ook? Vaak wanneer Prosper Dinges met de grootste toewijding en concentratie aan het werk was, dwaalden zijn gedachten en gedachtenbeelden juist het verst af van zijn motief, zowel in ruimtelijk opzicht als in de tijd. Of was dat geen afdwalen maar veeleer een samenkomen of een zich verzamelen? Riepen misschien zijn waarnemingen, het bezige zoeken van zijn kwasten en penselen naar de juiste verfmengingen en -toetsen, het voortdurend met zijn ogen aftasten en nalopen van de kleurnuances van een door de zon beschenen witgekalkte natuurstenen tuinmuur met zich overspelende violette schaduwvlekken van enkele in de lome, lauwe wind bewegende, overhangende bladertakken van een alom bevruchte en nu met zomer bevrachte blauwepruimenboom, riepen juist zijn met het motief samenvallende en erin opgaande activiteiten al die andere beeldgedachten op en tot zich?
Prosper Dinges had de middag tevoren, al vrij snel na aankomst in Montalla, ontdekt dat je vanuit de kleine tuin voor het uit twee lokalen bestaande en vanwege de zomervakantie gesloten dorpsschooltje, schuin aan de overkant van de smalle weg, door een gat in het groene-aardedonker en chromaatgroen van de laurierhaag en in de schaduw van een enorme, dicht bebladerde esdoorn, zowel prachtig zicht had op de warme okers en cadmiumgelen van een onlangs gemaaid graanveld links als op het door Janneke en hem voor twee weken gehuurde huis direct rechts aan de weg, de weg die, naar gelang je het bekeek, meteen achter het huis wegboog of erachter te voorschijn kwam. Zicht ook op de boven wijnstokken met blauw bezwaveld gebladerte, bessenstruiken, ooft- en notenbomen uitstekende pannendaken en het klokkentorentje van het gehucht, waarachter de beboste heuvels oprezen die het matte en vlakke gezilver van het Trasimeense Meer net zolang aan het oog onttrokken totdat je, enkele kilometers terug, door de olijfboom-
| |
| |
Prosper Dinges, Montalla, alkydverf.
| |
| |
gaarden was geklommen of over de asfaltserpentine omhoog was gereden tot aan de van oorsprong Etruskische muur van Cortona.
's Ochtends had Prosper onder de notenboom in de ruime tuin achter het huis zitten werken. Eerst een studie van de verderop, achter een almaar door bijen bezocht veld zonnebloemen gelegen, met fel licht bestookte hoeve. Daarna nog eens hetzelfde motief, onder een iets andere hoek. De heetste uren van de dag brachten Janneke en hij door met lunchen, vervolgens wat lezen en luieren binnenshuis, terwijl de buitendeur dicht en alle raamluiken gesloten waren. De zon draaide over het huis. En toen de slagschaduw van het huis de lichtblauwe grijsheid van het asfalt gaandeweg richting roggeveld door een dieppaars begon te vervangen, installeerde Prosper Dinges zich prinsheerlijk op zijn uitgeklapte hengelaarsstoeltje en voor zijn uitgeschoven en in spreidstand gezette driepoot achter de haag van de schooltuin.
Alleen Janneke wist dat hij daar zat. Haag en boomschaduw maakten hem voor eventuele voorbijgangers zo goed als onzichtbaar. Veel verkeer kwam er toch al niet over dit meteen voorbij de laatste huizen letterlijk verzandende weggetje. Soms een pick-up met kisten en akkerwerktuig. Een tractor met een typische aanhanger, namelijk met een soort opbouw van metalen rekken vol net geoogste tabaksbladeren. Een boer op een knetterend en walmend brommertje. Een dorpsjongen op een zoevende scooter. Ja, en zo nu en dan een auto met een Nederlandse kentekenplaat.
Ze wisten van Enzo Catani, een jongeman van een jaar of vijfentwintig, die hen bij het huis had verwelkomd en hun de sleutel had overhandigd, dat de familie Catani nog enkele andere huizen verhuurde. Net als het door Janneke en Prosper gehuurde huis (door de jonge Catani ‘Casa Trieste’ genoemd) oude, voormalige en gedeeltelijk her- en verbouwde boerenhuizen. Veel boeren en landarbeiders waren in de loop van de jaren na de tweede wereldoorlog uit de streek vertrokken om elders in het land of in het buitenland, in de grotere industriegebieden, hun geluk te beproeven. Langzaam maar zeker begon het echter diverse nog gebleven akkerbouwers alsmede onroerend goedbezitters te dagen dat hun bestaan hier wel eens een rianter aanzien zou kunnen gaan krijgen door het verschijnsel dat inmiddels alom met de term Agriturismo werd aangeduid. Artsen en beursagenten, fysiotherapeuten en juristen, bedrijfseconomen en hogeschooldocenten, om maar een klein aantal vertegenwoordigers te noemen van beroepen met een niet onaardig inkomen, voornamelijk afkomstig uit Duitsland, België, Nederland, Engeland en de Scandinavische landen en dan ook nog eens uit de urbane gebieden aldaar, betaalden voor een opgekalefaterde Italiaanse daglonerswoning, inclusief niet aflatende activiteiten van houtworm in de hanenbalken, stoffige vogelskeletjes
| |
| |
op zolder, teengrote schorpioenen achter de boiler boven het ligbad en overbevolkte wespennesten alsook curieuze web- en trechterconstructies benevens bizarre eierzakvormen van vingerkootjes-grote arachniden tussen lege gif- en benzineblikken, mandflessen, olijfpersen, ladeloze buffetkasten, vergammelde ladders en andere ongeordende rommel in de schuurtjes, grif meer aan huur per week dan dat er voor een van alle gemakken voorzien nieuw tweekamerappartement in hun eigen stad per maand werd gevraagd. Maar de natuur, hè? Het platteland en de natuur. Het platteland en de natuur en de nabijheid van cultuur, althans van de restanten ervan. En niet te vergeten dat daar boven: de zon en het azuur.
Prosper had met potlood de indeling van zijn motief op zijn olieverfblok gezet, niet meer dan een globale schets, gemaakt in de korte tijd waarin je iemand, bijvoorbeeld Prosper Dinges zelf, zou kunnen typeren door te vermelden dat hij een bril-, baard- en snorloos, rond en daarmee rimpelloos gezicht had, enigszins of gauw blozende wangen, geen dikke, nochtans volle, een beetje vrouwelijke, altijd vochtig gehouden lippen, hoewel zilverend aan de slapen nog een donkere, naar achter gekamde haardos zonder al te grote inhammen, en een in eerste instantie niet onvriendelijk overkomende rustige oogopslag, en dat hij al met al daardoor nog wel eens jonger kon worden geschat dan dat hij was: zesenveertig. Zo'n soort schets dus, zonder al iets op te merken over pakweg het bij nader inzien, misschien vanwege het overwegend ambergrijs van zijn irissen, afstandelijke, zelfs verholene van zijn blik, een blik als die van een paar gelijktijdige blikken vanachter twee, elk van een spiedgat in het midden voorziene metalen rondassen. Waarmee ik wil zeggen dat Prosper Dinges niet alvast met arceringen de schaduwen in de bomen of onder de daklijsten aangaf, laat staan die op de titaanwit glimmende kap van de boven het dak en, vanaf het vissersstoeltje gezien, eveneens boven de heuvels uitstekende, met een armatuur aan de voorgevel bevestigde straatverlichting, waaronder naderhand talrijke gevleugelde insecten het leven zouden laten door ofwel verblinding en acute verschroeiing of ten gevolge van een der niet aflatende nachtelijke scheer-, dwarrel- en duikvluchten van de rosse vleermuis.
Het op zijn palet aanbrengen van toefjes, mopjes en worstjes verf uit dertien verschillende tubes maakte hem steevast kregel, voor de luttele minuten dat het duurde, net als het opendraaien van de flessen en het vullen van de twee paletdoppen met terpentijn en medium: hij wilde aan de slag en deze voorbereidingen weerhielden hem er dus veel te lang van op te gaan in wat hij voor zich zag en zodoende, zoals gezegd, af te dwalen in wat dit opgaan aan afdwalingen bij elkaar bracht... Maar dan, toen was er, opeens, met enkele kwaststreken vanuit de gestrekte rechterarm, zoiets als
| |
| |
een zomerlucht in een zomerlucht, een aanzet tot transparante ruimte, eindeloosheid! En ervoor en ertegenaan en dus eronder het vlekkerige zinkgroen als grondslag voor heuvelbossen, eerste beloften van doorwandelbaarheden, straks, gearmdheid, nee, een verlegen hand-in-hand, het bewegen bij het zo lopen over het mulle bospad, naast hem, van de zoom van een okerkleurige corduroy rok, afwisselend over de ene, over de andere knie, almaar, twee schoentjes, lichtroze flatjes, als van balletles, in haar rechterhand, vanwege het losse zand... Opwekking dus, van herinneringsbeelden, verwekking zelfs, nu al.
Nooit eerder was Prosper in Montalla geweest en in de streek waar hij met zijn eerste heuse liefje wandelde hadden nimmer druiven gegroeid. Maar dat was van geen belang. Alsof hij tijdens zo'n wandeling, als verliefde zestienjarige, dezelfde vormen, kleuren en schaduwen van de wijnstokken had gezien als dewelke hem nu, daar recht vooruit, achter het veld vol liggende, aarloze roggehalmen, als vanzelfsprekend zijn meisje terugbrachten. En zelfs Prosper Dinges' hart klopte, heel even, tot zijn verschrikte verbazing of zaligheid, precies zo als drie decennia terug: vanwege de onverwachte verschijning van een meisje. Een meisje op een mountainbike. Ze was vanachter Casa Trieste opgedoken, had flink de vaart erin en op het moment dat ze weer uit de slagschaduw van het huis kwam, quasi recht op hem af, had hij of had iets in hem haar helemaal als Viola gezien. In een flits. Nee, niet gezien, maar herkend. Wat, redelijk gezien, uiteraard onmogelijk was. Niet alleen omdat dit type tweewieler in 1966 helemaal nog niet bestond. Of omdat het soort en merk gymschoenen, zulke shorts en een overmaats T-shirt met de opdruk TAKE THAT toen evenmin bestonden. Maar alleen al omdat een zestienjarige Vi zelf nu natuurlijk een onvatbaar anachronisme zou zijn! Dat deed aan de treffende gelijkenis tussen het voorbijschietende meisje en Prospers Viola niets af: haar postuur, haar kastanjebruine haar, kort kapsel met een langere voorhoofdslok die gedeeltelijk voor het linkeroog viel, de achter een zweem van dromerigheid waakzaam blijvende blik van de ongetwijfeld bruine ogen, het vertederend om kussen vragende kleine moedervlekje op haar rechterneusvleugel en de vorm van haar lippen, de volle mond die van een haast onaanraakbare, koele geslotenheid gemakkelijk in een gulle lach kon veranderen,
maar dat dan steevast via een kort ogenblik waarin ze vernietigend leek te gaan smalen over degene die juist dan en dus daardoor van zichzelf het gevoel had dat zijn hart in een mum verweekte, zijn ruggemerg wegteerde en zijn knieën verdwenen of door zijn enkels heen weggezakt waren.
Had ze de schilder zien zitten schilderen? Waarschijnlijk niet. Prosper zette een nieuwe laag over de zonbeschenen zijgevel,
| |
| |
met een warm en droog wit, waarbij hij de eerste verflaag, een donker roodbruin, hier en daar nog door de nieuwe textuur heen liet spelen. Hopelijk was Janneke nog lang niet klaar met de brief aan haar vriendin (míjn echtgenote overigens), waarin ze onder meer de route vanaf de A1 naar Casa Trieste zo secuur mogelijk wilde beschrijven. We zouden, zo hadden Janneke en mijn vrouw afgesproken, de zondag erop de Dingessen in hun vakantiewoning opzoeken, bij hen overnachten om de dag erna te beginnen aan een korte vakantie in we wisten nog niet welke plaats of plaatsen in Toscane of Umbrië. (Ook wij hadden wel zo'n vakantiewoning willen huren, maar we waren te laat. Mijn laksheid...) We hebben Jannekes per expresse verstuurde brief tijdig ontvangen, zijn vrijdags van huis gegaan en tot ergens in Tirol doorgereden, op zaterdag naar Bologna en de dag erna reden we, kort na het middaguur, bij Casa Trieste achterom, zonder er ook maar het flauwste vermoeden van te hebben dat we er niet één nacht maar bijna twee weken zouden blijven. Maar laat ik niet op de ontwikkelingen vooruitlopen.
Prosper schilderend dus. Prosper genoot. Van het weer. Van het in de schaduw zitten penselen. Van de landelijkheid om hem heen. En van zijn almaar opkomende, zich herhalende en zich variërende gedachtenbeelden.
Een waswitte motluis landde op het oudroze dak van een der dorpshuizen. Onmiddellijk plakten beentjes en vleugeltjes vast. Prosper haalde het minuscule insect met de steelpunt van zijn kwast voorzichtig van het beeldvlak en veegde het vervolgens aan zijn verflap af.
Zich welhaast schurkend van genot werkte hij door. Dat de fantasie zo kennelijk met hem op de loop ging terwijl hij juist niets anders dan de zichtbare werkelijkheid voor ogen had en die ook nog eens zo getrouw mogelijk aan het vastleggen was, dat zelfs een hem volkomen vreemd en onverwacht meisje in en uit een Italiaans gat als Montalla zodoende de gedaante kon aannemen van een nimf uit eigen jongensjaren... Wat was heerlijker?
Prosper Dinges liet zijn blik nog eens rustig over alle elementen van zijn schilderwerk gaan om waar hij dat nodig vond vorm of kleur nog wat te wijzigen, al bijna uit het geheugen, want het werk op zo'n klein formaat kon nooit veel meer dan een uur in beslag nemen. De tijd was gevlogen. Het licht met zijn schaduwen was almaar bezig geweest te veranderen en te verschuiven en daarmee te ontsnappen aan wat de schilder ervan had geprobeerd vast te leggen.
Achter zich hoorde hij nu geluiden. Alsof er iemand op een fiets gekomen was, was afgestapt en die fiets nu tegen de voorgevel van het schooltje zette. Prosper wilde niet omkijken en keek ook
| |
| |
niet om. Hij wilde geconcentreerd lijken, juist nu zijn concentratie verslapte, wel verslappen moest omdat hij werd afgeleid door de gedachte dat dit wel eens het mountainbike-meisje kon zijn, en tegelijkertijd ook verslappen kon omdat het werk er langzamerhand opzat. Toen voetstappen tot achter hem en meteen daarna uitroepen van bewondering, geuit door een oudere dame. Prosper keek naar haar op en gebaarde tegelijkertijd dat hij wilde gaan opstappen. Dat dat voor haar helemaal niet hoefde, integendeel, riep zij uit. Maar ‘Finito,’ haspelde hij en begon de tubes in de schilderkist te ordenen en de penseel- en kwastharen provisorisch te reinigen.
Toen hij alles ingepakt, ingeschoven en ingeklapt had, en, met stoeltje en kist in de ene en bijeengevouwen ezel met erop vastgeklemd werkje in de andere hand, zijn plek verliet, gaf de dame, die intussen een tuinslang aan een kraan had gekoppeld en vervolgens was begonnen de planten, struiken en boompjes te besproeien, nogmaals uiting aan haar admiratie. Misschien ook wel omdat het neerkomen van talloze waterdruppels nu op de laurierbladeren achter hem, bij het gat in de haag waar hij meer dan een uur lang doorheen had zitten kijken, hem in de oren klonk als het geluid van applaus, boog Dinges even en verliet de scène.
Prosper en Janneke maakten gedurende die eerste week drie dagtochtjes naar stadjes in de omgeving: Sansepolcro, Arezzo en Chiusi, om in het Museo Civico van het eerste, net als in de San Francesco van Arezzo werk van Piero della Francesca te bekijken (maar restauratiewerkzaamheden onttrokken vrijwel het gehele muuroppervlak van de koorkapel aan het oog van de bezoekers) en om in het stadje op de tufsteenheuvel aan het zuidelijke einde van het Chianadal een bezoek te brengen aan het Museo Nazionale Etrusco, gevolgd door een korte excursie naar twee tomben in de directe omgeving. Onder méér. Zo zagen ze ongetwijfeld in Sansepolcro ook de verbeelding van het martelaarschap van Sint-Quintinus door Pontormo, een schilderij dat mezelf, zo'n anderhalve week later, hevig zou aangrijpen, niet eens vanwege de naam - maar dat leek me alsnog een ander verhaal. Bovendien lijkt het me beter om, in plaats van de lezers die niet zo bijster veel belangstelling hebben voor cultuur- en kunsthistorische bezienswaardigheden te vermoeien met opsommingen en gedetailleerde beschrijvingen, de wél in kunst en cultuur geïnteresseerde lezers voor verdere stad- en streekbeschrijving te verwijzen naar een goede kunstreisgids. Zelf gebruikte ik een rijkelijk geïllustreerde DuMont-uitgave. (Een redelijke reproductie van het Quintinusschilderij vond ik in Salvatore S. Nigro, Pontormo: paintings and frescoes, New York 1994.)
| |
| |
Van hun bezoek aan Perugia en Orvieto, gepland in de tweede week, is het niet meer gekomen. Vanzelfsprekend waren ze wel nog verschillende keren in Cortona geweest. Op een ochtend om onder meer in de San Nicolò De Graflegging door Luca Signorelli te zien (DuMont, pagina 242). Enkele keren 's avonds om, na een aperitief op de Piazza Signorelli, te gaan eten in Preludio (door ons ook geprobeerd, maar Sabine en ik prefereerden La Grotta).
Bij een van deze avondlijke stadsbezoeken zag Prosper het mountainbike-meisje uit een ijssalon komen, zonder fiets uiteraard, maar onder begeleiding van wat hij toen nog als een typisch mannelijk specimen van de opgeschoten jeugd in Italiaanse provinciestadjes beschouwde: een jongen met een vrijwel kaalgeschoren kop, een te krap zittend, met felle kleuren bedrukt T-shirt boven een veel te wijdzittende spijkerbroek en in donkerbruine, zware kistjes als om voortdurend mee te lopen trappen tegen de tirannie der hoogzomerse temperaturen. Prosper voelde wreveligheid opkomen en was het liefst op de knaap af gestapt om hem spits en bits toe te voegen dat hij absoluut niet bij dit meisje paste, precies zoals zomaar iemand plotseling voor hemzelf had gestaan toen hij zestien was en met een Viola door een provinciestadje wandelde. Aha, niet voor eens en altijd kunnen verdringen had hij dat dus! Excuseer de kromme zin, maar zoiets veroorzaakte bij wie dan ook een nooit definitief te stelpen wonde, dat zat er wel in, ja! Het raakte immers aan de diepste, te nimmer met wortel en tak uit te roeien zelftwijfels inzake geschiktheid oftewel uitverkorenheid in de liefde. Maar het zou tevens onbegrijpelijk belachelijk zijn, zeker in de ogen van Janneke, die van zijn roerselen geen weet had, en tenslotte sprak hij nauwelijks een woord Italiaans. Het zou in de situatie meer dan passend, dat wil zeggen symptomatisch zijn geweest wanneer Prosper in plaats van op te staan om op het paartje af te stevenen, zó ongecontroleerd nijdig naar zijn glaasje Cynar had gegrepen dat hij dit van tafel stootte, waarop hij zich er ogenblikkelijk naar bukte en in de citroenschijf en de glasscherven greep, wat hem op een hevig, door het plakkerige bruine vocht en het bijtende
citruszuur heen bloedende middelvinger kwam te staan, die hij vervolgens in de pervers smalende lucht moest steken zodat Janneke er haar zakdoekje om kon winden. Zijn glas was echter geenszins voor Cynar bestemd: het had een inhoud van een halve liter, derhalve een extra zware bodem en een groot oor waaraan het zich stevig liet vastpakken, zodat het veeleer voldeed aan Prospers behoefte aan houvast terwijl hij er een paar flinke slokken Nastro Azzuro uit nam en zijn best deed zich niet te verslikken.
Toen hij de volgende ochtend een paar takken met kleine blauwe pruimen begon te aquarelleren, bedacht hij hoe lastig het zou zijn geweest om met een in verband gewikkelde, stijf omhoog
| |
| |
stekende rechtermiddelvinger te hebben moeten werken. En dat deed hem meteen maar glimlachen om alle andere onnozele gedragingen en dwaze invallen. Hij hield van Janneke. Wat niet wegnam, toen, na de pruimen, het veld met de zonnebloemen aan de beurt was en Janneke naar Cortona vertrokken was om er, zoals ze wuivend door het open autoraampje riep, nog wat dingetjes voor haarzelf te kopen, dat hij zich maar al te graag opnieuw liet meevoeren in de verhalen van de zachte warme wind, de strakke hemel, het wiegende, naar hem gekeerde bloemengeel en -bruin, met eronder de geborgenheid en verholenheid suggererende grote bladerschaduwen, verhalen die nauwelijks die naam konden dragen, verschijningen eerder, of verschijnselen, zoals van een jonge brunette, in een bruine corduroy rok en sneeuwwitte blouse, die, als poserend voor een eveneens jonge, onervaren minnaar-fotograaf (of fotograaf-minnaar), met haar rug tegen een boom was gaan staan, haar linkerknie opgetrokken, met haar voet steunend tegen de stam, en haar rechterhand hield ze aan een knodde, een stukje boven haar hoofd, terwijl ze met haar andere hand om de stam achter zich tastte als had de boom een achterkant zoals zij, op die hoogte, billen. Prospers wangen kleurden. Door de warmte. Door de ijver waarmee hij zijn motief observeerde en waterige kleurvlekken op het Hahnemüle-papier zette. Maar niet in de laatste plaats ten gevolge van zijn plots (door wie of wat?) opgedoken herinnering aan een tijdschriftfoto van de Scandinavische actrice Bibi Andersson. ‘Je lijkt sprekend op haar,’ had hij, vanuit zijn behoefte uiteraard om haar hevig te complimenteren, wel eens tegen Viola gezegd en zelfs, af en toe, wanneer ze elkaar omarmden: ‘Je bent míjn filmster, jij...’,
want in werkelijkheid was hij toen precies de omgekeerde mening toegedaan, namelijk dat Bibi Andersson iets van Viola weg had. En aangezien hun verhouding er een was (en bleef) van aanrakingen die zelfs een middernachtzendeling oogluikend zou dulden, kwam Dinges op zijn kamer in het ouderlijk huis herhaaldelijk aan zijn gerief terwijl hij naar de op zijn kastdeur bevestigde Bibi Andersson staarde en daarbij ‘Viola, oh, Vi, Viola...’ lispelde. Steevast toch ook schuldgevoelens daarna. Tegenover zijn meisje. Daarom dat hij Viola zelf tegen zo'n boom fotografeerde. (Toen het kiekje ontwikkeld en afgedrukt was, moest hij tot zijn ongenoegen meer verschillen vaststellen dan hij verwacht had, zowel tussen het resultaat van een amateurfotograaf en dat van een beroeps als tussen de gradaties in vrouwelijke volgroeidheid of volgroeide vrouwelijkheid van de twee poserende nimfen.)
Nooit eerder tijdens zijn veldezelwerk in een vakantieperiode, in de Roussillon, in de Vaucluse noch in de Chianti, waren zijn gedachten zo bij herhaling, welhaast dwangmatig volgelopen met inmiddels al zo'n dertig jaar oude en wie weet hoe door de tijd
| |
| |
vervormde beelden van hemzelf en zijn eerste liefje. Hoe dat kwam? Door dat meisje op de mountainbike natuurlijk!
Even overwoog Prosper het idee om zijn werk in de steek te laten, nu Janneke er toch niet was, voor een korte wandeling heen en terug over de dorpsstraat, in de hoop het meisje ergens te zien, zich vervelend, gladde witte steentjes overhevelend van de ene hand in de andere op het kiezelpad voor haar ouderlijk huis misschien of wie weet met een hoofddoek om en rubberlaarzen aan op een tractor, als voor een ouderwetse propagandafilm over communistische agrarisatie. Uit de grote hoeve achter het zonnebloemenveld kwamen enkele rauwe, ongearticuleerd uitgestoten klanken. Prosper had er enkele dagen tevoren een Fiat Panda de poort in zien rijden, met op de achterbank een vrijwel vormeloos vlezig wezen. En toen Janneke en hij in de schemering van hun allereerste avond tussen de hoeven en huizen van Montalla heen en terug waren gewandeld, had vanuit een kersenboomgaard, een schriel vrouwtje met een levensgrote pop in haar wiegende armen hen beide keren gegroet met klanken alsof er gierzwaluwen uit haar keel gevlogen kwamen.
Inmiddels was Enzo Catani trouwens verschenen, lijfelijk, om, instemmend knikkend bij de aanblik van de bezigheid van zijn huurder, te informeren of Dinges en zijn vrouw eraan dachten dat ze om vijf uur werden verwacht. Yes, five o'clock, gebaarde Prosper door zijn penselen even weg te leggen en alle vingers van zijn hand op te steken.
De Catani's hadden de gewoonte om elke week de zeer tijdelijke huurders van hun vier vakantiehuizen uit te nodigen om in de ommuurde, struik- en boomrijke tuin van hun eigen hofstede tegen een vergoeding de vrijdagse maaltijd mee te komen gebruiken die uit ambachtelijk bereide streekgerechten en dranken bestond. Gelukkig waren Sabine en ik, toen wij de erop volgende vrijdag acte de présence moesten geven, door Janneke voorgelicht over de gang van zaken zodat we pas in het duister van acht uur de door dikke, donkere stammen van oude platanen omzoomde en door hun machtige kronen van praktisch elk sprankje maan- of sterrenlicht afgeschermde oprijlaan inliepen waar stemmen, geuren en gekleurde lichtjes zich gaandeweg meer lieten gelden.
Een van de verschillen tussen Prosper Dinges en mij is dat ik niet in het bezit van een rijbewijs ben. Of moet ik zeggen dat dit een van de verschillen ‘was’? Je kunt immers moeilijk beweren dat een dode een rijbewijs heeft. Misschien kun je niet eens zeggen dat hij er een ‘had’...? Sabine rijdt en dat doet ze buitengewoon goed, terwijl ik naast haar zit en de wegenkaart bestudeer, met uitkomsten en oplossingen overigens die de chauffeuse niet altijd tot even
| |
| |
grote tevredenheid stemmen. En na al die jaren met korte en lange ritten in de auto weet ik, behalve dat je het sleuteltje in het kontakt moet draaien, eigenlijk nog steeds niet hoe je een auto aan het rijden krijgt en dat dan ook nog eens in de richting van jouw voorkeur. Op de manier van Prosper Dinges zou ik dan ook absoluut geen einde aan mijn leven durven en kunnen maken: op een druilerige nazomerdag over een aan beide kanten met al decennia vóór Prospers geboorte geplante iepen gezoomde provinciale, Noord-Limburgse weg, met zo'n honderdzeventig kilometer per uur strak rechtuit, ook daar waar het leven simpel een flauwe bocht naar links voorstelt. Ik zou het ook absoluut niet willen, ik bedoel, een einde aan mijn leven maken, althans niet om soortgelijke redenen als die die Prosper zo ver brachten. Hoewel we dit natuurlijk nooit met zekerheid zullen weten; wie weet dreef hem iets geheel anders, werd zijn denken langzaam maar zeker gestuurd door iets waarvan hij zelf geen weet had, een tumor in het hoofd bijvoorbeeld of had hij juist vernomen dat een ongeneeslijke ziekte hem binnen de kortste keren zou vellen... - maar voor zover valt na te gaan heeft hij noch zijn huisarts noch een specialist geconsulteerd. As...
Ash on an old man's sleeve
Is all the ash the burnt roses leave.
Dust in the air suspended
Marks the place where a story ended.
Ik heb Prosper Dinges leren kennen doordat Sabine op Jannekes school ging werken, wat niet alleen tot gevolg had dat ze elkaars collega's werden maar ook dat ze met elkaar bevriend raakten. En dat betekende onder meer dat wij een keer bij Prosper en Janneke zouden moeten en dus gingen eten, en dat wij ons een tijdje later revancheerden.
Het was louter omwille van de vriendschap tussen de twee dames in ons gezelschap dat Dinges en ik niet al binnen een halfuurtje of tot nooit meer weerziens van elkaar afscheid namen of elkaar uitmaakten voor alles wat in welopgevoede artistieke kringen lelijk is.
Prosper Dinges had de wind mee. Ik kende zijn naam al van schilderijen die ik in de loop der jaren hier en daar in een galerie of op een museale expositie had zien hangen. Ik was er bepaald niet van gecharmeerd, al bezat zijn werk een zodanige ‘dwingende actualiteitswaarde’ en ‘zeggingskracht met betrekking tot ons tijdsgewricht’ dat ‘niemand eromheen kon’, aldus de tekstschrijver in de catalogus van Dinges' allerlaatste solo-tentoonstelling in de hoofdstad. Overigens ook weer zo'n rijk geïllustreerd, vast nog zonder al te grote moeite verkrijgbaar boekwerkje waar ik de wat meer in beeldende kunst geïnteresseerde lezer graag naar verwijs.
| |
| |
We stonden nog geen vijf minuten in zijn atelier toen ik de euvele moed had te vragen of en waarom hij niet liever gewoon, ‘eerlijk’ (Ja, toegegeven, ik provoceerde!) naar de natuur schilderde in plaats van dat gemonteer van hertengeweien, keramiekscherven, halfverkoolde stukken hout, lappen van beddenlakens en mosselschelpen op panelen, om daar dan weer met chimpanseegebaren verf overheen te sausen en hier en daar op een zo knullig mogelijke manier een citaat aan te brengen uit iets van pakweg Caravaggio of Vermeer, ‘terwijl je toch, meen ik te weten, een degelijke academische opleiding achter de rug hebt...’ Die blik! En dat ik net als de meeste schrijvers een blinde vlek had voor beeldende kunst: ‘Jullie kijken naar Rembrandt en zien Anton Pieck!’ Waarop ik hem literair analfabetisme voor de voeten wilde werpen; gelukkig dat Sabine me met een sissend ‘Kwint...!’ tot de orde riep. Terwijl Janneke het evenwicht probeerde te herstellen door voorzichtig op te merken dat Prosper tijdens vakanties, meestal in het zuiden van Europa, als een heuse neo-impressionist met zijn veldezeltje buiten zat te schilderen. ‘Om het handwerk,’ murmelde Dinges op een mopperende toon. ‘Dáár zou ik best eens wat resultaten van willen zien!’ merkte ik handen wrijvend op. Opnieuw die blik! ‘Dat bedoel ik nou,’ brieste hij, ‘en daarom alleen al vernietig ik die dingetjes telkens na een tijdje weer, om zulke onbenullen als jij niet nog eens extra te sterken in hun illusie dat ze uiteindelijk de papegaai zullen schieten!’ (Ik geef de strekking en intensiteit van Prospers uidatingen enigszins ingedikt weer; woorden als ‘papegaai’ en ‘onbenullen’ gebruikte hij in werkelijkheid niet, zoals ikzelf de chimpansee uiteraard slechts in mijn hoofd liet lopen kliederen.)
Toen het echtpaar Dinges meer dan een halfjaar later bij ons op bezoek was, liep het spoedig opnieuw bijna uit de hand. Hij had een roman van me gelezen! Ergo: de personages waren zowel in fysiek als psychologisch opzicht onuitgewerkt en daardoor ‘nauwelijks geloofwaardig’, hij ‘miste’ elke ‘noodzakelijke sociale reflectie’ en vroeg zich af wat eigenlijk ‘mijn punt’ was met dat boek. Ik had het liefst zijn gesnater beantwoord met het dreigement zijn snavel voor eens en altijd te zullen ontzetten als hij ook nog maar een halve opinie over literatuur te berde zou brengen, maar van het verloop van onze avond bij hen had ik geleerd dat er waarlijk één thema was waarover Prosper en ik zonder gevaar, zelfs geanimeerd met elkaar konden converseren: onze jeugd. Oppervlakkig weliswaar, maar we bleken van dezelfde leeftijd en de streek waarin hij was opgegroeid vertoonde opmerkelijke overeenkomsten met het gebied waar ik groot heb moeten worden. Dus beantwoordde ik zijn lullificatie minzaam glimlachend: ‘Tja, wat moet ik daar op zeggen? Ik moet wellicht nog veel leren. À propos leren: ik kwam laatst een stuk of wat foto's tegen van een schoolfuif, de eerste
| |
| |
waarvoor je een meisje mocht uitnodigen; als ik je er niet mee verveel...’
Zo nu en dan keken de vrouwen vanwege ons geschater op, om dan hun eigen besloten gesprek met zichtbare tevredenheid voort te zetten. Of ze het toen al hadden over Jannekes geheime liaison? Moet ik Sabine eens vragen, hoewel het er niet veel meer toe doet.
Dat Janneke een heimelijke minnaar had vertelde Sabine me toen we Bologna al achter ons hadden. ‘Waarom vertel je me dat nú pas!?’ roept in zo'n geval een acteur in een uitgesproken Nederlandse speelfilm met veel gevoel voor bombarie uit, terwijl de auto begint te slingeren en ook nog eens links en rechts wordt ingehaald door toeterende en obscene gebaren makende mede-auto-strada-gebruikers, alsof die de handen al niet vol hebben aan het op de weg houden van hun eigen voertuig!
Het traject van Bologna naar Firenze voert door talrijke krap bemeten tunnelbuizen. Om de zoveel minuten schoof Sabine haar zonnebril of weer op haar voorhoofd of weer terug voor haar ogen. Ik zei niets, wilde mijn leven niet onnodig in gevaar brengen én wist dat mijn zwijgen vanzelf zou worden beloond met het gewenste en ook reeds half vermoede antwoord op de niet gestelde vraag: ‘Je zou hebben geweigerd naar Montalla te gaan.’
Sabine kent me en ik ken mezelf. Ze had gelijk. Ik had begrijpelijkerwijze al bar weinig zin in dat bezoekje. Maar voor Sabine had (en heb) ik wat over. Ik had bovendien bedacht dat ik een klein kansje maakte om de vermaarde postmodernist te compromitteren door hem met ouderwets veldwerk bezig te zien...
Die zondagochtend was er dus geen weg meer terug, ondanks dat ik steeds weer door de bloeiende oleanders achter de rechtervangrail heen blikkerend blik in noordelijke richting zag flitsen. De Dingessen rekenden op ons; binnen twee uur zouden we in Montalla zijn. Ik gaf zelfs geen vorm aan het me in de situatie schikken door de rugleuning van mijn stoel in de slaapstand te zetten maar door de me op dat moment wantrouwende Sabine met geïnteresseerde vragen tot het verstrekken van meer informatie te bewegen.
Ik had met Prosper te doen. Toen al. Een beetje. Pijnlijk vooruitzicht vond ik het, weldra de hand te zullen schudden van een Jan Kalebas die er geen flauw vermoeden van had dat hij al weken met gigantische horens liep; Janneke wilde hun laatste gezamenlijke vakantie niet verpesten, zo luidde de van fijnbesnaardheid en naastenliefde getuigende redenering, en pas als ze weer thuis waren zou ze Prosper de nodige inlichtingen verschaffen omtrent haar besluit om hem te verlaten. Te verlaten voor wie (of wat)?
| |
| |
‘Smoorverliefd’, geen houden meer aan, die Janneke, ‘zoals dat gaat,’ aldus Sabine in een listige poging mij alsnog alle zelfbeheersing te doen verliezen.
Het kostte me inderdaad moeite om de nieuwe gemoedsveranderingen die de opmerking van mijn echtgenote teweeg had weten te brengen voldoende te maskeren met een voor meer dan één uitleg vatbare, poezelig geuite kwinkslag: ‘Om míj hoef jíj je wat dat betreft geen zorgen te maken, vogeltje...’
Sabine streelde mijn hand die ik tegen het dasboard gedrukt hield omdat de remlichten in het drukke verkeer voor ons naar mijn smaak iets te veelvuldig opvlamden: ‘Let liever weer op de weg, schat...’
Aan dit verzoek voldeed ze graag, op voorwaarde dat ik beloofde me straks te gedragen als wist ik van niets.
Het was volstrekt niet nodig me zo te gedragen. In de tegen de warmte verdonkerde woonkeuken van Casa Trieste troffen we Sabines vriendin aan, alleen, op een stoel te midden van gepakte koffers en andere bagage. En op het moment dat Sabine haar een begroetingskus gaf begon Janneke te snikken.
Ook zonder de gebaren van Sabine zou ik het toneel prompt en discreet hebben verlaten. Ik pakte de Michelin van Italië uit onze auto en ging in de hitte van die zondagmiddag in een van de tuinstoelen onder de notenboom zitten, op zoek naar een geschikt hotel in Cortona of de directe omgeving. Een koel biertje op het tafeltje naast me was niet slecht geweest, maar je kon niet meteen álles hebben...
‘In un palazzo cinquecentesco’: hotel San Michele, midden in Cortona, leek me wel wat. Ik stond op om het huis en de schuurtjes wat nader te bekijken. Groene hagedissen tegen de natuurstenen muren glipten uit de zon weg in gaten en spleten. In de garageruimte stond geen auto, hetgeen me nog maar eens ondersteunde in mijn veronderstelling dat de bom gebarsten, te vroeg gebarsten was, dat Janneke met haar affaire en voornemens voor de draad gekomen was, wellicht tijdens een al te acute en opdringerige lustaanval van haar echtgenoot of tijdens een woordenwisseling over een ander akkevietje. Uit de grote hoeve achter het zonnebloemenveld kwamen enkele rauwe, ongearticuleerd uitgestoten klanken. Alvorens mijn dorst te lessen aan een kraan, liet ik het water uit het gloeiend hete stuk buitenleiding weglopen in de grote groene tuingieter die eronder stond, waardoor ik, zo zag ik toen ik vervolgens in de straal hapte, de dood van enkele uiterst fragiele insectjes op de bodem van dat ding op mijn geweten had. Ik liet de gieter vollopen en schonk het water met de minieme lijkjes aan drie pruimenboompjes.
| |
| |
Ik begon me dus behoorlijke te vervelen. Of te ergeren. (Ik vraag me af of je je tegelijkertijd kunt vervelen en ergeren...) Maar weer in de tuinstoel gaan zitten. Michelin op een willekeurige plaats opengeslagen: plattegrondje van Loreto, geen idee waar dat lag, des te beter, kon ik me ongestoord en ongebreideld voorstellen hoe de kleine citadel eruit moest zien, hoe een wandeling er was, 's avonds, naar de Piazza della Madonna, even op een klein terras waar, ondanks de verlichtingen, toch nog iets doorkwam van de onmetelijke gespikkeldheid van de hemel, dan terug, door een van de poorten, over de belangrijkste weg voor doorgaand verkeer, Via Fratelli Brancondi, niets authentieks of behoudenswaardig aan zowel die straat als de tweede rechts, maar toen, en daar, in de portiek van die woning, met wie, en hoe lang geleden en waarom dan nu terug, na zoveel jaren, nacht - Only through time time is conquered... - o, het denkbeeld dat voor meer dan één iemand, dat kon haast niet anders, deze combinatie van drie woorden een onvatbaar onstelpbare betekenis in zich droeg: Zomer in Loreto...
Ik betrapte me erop dat ik me lastig gevallen voelde toen Sabine dan eindelijk verscheen. Ze bracht me een glas fruitsap, kwam naast me zitten om te vertellen hoe alles anders was dan we hadden gedacht, dat er namelijk een geheel andere reden was waarom Janneke en Prosper Montalla de rug toekeerden, en voor Janneke maakte dat pijnlijke voorval het nu nóg moeilijker om hem, straks, thuis, met...
‘Dus hij is er níet vandóór!?’ (Ik zou op dat moment zelf ook geen gek figuur in een Nederlandse speelfilm hebben geslagen.)
‘...met de waarheid te confronteren. Nee, hij wilde ons niet meteen onder ogen komen; Janneke verwacht hem tegen vier uur. Zo gauw het een beetje begint af te koelen zullen ze vertrekken.’
Sabines verwoording van Jannekes versie van de gebeurtenissen zoals die zich vrijdag 's avonds hadden afgespeeld, is niet ook geheel en al mijn versie ervan gebleven. Dat bedoel ik, al heeft het er door de wijze van formuleren de schijn van, geenszins als aanzet tot een stukje filosofie tussen de schuifdeuren. Het is simpelweg zo dat ik het verhaal van Prosper zelf heb kunnen horen, enkele weken later. Op die eerste zondagmiddag onder de Italiaanse notenboom werd ik trouwens veel en veel sterker in beslag genomen door wat Sabine op haar relaas liet volgen dan door de voorstelling van het voorval zoals die erdoor bij me was opgeroepen...
Prosper wilde uit Montalla weg, zeker vóór maandag. De Catani's hadden echter pertinent geweigerd de reeds voor de resterende twee weken betaalde huur of zelfs maar een gedeelte ervan te restitueren. (De annuleringsverzekering bood in een zaak als deze uiteraard geen soelaas.) Terwijl de Catani's de Dingessen toch
| |
| |
ook het liefst gauw zagen vertrekken. Maar ze voelden waarschijnlijk feilloos aan dat Prosper onder geen beding en zeker niet vanwege geld zou willen blijven. Intussen moesten de Dingessen onze komst blijven afwachten, Sabine en ik waren immers zaterdag onderweg naar een tussenstop richting Montalla en voor het ongelukkige koppel onbereikbaar. Toen was Janneke op het idee gekomen om óns hun weken in Casa Trieste vol te laten maken...
‘Ik vind het een grandioos voorstel!’ jubelde Sabine, die kennelijk ook even de eraan ten grondslag liggende ellende van haar vriendin vergat, ‘Janneke heeft het er al met de eigenaars over gehad en ze had de indruk dat die zo'n compromis dan nog wel wilden sluiten...’
‘Denkt die Dinges zeker op die manier alsnog zijn geld terug te kunnen krijgen...,’ antwoordde ik, meer om de schijn te wekken een kritisch overwegende en zelfstandig beslissende kerel te zijn dan dat ik zelf geloofde dat het de Dingessen om het geld te doen was, terwijl Sabine inmiddels was opgestaan en met haar armen over elkaar welhaast triomfantelijk naar mij, dat wil zeggen op me neer stond te kijken.
En daar kwam nu ook Janneke de tuin in: ‘Sorry, Kwinten...’ Ze zoende me, ze had haar gezicht verfrist. ‘Doen jullie het?’ Ze keek Sabine aan. En vervolgens tot mij: ‘En kom niet op het idee toch nog iets financieel te willen vergoeden, hè?’
Spoedig daarna vertrokken de twee vriendinnen om de zaakjes met de Catani's te gaan regelen. Nog geen vijf minuten later reed een zwarte, kreukel- en deukloze Golf achterom, om onze rode, in de zon ziedende Clio heen en voorzichtig de donkere garage in.
‘Je vrouwtje ziet er nog steeds fantastisch uit, jongen!’ Een begroeting die me, samen met de veel te ferme handdruk ogenblikkelijk weer vrijwel alle geleidelijk verworven mededogen met hem deed verliezen.
Het scheen me toe dat het enige geschikte gespreksonderwerp dat we ooit met elkaar hadden gevonden nu juist belast was met het vreselijkste anathema. Ik was derhalve blij dat Prosper, nadat we enkele clichés over het weer hadden uitgewisseld, opmerkte er geen gras over te willen laten groeien en de daad bij het woord voegde door koffers en andere bagage vanuit het huis naar de garage te sjouwen om de spullen in de Golf te stouwen.
‘Zou jij jullie spullen niet alvast binnenzetten?’ riep hij puffend, ‘zometeen zijn al je balpennen kromgetrokken en uitgelopen en vat je schrijfblok nog spontaan vlam; dat zou toch zonde zijn, schrijver?!’
Bluffende zielepoot! Ik schrijf nooit tijdens vakanties. Maar wat ging hem dat aan? Dus was ik in minder dan geen tijd kletsnat van het zweet.
| |
| |
Twee uur later kon Sabine onze oververhitte geschiedenismuze in de garage zetten en dat was dat.
Ergens gabberde een kalkoen. De zomeravond valt snel in Montalla. De jonge, sympathieke Catani diende zich aan met een formulier dat we moesten invullen. We konden in het Engels converseren, want hij was korte tijd vliegenier voor de Amerikaanse luchtmacht geweest, iets waarover ik het tijdens de gezamenlijke maaltijd vijf avonden later nog uitgebreid met hem zou hebben. Aangezien het nog schemerde toen hij vertrok ben ik meteen nog het gehucht ingelopen om een eerste indruk te krijgen van het nest waarin we beland waren. Uit de grote hoeve achter het zonnebloemenveld kwamen opnieuw enkele rauwe, ongearticuleerd uitgestoten klanken. Tegen de hemel tussen de silhouetten van boomkruinen en daken zag je de vleermuizen scheren. Terwijl het zonlicht uit het blauw wegebde begon ander kosmisch licht het uitspansel van de andere kant fijntjes te doorprikken. Uit een boomgaard klonk een hoge en tegelijkertijd bijna onhoorbaar zachte, lang aangehouden gil en ik meende een iele, wiegende gestalte tussen de stammen te ontwaren. Vanzelfsprekend was ik ook nieuwsgierig naar het vakantie-huurhuis aan het einde van het gehucht. Uit een van de kleine ramen scheen een gelig licht, ik meende het geluid van stemmen te vernemen, maar ik zag niemand. Toen Sabine en ik dinsdag, op weg om over zandweggetjes tussen de tabaksvelden en langs een paardenfokkerij naar hostaria La Tufa in het naburige gehucht Ossaia te lopen, opnieuw langs het huis kwamen, zagen we weliswaar drie personen in de tuin, maar we waren toch nog beschaafder dan nieuwsgierig, bovendien veronderstelden we dat we hen bij de Catani's nog van dichtbij genoeg te zien kregen.
Terug van mijn korte eerste verkenning liet Sabine me een kleine groengemarmerde tekenmap met gestrikte zwarte lintjes zien. Die had ze tegen een muur ontdekt toen ze mijn kledingkoffer daar oppakte om hem in de slaapkamer te zetten.
De map bleek een zevental aquarellen te bevatten en zes studies met ‘alkydverf’, een verfsoort, zo kwam ik van Prosper te weten, die lijkt op olieverf maar al na een etmaal handdroog is.
Rest nog te vermelden dat we een paar gelukkige weken in Montalla hadden. Ik schrijf dus nooit tijdens een vakantie in het buitenland. Heb wel altijd iets te lezen mee, dingen meestal waar ik normaal niet aan toekom, hoewel in de loop van de tijd steeds minder. De ervaring leert dat er dan ook van lezen bitter weinig komt. Begrijpelijk, want van de landschappen, de temperatuur, de avondlijke terrassen kan dan niet genoeg worden genoten. Zo probeerde ik van tijd tot tijd in mijn ligstoel onder de notelaar eindelijk eens gedichten van Eliot te lezen. Binnen de kortste keren droomde ik daarbij weg, meer dan eens letterlijk: ik viel als het
| |
| |
ware door het gedicht heen dromend in slaap. Dat kwam niet alleen door de warmte. En beslist lag het niet aan de aard van de lectuur. Of juist wél, want een geringe dosis formuleringen kon me al doen wegsluimeren.
To be conscious is not to be in time.
But only in time can the moment in the rose-garden,
The moment in the arbour where the rain beat,
The moment in the draughty church at smokefall
Be remembered; involved with past and future.
Hoewel ik weet dat zoiets onberekenbaar en onvoorspelbaar is, zou het me niet verbazen wanneer ik ooit, als ik voldoende tijd van leven mag hebben, tranen in mijn misschien al onnut geworden ogen en een brok in de droogzure keel krijg doordat een bepaald herinneringsbeeld me plots met een heftige intensiteit gebeurt: van een schaduwrijke notelaar in een zomerse tuin achter een huis met hagedissen tegen de muur en een me dierbare vrouw ontdoet er met aandacht de rozenstruiken van hun uitgebloeide bloemen, doet dan enkele passen achteruit om de geurende pracht te bewonderen,...
And the unseen eyebeam crossed, for the roses
Had the look of flowers that are looked at.
‘En...? En?’ vroeg dezelfde me dierbare vrouw, ‘Hoe was het er?’
Ze had er op het laatste moment en wel na een telefoontje van Janneke vanaf gezien zelf de groene map met studies bij de Dingessen te gaan afleveren. ‘Zo, nu hang ik op en dan ga ik het hem vertellen,’ had Janneke gezegd.’ ‘Ik werd er zo naar en zenuwachtig van alsof ik het zelf moest doen,’ aldus Sabine. Ik stelde haar derhalve voor met haar mee te gaan: ‘We hoeven toch niet echt op visite te gaan; gewoon in en uit.’ Ze bleef echter bang de pijnlijke situatie niet aan te kunnen: ‘Wil jij die map niet even brengen, Kwint?’
Waarom zei ik braaf ‘Oké’? Uit liefde voor Sabine? Uiteraard. Maar eveneens uit nijd, bloeddorst en aanverwante kwaadwilligheid. En toch ook, vreemd genoeg, uit een onbestemde mengeling van mededogen, herkenning en solidariteit.
Sabine stond me nog steeds met vragende ogen aan te kijken.
‘Er was niets aan hem te merken,’ antwoordde ik, ‘Janneke bracht me naar zijn atelier. Hij deed zelfs heel ontspannen en aardig tegen haar.’
‘Dat is nu dan mooi te last! Het is juist zijn arrogantie,’ zo maakte Sabine zich onverwacht druk, ‘of beter gezegd, zijn onvermogen om gevoelens van persoonlijke genegenheid of frustratie te uiten, op het juiste moment en op de juiste manier, die hem hebben genekt...’
| |
| |
‘Alsof jíj Janneke bent, Sabine: de manier waarop je haar napapegaait,’ lachte ik. ‘Ook tegen mij was Prosper aardig en daarbij ook nog verrassend persoonlijk en open. Misschien is hij een stuk menselijker dan jij denkt of dat jullie denken. Ik ben langer gebleven dan mijn bedoeling was - kun je nagaan...’
‘Straks ga je me nog vertellen dat jullie maatjes geworden zijn,’ antwoordde Sabine, vinnig.
‘Wie weet...,’ ik, de duim opzichtig in de hand.
Sabine bracht demonstratief snuivend haar gezicht dichter bij het mijne. ‘Je hebt gedronken!’ zei ze op een afkeurende, zo niet minachtende toon, om zich vervolgens om te draaien en met enkele kordate passen de scène te verlaten.
Korte tijd later stormde ze mijn werkkamer binnen: ‘Janneke belde net: ze heeft het hem zojuist pas verteld, nadat jij vertrokken was... Jij hebt het er toch niet met hem over gehad, hè, Kwinten!? Jij hebt je er toch buiten gehouden, hè, in hemelsnaam!?’
Ik knikte peinzend. Het was dus maar goed dat ik te laf was geweest om erover te beginnen...
‘Zweer je het?’
‘Ja,’ (vermoeid) ‘ik zweer het.’
Het was trouwens ook maar goed dat ik, alvorens mijn regenjas aan te trekken en mijn paraplu van de kapstok te nemen, nog even door de studies in de tekenmap bladerde en besloot er eentje uit te halen, die van Casa Trieste, gezien vanuit de tuin van het schooltje. Ik borg het schilderwerkje op in een van mijn bureauladen. Mocht Dinges het dingetje blijken te missen, dan kon ik nog altijd doen alsof ik het vergeten was, hem uitleggen dat ik zo brutaal was geweest het voor even op mijn werkkamer te hangen omdat het me zo onmiddellijk in de sfeer van daar en toen terug wist te brengen; wie weet zou hij nonchalant opmerken dat ik het dan maar moest houden ook... Maar Prosper trok de strikjes van de map los, pakte met zijn ene hand de studies eruit, mikte met de andere de map op een grote ladenkast en verscheurde toen, zonder ze ook nog maar één blik waard te keuren, de bladen aan flarden en de flarden boven een afvalbak aan snippers.
‘Ho, ho, ben je niet te rigoureus principieel!?’ riep ik geschokt.
‘Ik wil er nooit ook nog maar íets van terugzien! Maar misschien wil je het verhaal nu eens van mijn kant horen... Hé, ja, dáárom ben je natuurlijk gekomen, daarom heb je, gespeeld terloops, tegen je Sabijntje gezegd “O, laat mij dat maar even bezorgen, lief...” Wees eens eerlijk... We zijn toch allemaal lijkenpikkers, wij kunstenaars, en jullie schrijvers voorzeker!’
| |
| |
Ik schudde van Nee. Of misschien dacht ik alleen maar dat ik dat deed.
‘Doe je jas uit, man, ga zitten, wat drink je, ik drink met je mee.’
‘Het schooltje, schuin aan de overkant van de weg, je kent het: al gauw na onze aankomst in Montalla had ik ontdekt dat je vanuit de kleine tuin, door een gat in de haag en in de schaduw van een flinke boom, zowel prachtig zicht had op het gemaaide graanveld links als op het huis,’ zo begon Prosper, ‘en ook op de boven wijnstokken en fruitbomen uitstekende pannendaken en het torentje van het gehucht, met de heuvels op de achtergrond. Zit ik daar goed en wel een van mijn vakantie-niemandalletjes te penselen - enfin, ik ga er zonder meer van uit dat je die dingen in de map hebt bekeken -, zie ik een meisje op een mountainbike uit de richting van het gehucht komen. In een flits was ze voorbij. Maar eveneens in een flits had ik haar gezien als het allereerste meisje dat ik mijn vriendinnetje heb durven en mogen noemen. Ik was een jaar of zestien. Ik vermoed dat iedereen wel eens zoiets overkomt, een glimp van iets of iemand die je ogenblikkelijk en geheel onverwacht naar iets terugbrengt. Even een vlaag van weemoed en daarmee is het dan ook alweer weg. Toch...?’
Prosper stond zwijgend op, liep naar het getergde grote atelierraam op het noorden waar de regen almaar doorheen wilde, draaide zich om, kwam terug en bleef tussen twee identieke, forse houten, lege, parallel aan elkaar en dwars op het matte buitenlicht opgestelde schildersezels staan. De pols van zijn rechterhand legde hij, ter hoogte van zijn kruin, op de hoogste dwarsbalk van de, van mij uit gezien, linkerezel, terwijl hij zijn linkerpols op dezelfde wijze op de andere ezel liet rusten. Even richtte hij zijn blik naar het plafond, om goed adem te halen, ruimte te scheppen in zijn hoofd en keel en daarna zijn verhaal te kunnen vervolgen. Maar ik was geneigd zijn naar boven kijken te zien als een woordloos afsmeken want van het ene moment op het andere zag ik de Quintinus van Sanseplocro voor me, ondanks dat Prosper niet op een oranjerode lendendoek na naakt was, dat hij niet met zijn enkels in een voetblok geprangd stond, dat zijn polsen niet vastgeklemd waren, noch vertoonde zijn lichaam talrijke donkere plekjes, gaatjes, ontstaan doordat er flinke puntige en wellicht gloeiende naalden ingestoken waren geweest en er stak ook geen zwarte ijzeren spies onder een hoek van tachtig graden vanaf zijn rechtersleutelbeen dwars door zijn bovenlijf en nog ongeveer acht centimeter, zonder het geringste spoortje bloed, met de punt schuin onder de zwevende ribben uit zijn linkerzij. Even had ik de indruk dat er wél zwarte spijkers onder elk van Prospers vingernagels gedreven
| |
| |
waren, maar het tegenlicht plus de zwarte regendruppels op de ruit speelden me natuurlijk parten. De achtergrond leek trouwens in niets op die van Sansepolcro: daar wordt de achtergrond van Quintinus in zijn, door een pervers brein met zakelijk inzicht geconstrueerde tortuur, gevormd door een heuvellandschap met enkele figuurtjes die er kennelijk onverstoord en onverstoorbaar hun weg gaan, met uitzondering van een kleine figuur helemaal rechts op het paneel, een landsknecht zo te zien of een lansier zonder paard, die verschrikt of verontwaardigd of spottend of dat allemaal tegelijk uitdrukkend, met zijn linkerarm in een verkorting naar Quintinus wijst, van wie hij slechts, in tegenstelling tot hoe ík hem zie, van verre de achterzijde ziet - of zou de lansier niet de man in de prangers bedoelen maar iemand ervóór, iemand die zonder gêne deze marteling bestudeert: mij?
Ik sloeg mijn ogen neer. En deed alsof ik Prospers ‘Toch?’ niet als retorisch had begrepen. Ik zei dus gauw, voordat hij het woord kon hernemen: ‘Zeker, ik begrijp precies wat je bedoelt. Herinner je je nog de foto's die ik je bij ons thuis liet zien, van dat schoolfeestje waarvoor we een meisje mochten introduceren?’
Ik praatte rad door, zonder hém nu de kans te geven te reageren. Enerzijds omdat ik toch ook wel bang was dat hij nu pijnlijk ongemakkelijke minuten lang in zijn mijmerend zwijgen zou kunnen gaan volharden, anderzijds omdat ik me inderdaad een lijkenpikker begon te voelen. Wat gaat het mij eigenlijk allemaal aan? Míjn dagen in Montalla waren om andere redenen onvergetelijk geworden. Bovendien had ik geen zin in enige gelamenteer over zijn problemen met Janneke (die de problemen van Janneke met hem waren); wellicht wil hij een boom opzetten over zijn huwelijk waarvan hij net heeft moeten vaststellen dat het reddeloos op de klippen is gelopen, zo dacht ik toen, en gebruikt hij die geschifte toestand in Montalla als binnenkomertje...
Ongevraagd vertelde ik hem over hoe ik op mijn zestiende en voor het eerst in mijn leven een verhouding kreeg met een wezen van het andere geslacht. Het aanstaande schoolfeestje vormde de perfecte aanleiding om niet langer zoals zaterdagavonden eerder met een stel vriendjes het kerkplein op en af te wandelen of te fietsen, liefst telkens weer vlak langs het groepje meisjes waarvan zij deel uitmaakte, maar om helemaal alleen, vanop afstand gadegeslagen door mijn makkers, op dat clubje toe te stappen. Dat er toen bij de meisjes geen misverstand bestond over wat ik kwam doen en wie het betrof, bleek uit het feit dat allen hun blik op mij gericht hadden en hielden toen ik kwam aanstappen, allen op één na die juist met haar rug naar me toe was gaan staan. Een analyse van de situatie die overigens niet door mij - en zeker niet op het moment zelf - maar door mijn kleine achterban werd
| |
| |
gemaakt. Enfin, die ene tikte ik veeleer uit onbeholpenheid dan uit voorkomendheid nauwelijks voelbaar op een van de schouders van haar korte bruine suède jasje. En nog voordat ze haar hoofd helemaal in mijn richting had kunnen draaien, had ik de vraag opgezegd die ik dagenlang geoefend had, namelijk of ik haar op een ijs mocht tracteren, en stak toen ook al met haar de weg over naar Venezia, met het gevoel een somnambulistische bonobo te zijn met de armen zo langs zijn lijf slungelend dat de vingertoppen om en om tussen elke stap langs zijn enkels streken. Aan een tafeltje in de ijssalon gezeten nodigde ik haar vervolgens uit voor dat feestje, hetgeen voor mij niet alleen van eenzelfde importantie maar ook van eenzelfde strekking was als een huwelijksaanzoek. Het jawoord kwam zonder enige aarzeling. We hadden allebei een sorbet op, ik had afgerekend en terwijl zij zich weer bij haar clubje voegde, verliet ik het plein zonder ook nog maar een enkele keer naar haar te durven of willen of kunnen omkijken: dat liet ik maar aan die drie vrienden van me over.
Voor het eerst gezoend en dat van haar geleerd, pas na dat schoolfeest, tijdens een verjaarsfuifje, bij het schuifelen, God only knows, een lolbroek had het licht uitgedaan. Maar daarna? Verder? Ja, wandelingen, hand in hand. Afspraakjes na schooltijd: een uur lang in elkaars nabijheid staan staan, voor de Scala. Ik meen me nog precies de kleuren en patronen van haar blouses en rokken te herinneren. Een bordeauxrood ribfluwelen bolerootje. Haar flatjes. Schooltas in de tenen stuurmand van haar fiets met trommelremmen. Gezamenlijke avonden met sterren ook, hoor. Maar als ik dat nog eens moest overdoen, zou ik het natuurlijk wel weten. Jongens brachten hun flirtjes een stukweegs naar huis; wanneer ze dan in het café of patronaatsgebouw terugkwamen, zag ik wel eens, lieten ze elkaar aan hun vingertoppen ruiken. Ik heb, meen ik, zelfs geen enkele keer, tenzij echt helemaal per ongeluk, haar borsten aangeraakt. En hoe langer ik ze met elkaar liet worstelen, ik bedoel de wil en de angst tot ontknopingen, ontritsingen, loshakingen, afstropingen, door- en binnendringingen, des te ridiculer kwam ik me in de ogen van mijn grote liefde voor als minnaar van diezelfde grote liefde. Zo maakte ik het op een gegeven moment mee dat een leeftijd- en dorpsgenoot tegen een van mijn vrienden vertelde ‘per ongeluk, als je begrijpt wat ik bedoel’ tegen haar te zijn aangebotst, waarbij hij had kunnen voelen dat ze ‘best wat in de blouse’ had; ik stond op enige afstand de andere kant op te kijken en deed alsof niets tot me doordrong, ook toen mijn vriend die grobbeljan er sissend op attendeerde dat hij het had over het meisje van mij daar, hetgeen de aanrander van verbazing zó luid ‘Wíe? Kwinten...?’ deed uitbrengen, dat alleen een doofgeborene zo geloofwaardig onaangedaan had mogen blijven staan als ik in
| |
| |
mijn volledig afgewende houding. De volgende middag heb ik het uitgemaakt, dat wil zeggen, een de hele nacht en ochtend gerepeteerd zinnetje razendsnel opgezegd, om nog voordat de eerste traan uit haar traanvocht zijn zelfstandigheid opeiste, het plein over en af te stormen, me wederom voelend als een bonobo, maar dit keer als een zo snel mogelijk vluchtende, op voeten en knokkels, schreeuwend en gillend, maar dat met diep in zijn maag weggezakte stembanden. Achteraf kan ik daar uiteraard alleen maar hartelijk om lachen.
En dat demonstreerde ik maar meteen. Ook Prosper, die weer was gaan zitten, kon een grijnslach niet onderdrukken.
‘Denk je dat ze inderdaad om je heeft gehuild?’
‘Ja, en niet alleen die ene middag; ik hoorde het via via.’
‘Zelf heb ik ook...’
‘Neem me niet kwalijk dat ik je onderbreek,’ zei ik vliegensvlug, terwijl ik opstond om hem duidelijk te maken dat ik wilde opstappen, ‘maar in diezelfde bioscoop waarvoor ik die afspraakjes had, heb ik, als ik me niet vergis, die Bibi Andersson in een speelfilm gezien. Met Liv Ullmann, zou dat kunnen? Zal wel een film van Bergman zijn geweest. Ik begreep er niet veel van, dat weet ik nog wel. Maar ze was toch blond, Bibi Andersson?’
In mijn overhaastig bemoeien om Prosper niet aan het woord te laten komen, had ik het tegenovergestelde bereikt...
‘Weet ik veel! In míjn herinnering heeft Bibi Andersson kort donker haar. Viola vond ook altijd dat mijn vergelijking nergens op sloeg. Ik zag dat geheel anders. Maar hoe weet jij dat, ik bedoel dat van Bibi Andersson...?’
Terwijl ik tussen de twee ezels door naar het raam liep, haalde ik mijn schouders op. Hoe wist ik dat? Ik had geen zin erover na te denken. Ik wist het gewoon. En mijn eigen verhaal speelde me parten, in die zin, dat het me toch ook een tikkeltje melancholisch had gemaakt. Buiten was het donkerder geworden. Ik meende in mijn spiegelbeeld grillige halsvlekken te ontwaren. Het irriteerde me, ik had immers niet meer dan een anekdote verteld, van iets dat meer dan eenderde van een gewoon mensenleven geleden had plaatsgevonden. Alsof dat kon, keerde ik mijn spiegelbeeld de rug toe.
‘Goh, dat Janneke zelfs zulke details niet onbesproken heeft gelaten,’ mijmerde Prosper hardop.
‘Zie je wel dat hij het over zijn gestrande huwelijk wil hebben en daar heb ik geen trek in, nondeju,’ ketterde ik innerlijk, waarna ik verwoordde waarom ik van mijn stoel was opgestaan.
‘Ach wat; hier, nog één glaasje!’
Ik had er niet op gelet, maar nu constateerde ik dat de fles Julia die hij speciaal geopend had al bijna voor de helft leeg was.
| |
| |
‘De fles is nog voor meer dan de helft vol, man, kom zitten. We hebben mogen lachen om jouw grote eerste liefde, nu ben ik aan de beurt!’
Het lukte me niet eraan te ontkomen. Ik liep terug naar mijn stoel, dwars door een imaginaire Quintinus heen, en nam weer plaats: ‘Cincin!’
We hebben inderdaad kunnen lachen. Toen ik al met mijn jas aan en mijn papaplu in de aanslag in de deuropening stond, barstten we opnieuw in lachen uit, hetgeen vanzelfsprekend mede werd veroorzaakt door de grappa en wat mijn persoon betreft door de opluchting vanwege het feit dat Prosper met geen woord had gerept over zijn huwelijksdrama. En ik had het idee dat ik de beeldend kunstenaar een dienst had bewezen door hem een gewillig oor te lenen, zodat hij het voor hem zo pijnlijke incident van zich af had kunnen praten of er op zijn minst de komische kanten aan had kunnen ontdekken. In de grond een aardige vent, die Prosper Dinges; misschien dat mijn oordeel over het werk waarmee hij bekendheid had verworven uiteindelijk ook een vooroordeel zou blijken te zijn? Dat Janneke die man wilde inruilen voor een ander, ‘zoals dat gaat’...! Tss...
Als er geen noordelijke wind door het Chianadal jaagt, kan het op een laat julimiddaguur in Montalla nog stikheet zijn. Janneke en Prosper Dinges liepen klokke vijf de schaduwrijke privé-laan naar de hofstede van de Catani's in. Op het erf, aan de zijkant waarvan een lange schragentafel onder een geïmproviseerd luifeldak voor een schuurmuur stond opgesteld, werden ze verwelkomd door Enzo. Deze leidde hen verder naar een kleine donkere keuken. Daar waren reeds andere Nederlandse gasten aanwezig: man en vrouw met hun kleine zoontje, hij huisarts en zij fysiotherapeute met aquarelleren als liefhebberij, zoals zou blijken. Handen geven. Maar allereerst aan Donatellana, Enzo's kordate Italiaanse moeder die in eerste instantie op grond van haar niet onknappe jeugdige uiterlijk en de schaarste van de gloeilampverlichting, zeker wanneer je direct uit het zonlicht kwam, door zowel Janneke als Prosper voor diens echtgenote of verloofde werd gehouden.
De Dingessen hadden zich afgevraagd waarom ze op zo'n voor Toscaanse begrippen vroeg tijdstip waren geïnviteerd. Twee mogelijkheden werden overwogen: of het was vanwege de kleine kinderen van de andere gasten en dat zou dan betekenen dat ze weer vroeg konden vertrekken, misschien zelfs nog even naar Cortona konden rijden, of het was vanwege een overweldigende, ononderbroken reeks van hapjes en drankjes vooraf.
| |
| |
Beide veronderstellingen losten in het niets op, de eerste nog sneller dan de tweede. Het lag in de bedoeling dat de gasten de hele maaltijd mee zouden voorbereiden, dat hen een tweeëneenhalf tot drie uur durende blik in de regionale keuken werd gegund, waarbij ze zelf ook de mouwen dienden op te stropen. De pakken wit meel, de eieren van eigen scharrelkippen, de fles eigenhandig koud geperste olijfolie extra vergine, allemaal ter beschikking voor het maken en kneden en uitrollen, uitrollen en nog eens uitrollen van het deeg voor de lintpasta. Ingrediënten voor pizzadeeg. En voor brooddeeg. Een afgestroopt en op zijn hazenhartje, -lever en -niertjes na leeggehaald, vaal paarsrood lijkje lag met doffe puilogen in een bodempje rode wijn en tussen brokstukken van selderiestengels, flinters buikspek, versgeplukte laurierbladeren en takjes tijm te wachten op het aansteken van het vuur onder zijn zwartgeblakerde pan. Het geheel zou uiteindelijk, ontbeend en fijngehakt en -gemalen als sugo voor de lintpasta dienen. Een groot geplukt hoen met een bleke kleur en kippenvel ondanks de warmte, lag op een houten plank te wachten om met tomaten, paprikasnippers en weer andere kruiden te worden gestoffeerd, daarna te worden dichtgebonden en op een ovenschaal te worden gelegd. En wat moest er gebeuren met de venkelknollen? Met de aardappels? Met de bonen? De amandelkoekjes? De mascarpone? En wat het verschrikkelijkste was: dat het gaandeweg in de keuken nog verstikkender werd dan buiten en dat kurken en doppen alleen van olieflessen gingen! Zelfs de waterkraan werd slechts gebruikt ter bevochtiging van de deegvladen. Ja, de fysiotherapeute kreeg onmiddellijk een glaasje kraanwater voor haar kind, toen ze erom vroeg, maar het bracht noch moeder noch zoon Catani, die zich bezighield met het afslaan van vliegen die nog niet in aanraking waren gekomen met
de kringelvormige stroken glimmend geelbruin papier aan de twee plafondlampen, geenszins op het idee dat voor de vier volwassen gasten allang een idee-fixe was geworden: nu ook eindelijk eens de oudere olandesi te laven, al was het met kraanwater...
Prosper werd er danig humeurig van. Uit de keuken was hij al gauw verdwenen, weggeglipt, verdreven als het ware doordat Donatellana de gasten een voor een de deegroller opdrong. Hij slenterde wat over het erf, door de tuin en om het huis, liet twee jonge katjes met dwarse sprongetjes achter steentjes aan hollen. Wilde onder de luifel gaan zitten maar zag tijdig dat de hobby-aquarelliste daar met haar zoontje had plaatsgenomen. Uit het huis kwam een omaatje, steunend op een stok in de ene hand en met de andere hand van die typisch omgekeerde Italiaanse wuifbewegingen naar het jongetje makend. Prosper slenterde de oprijlaan door. Als hij had gewild had hij binnen tien minuten voor de geopende koelkast in Casa Trieste
| |
| |
gestaan. Maar wie weet kwam men hier nu toch spoedig met verfrissingen. Hij besloot de poort uit te lopen, de weg over te steken en over een zandpad dat op het eind links en rechts werd geflankeerd door donkere cipressen, naar de kleine, ommuurde begraafplaats te wandelen. Daar stelde hij vast dat de Catani's misschien wel de meest aangeziene familie van Montalla vormden, afgaande op de grootte, de vorm, het soort marmer en de positie van hun grafkapel. En ook stelde hij vast dat ze de bloemen minder lieten verdorsten dan hun gasten. Hetgeen hem weer terug dreef naar hun erf. Enfin, een gesprekje met de huisarts over de prijsstijging van koopwoningen in het vaderland, op de hurken met wat kleutertaal tegen de kleuter, ‘Ja, ik kom zo,’ naar aanleiding van Jannekes oproep om te komen kijken en ruiken hoe lekker het allemaal aan het worden was, bij de kippenren gaan staan, een in het gras gevallen kegel van een naaldboom verder weg geschopt, aan passiebloemen geroken en hun kleurpatronen bekeken, spierpijn in de rug gevoeld, ergernis in de borst, kwaadheid in de knieën, enzovoort. Totdat het flink begon te schemeren, papa Catani van zijn werk op het land was thuisgekomen, zijn gezicht en handen had gewassen en zoon Enzo de eerste flessen zelf-gebottelde witte wijn op de schragentafel zette. En toen dronk Prosper er eigenlijk te snel en te veel van.
Als alle Catani's met de aanwezige gasten zouden meeëten, dat had Dinges al geconstateerd, zouden er nog drie stoelen onbezet blijven. Tegen acht uur kwam er, met de lichten al aan, een auto met een Nederlands kenteken door de laan het erf opgereden. Iemand ontstak nu ook de gekleurde verlichting onder de luifel. Uit de auto stapte een vrouw van een jaar of veertig. Een man, door Prosper op ietsje ouder dan hijzelf geschat, had achter het stuur gezeten. De twee hadden hun portieren al dichtgedrukt toen de achterdeuren opengingen. Donkerbruine, zware kistjes. Flodderbroek met militaire camouflagekleuren en -patronen. Een vrijwel kaalgeschoren kop met een voorhoofd vol acne. T-shirt dat met allerlei kleuren Ecoline bespat leek. Terwijl aan de andere zijde een kastanjebruin, kort kapsel boven het spiegelende autodak oprees. Met een voorhoofdslok die gedeeltelijk over het linkeroog viel. Een om kussen vragend moedervlekje op een rechterneusvleugel. Een volle mond. Met koele geslotenheid. Een lichtblauwe blouse. En even later kwamen nog een kort zwart rokje en twee lage gympen achter de kont van de auto te voorschijn.
Het waanzinnige was, volgens Prosper, dat hij meende dat de onmiddellijke herkenning absoluut wederzijds was: Ik keek dan ook gauw een andere kant op, begon koortsachtig te proberen de meest gunstige tafelschikking te bedenken, ik bedoel uit te maken welke plek me het meest zou kunnen vrijwaren van een voortdurend en rechtstreeks vis-à-vis.
| |
| |
De nieuwkomers waren duidelijk geen onbekenden voor de Catani's. Uit alles bleek dat het niet de eerste keer was dat ze zo'n agritoeristische maaltijd hier meemaakten, hetgeen ook hun late komst verklaarde.
Ik telde nogmaals. Moest er een stoel bij? En zo ja, kon die dan nog wel ergens worden aangeschoven zonder de schikking zoals die nu bestond ingrijpend te wijzigen? Maar de nieuwe dame informeerde naar nonna en pas daarna ontdekte Prosper dat het mensje er niet was, terwijl hij uit de woorden van Enzo kon opmaken dat ze ook niet aan tafel zou komen.
Inmiddels was de kleuter op een van de stoelen rond de tafel geklauterd, precies naast de plek die Prosper voor zichzelf in gedachten had. Onmiddellijk greep hij zijn kans om, kindervriend spelend, naast het kind te gaan zitten.
Nu was het begroetingsritueel van gasten met gasten begonnen. Als eerste kwam de vrouw Prosper een hand geven. De man had een gesprekje met Janneke aangeknoopt en nu kwam Janneke de jurist aan Prosper voorstellen. De puistenkop had intussen met een ‘Hoi, everybody’ en een opgestoken hand kennelijk de indruk van zichzelf zijn plicht te hebben gedaan en ging, tot grote tevredenheid van Prosper, op de verst verwijderde plek zitten, terwijl hij, tot groot ongenoegen van zijn vader, zoals spoedig zou blijken, twee zwarte dopjes aan dunne zwarte kabeltjes uit de halsopening van zijn T-shirt te voorschijn haalde om er een in zijn linker- en een in zijn rechteroor te stoppen, waarna hij onmiddellijk als een dwangneuroot schokbewegingen met zijn hoofd begon uit te voeren.
‘Een mooie naam: Vivian,’ hoorde Prosper zijn vrouw vriendelijk zeggen. En ze zou die naam, precies zo, nog menigmaal herhalen, die avond. Maar hij had uiteraard ook gehoord hoe het meisje zichzelf aan Janneke had voorgesteld - ja, met de stem van Vi, met onmiskenbaar de stem van Viola... En om te voorkomen dat het besef van de kwintessens van haar naam bij het nogmaals horen ervan hem acuut een aanval van hyperventilatie zou bezorgen, stak hij zijn rechterhand zo onmiddellijk en ostentatief uit naar Bibi-An, dat ze ervan af zag, wel van af moest zien om Janneke te corrigeren. Met een haast onmerkbaar knikje door de knieën, gaf ze Prosper een hand en een glimlach en, vanzelfsprekend zonder dat zelf te beseffen, het gevoel volkomen in onopdweilbaar smeltwater te veranderen. Waarna ze zich voegde aan de zijde van haar vriendje dat de strijd met zijn vader over het walkmangebruik in gezelschap mokkend had gestaakt.
Who then devised the torment?
Direct gezelschap van Prosper: links van hem de kleuter, geflankeerd door diens moeder, rechts, aan de ene kop van de tafel,
| |
| |
herenboer Catani, die geen woord over de Toscaanse grenzen sprak en er dus tussen het slurpen door maar glimlachend het zwijgen toe deed, recht tegenover Prosper de huisarts en daarnaast een haast bij voortduring lege stoel, want donna Donatellana bleef in de weer met de aan- en afvoer van de schotels. Aan de andere kant van de lege stoel zat Enzo en dan Janneke, recht tegenover Bibi-An. Aan de andere kop van de tafel de jurist. Daar was de conversatie ook het meest geanimeerd, tussen Janneke en de jurist en diens echtgenote.
‘O, ik dacht juist dat Vivian jullie dochter was!’ hoorde Prosper zijn vrouw tijdens de Pappardelle col sugo di lepre uitroepen. Klaarblijkelijk hadden de kaalheid van zijn knikker en de puisten op het voorhoofd van de halfwassen brasem haar beoordelingsvermogen net zo verbijsterd als mijn bevattingsvermogen. Ik was maar wat blij dat ik de glibberende deeglinten met bruine saus naar binnen kon werken zonder daarbij al die mogelijkheden op erupties schuin tegenover me te weten. En even blij was ik ermee niet het contraire daarvan recht tegenover me te hebben: een onblonde engel die juist mij... - Onmogelijk zou het zijn geweest een hap naar binnen te krijgen en nog onmogelijker om in plaats daarvan naar haar te kijken. Ik kon niet eens zeggen of ik had kunnen zien of ze borsten had. Maar hier, afgeschermd door de kleuter en zijn moeder, kon ik glimpen van haar opvangen wanneer ik achterover leunde. Of ik boog juist wat naar voren om iets onnozels tegen het kind te zeggen en zag, over het naar Zwitsalshampoo geurende krullenbolletje weg, een van haar handen. Met een vork. Of met de vingers spelend over de kelk van haar wijnglas. Of ik zocht in reflecties van flessen, kommen en stelen van opscheplepels, evenals in de brillenglazen van de huisarts. En ik dronk tegelijkertijd, zonder het in de gaten te hebben, te veel wijn.
Na de boerenkip besloot de fysiotherapeute alvast, gezien het tijdstip, met het kind weg te gaan. Een besluit dat ik in alle andere omstandigheden met grote instemming en opluchting zou hebben begroet. Maar opeens, nu er naast mij niet meer aan een stuk door gejengeld, weggezakt, opgekrabbeld, geknoeid, gesputterd en aan het tafellaken getrokken werd, gaapte links van mij een enorme kloof gevuld met een even enorme spanning als die van twee sterke elektromagneten die, met tegengestelde polen, worden vastgehouden op nog geen tien centimeter van elkaar.
Janneke had natuurlijk geen weet van deze spanning. Ze was opgestaan en kwam nu, voor het toetje, zonder zich ook maar een beetje smal te hoeven maken of anderszins het gevoel te hebben zich ergens tussen te wringen, op de vrijgekomen stoel naast Prosper zitten. Hetgeen meteen nóg maar een changement tot gevolg
| |
| |
had: Bibi-An was tussen Enzo en haar al dan niet aanstaande schoonmama gaan zitten.
‘Vermaak je je?’
‘Het zijn bijzonder aardige mensen. Ik dacht eerst dat...’
‘En waar hebben jullie het zoal over gehad?’
‘Och, over van alles. Ik heb verteld dat ik de streek wel ken waar Vivian vandaan komt, omdat jij daar ook vandaan komt. En dat jij er van tijd tot tijd nog wel voor een paar dagen naar terugwilde. Je hoort het ook wel een beetje aan haar zuidelijke accent, vind ik. Haar moeder is trouwens ook in Italië op vakantie. Ze komt maandag voor een aantal dagen naar Montalla. Met een nieuwe vriend. Vivian vertelde dat ze daar wel blij mee was, dat haar moeder niet alleen wilde blijven zitten. Haar vader is niet zo lang geleden verongelukt. Vreselijk. De macht over het stuur verloren. Die jongen,’ Janneke begon nu echt te fluisteren, ‘vind ik eerlijk gezegd niet zo bij dat meisje passen. Mijn type in ieder geval niet. Wat vind jij? Maar een puber natuurlijk. En met bijzonder aardige ouders, dus wie weet komt dat nog wel goed...’
Ik knikte. En keek in een schicht naar Bibi-An. En had de indruk dat zij juist op dat moment schichtig weg keek, als had ze me secondenlang ongegeneerd of peinzend zitten observeren en voelde ze zich nu betrapt.
Ik stak een lepel in de te slappe tiramisu die in een glazen kommetje voor me op tafel was gezet. Ik nam een hap van de combinatie van mascarpone, met koffie doordrenkte bitterkoekjes, eieren, suiker, marsala en cacaopoeder. Op het moment dat ik mijn mond sloot en het lepelblad zo goed als glimmend tussen mijn lippen uittrok, werd er vanuit mijn maag een hoeveelheid eerder genuttigd voedsel (een mengelmoes van kippenvleesvezels, venkel, haze-oogwit, brood, bouillon, pappardelle-stukjes?) door mijn slokdarm omhooggewerkt en tegen en langs het bitterzoete amorfisme in mijn mondholte gestoten als behoorde mijn lichaam toe aan een specimen van een bepaald slag ruminerende zuigelingen of debielen. Het kostte me de grootste moeite om niets tussen mijn op elkaar geperste lippen naar buiten te laten lopen maar alles naar beneden te werken. Het koude zweet kwam me op het voorhoofd. Zodra ik het gevoel had dat ik de situatie weer enigszins onder controle had, excuseerde ik me, stond op, stak het erf over en liep het huis in, niet om, zoals ongetwijfeld door Janneke en de anderen werd verondersteld, het toilet te bezoeken, maar om de gang helemaal door te lopen en het huis terstond via de achterdeur te verlaten, de duisternis van de tuin in. Daar ademde ik een aantal keren, met gestrekte rug, de handen in de zij en me zo breed mogelijk makend, de nachtlucht zo diep in en uit dat er in de logboeken van diverse sterrenwachten onder die bepaalde datum in
| |
| |
juli aantekeningen te vinden moeten zijn van minieme, desalniettemin opvallende trillingen of verschuivingen van nevels, sterren en andere hemellichamen. Vervolgens knoopte ik mijn broek open en liet, zonder voor een boom, muur of struik te zijn gaan staan, want wat maakte het uit in die duisternis, mijn water lopen. Was ik écht gek geworden, dan had ik vervolgens een hoge schaterlach geproduceerd. Maar ik grijnsde slechts bij het idee. En de donkere tuin achter het huis grijnsde mee, als was ik hem al mijn hele leven een complice en makker.
Ik was benieuwd of ik me de schijnbaar willekeurige ordening van struiken en bomen tussen de tuin om het huis en de oprijlaan, in de uren dat ik me liep te vervelen, op zodanige wijze had weten in te prenten dat ik zonder al te veel gestruikel, botsingen en het oplopen van krassen op mijn wangen, handen en onderarmen en zonder scheuren in mijn natgezwete overhemd in die laan, ongeveer in het midden, kon uitkomen. Maar het eigenlijke motief om niet rechtsomkeer naar de schragentafel te maken was dat ik gewoon daar niet weer wilde of durfde of kon gaan zitten, althans nog even niet, ondanks de grote waarschijnlijkheid dat de flessen huisgemaakte grappa's inmiddels stonden te glimmen en te glanzen onder de gekleurde gloeilampen.
Het is aan te nemen dat de jurist vrijwel meteen besefte dat het inschakelen van de carabinieri, zoals de Catani's dat wilden doen, ook zou betekenen dat hijzelf een ontspannen voortzetting van zijn vakantie, zonder verplichtingen, wel op zijn buik kon schrijven, zeker de eerstkomende dagen. Het is aan te nemen dat hij om elke rompslomp zowel voor zichzelf als voor zijn zoon en diens vriendinnetje te voorkomen, indringend inpraatte op bijna alle betrokkenen: eerst op zijn vrouw, toen op het jonge paartje, terwijl de bloedende neus van het meisje door de arts werd bekeken, vervolgens op de Catani's en uiteindelijk op Prosper Dinges, die met zijn hoofd zo diep gebogen stond te luisteren naar het requisitoir dat langzaam maar zeker in een doemvonnis overging, dat zijn instemmende knik op het einde alles weg had van een abrupt het hoofd in de nek gooien, zoals een aapje dat doet wanneer het lijkt te beseffen niets anders te kunnen beseffen dan dat het al sinds eigen heugenis krapper dan krap gekooid zit.
Op bíjna alle betrokkenen dus praatte de jurist in: Janneke zat als verslagen en als enige weer op haar stoel onder de luifel. Naderhand zou Prosper Dinges zijn vrouw in zijn armen nemen en verklaren dat hij van haar hield. Wat was er gebeurd?
Met toch iets meer moeite dan hij had verwacht, had Dinges de, van het erf uit beschouwd, rechterrij boomstammen van de laan
| |
| |
bereikt. Werktuigelijk veegde hij over zijn hemd en broek en streek vervolgens zijn haar naar achter. Hij wilde een eerste voet op het grind zetten, toen hij links in de laan, die veel weg had van een hoge, donkere tunnel met hier en daar een fluorescerend insectje of een glinsterende condensdruppel tegen de plafondboog, een tunnel die vanuit een onmetelijk duister leidde naar een diffuus gelig licht, daar waar het geluid van stemmen vandaan kwam, toen hij dus links een silhouet ontwaarde en zag naderen, één silhouet met één lange slagschaduw voor zich uit, maar onmiskenbaar gevormd door twee menselijke individuen, de een iets groter dan de ander, die zich ondanks de hevige mate van omstrengeling samen wisten voort te bewegen.
Dit was de fout: Prosper Dinges zette in plaats van een enkele stap naar voren, twee geluidloze stappen terug om zich grotendeels achter een forse boomstam te posteren.
Bibi-An en haar gabber namen waarschijnlijk geen notitie van het aanhoudende gestriduleer om hen heen. Rechtvleugeligen hebben tien paar ademopeningen, waarvan de twee voorste op het borststuk met lapjes kunnen worden afgesloten; bij de krekels zijn de voorste openingen veranderd in twee kleinere, waarvan de ene in verbinding staat met het tracheesysteem en de andere via een dikke trachee naar de voorpoot leidt, waar ze langs de trommelvliezen van het gehoorapparaat verloopt. Sowieso zou de aanwezigheid van krekels juist zijn opgevallen als ze zoals ik plotseling de adem in- en zich zo stil mogelijk hadden gehouden.
Het nu eens draaien, dan weer sloffen van de voetstappen van de twee kwam dichterbij. En daar zag ik het donkere koppel voor of, van mij uit gezien, van achter de boom te voorschijn komen. Vraag me niet wat ik op dat moment voor me zag - het moedervlekje op de neusvleugel? Of wat ik dacht - morgen, jongen, morgen dan zit je weer lekker voor je ezeltje in het zonnetje? Of wat er, behalve al het genuttigde, van de pappardelle tot en met de tiramisu, in me omging. Ik kan het gewoonweg niet vertellen. Ik kan niet eens zeggen of ik me vol voelde, overvol, of leeg, volkomen loos en hol...
Zijn ze me zo goed als voorbij, Bibi als gesmeed aan des slungels rechterzij, maakt die kale zich opeens van haar los, komt, achter haar langs, recht op mijn boom af! Kan nog net bijtijds mijn zicht nu helemáál achter de stam verliezen. Schrikken, compleet met bonkend hart, deed ik pas uren later, en dat bij herhaling, slapeloos in bed. Hij komt voor mijn boom staan en ik hoor aan enkele geluiden vrijwel meteen wat er gebeuren gaat, terwijl ik Bibi weer in het oog krijg, want zij is langzaam verder gelopen. Dan klettert de urine en dat spettert deels zodanig om de stam heen dat het niet anders kan of een groot aantal neveldruppeltjes
| |
| |
belandt tussen heup en knie op en in de zwarte stof van mijn rechterbroekspijp. Vervolgens instop- en ophijsgeluiden. En - o nee! - Bibi-An is een stukje verderop, nu aan de overkant, met de rug tegen een boom gaan staan, een knie opgetrokken, haar handen achter zich, om de stam heen. Ze heeft borsten. - Toen ik dat zag dacht ik overigens wél iets: dat ik nog van geluk mocht spreken dat ik niet achter díe boom verscholen stond...!
Begint hij tegen haar aan te staan, te hangen, te rijden, te hannesen. Het fijne ervan ontgaat me uiteraard, maar juist daardoor, zo lijkt het, ontstaat het en ontstaat het, almaar weer en almaar gedetailleerder, geraffineerder. Wat vraagt ze? Of hij zijn handen gewassen heeft? Stil! Ik hoor het niet goed; al die verdomde krekels! ‘O nee!’ - riep ze dat? ‘O nee’...? Sst... Ja, daar, nog eens, hoor, zacht roepend, kreunend als iemand die pijnen heeft: ‘O nee, doe dat niet!’ En: ‘Laat me los, ik breek, ik breek, ik kan het niet!’ En voordat zij, hij en ik het weten, grijp ik hem bij zijn strot, sleur hem uit haar en van haar af en weg, mijn broek is toch al bevlekt, en ik geef hem zo'n stoot tegen de borst dat hij, met zijn boven- en onderbroek op zijn kistjes, achterover de struiken in tuimelt, waarop er een moment aanbreekt waarin volgens mij alles maar dan ook alles is verstomd, de takken der struiken evenals de stemmen van het erf en de duizenden krekels... Om te worden verscheurd door een gegil, door een aanhoudend gierend gegil van die kale daar op zijn rug en met zijn blote kont in de oleanders, als van een spalling aan het mes. Sorry, ik kon een schaterlach niet onderdrukken. Echt niet.
Dan keer ik me naar het meisje dat als gehypnotiseerd met haar handen houvast denkt te hebben gevonden aan de zoom van haar rokje, zie de witte weerschijn van wat ongetwijfeld haar slipje op haar linkerenkel en -gymschoentje is en sla haar met mijn vlakke hand in het gezicht. Meteen erna beseffend dat ik - het klinkt als een tegenstrijdigheid - de scène subiet dien te verlaten om voor het voetlicht te treden.
Ik draai me om in de richting van het erf en loop door de laan kaarsrecht af op een verblindende bundel licht, waarvan de bron, hoogstwaarschijnlijk een sterke zaklantaarn, met kleine schokken en grote snelheid mijn kant opkomt, en ik druk mijn handen in elkaar gestoken tegen mijn achterhoofd, zoals je dat krijgsgevangenen op foto's of in films kunt zien doen.
|
|