Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
Leen Huet
| |
[pagina 323]
| |
stond bekend als de man met de mooiste benen van Frankrijk. Men moet de hovelingen gelijk geven wanneer men het statieportret bekijkt dat Hyacinthe Rigaud van hun vorst maakte. De mooiste benen van Frankrijk worden er koket getoond tussen de zware plooien van een blauwfluwelen fleurdelisé mantel - gevat in witte zijden kousen, geschoeid op talons rougesGa naar margenoot+, het privilege van de edelman. De koning was zich zijn sterke punten zeer goed bewust; tijdgenoten omschreven hem als een groot acteur, die altijd voor het voetlicht stond. Maar niet alleen de aristocraten hadden een vanzelfsprekende belangstelling voor elegantie. Uit de bekentenissen van de dwangmatige bekenner Jean-Jacques Rousseau leren we hoe op een bepaald ogenblik, toen de wordende schrijver nog bijzonder armoedig leefde, zijn fijne linnen hemden, die op zolder te drogen hingen, gestolen werden. Het waren er veertig. De achttiende eeuw eindigde in 1789. Met haar bloedde ook het tijdperk dood waarin de plicht tot elegantie gelijkelijk verdeeld was tussen mannen en vrouwen, een tijdperk dat tot dan toe samenviel met de menselijke geschiedenis. Wanneer Thomas Carlyle zo'n veertig jaar later in Sartor Resartus het belang van kleding wil aantonen, wijst hij erop dat in de laagste klassen van zijn eigen maatschappij en bij primitieve volkeren overal ter wereld de drang tot decoratie van het lichaam zeer prominent aanwezig is; we mogen aannemen dat de vreugdeloze kostuums - adieu, mooie benen - van de Victoriaanse heer in zijn ogen een bewijs waren van evolutie, rationaliteit, krachtig plichtsbewustzijn. Het feit dat de vrouw in die jaren zich nog wel luxueus en onpraktisch mag kleden, is dan als het ware het zichtbare bewijs van haar grotere frivoliteit, haar kleinere rol in het geestelijk leven. Intellectuele allure en vestimentair raffinement worden voor de vrouw schijnbaar onverenigbaar. Blauwkousen, voor dit dilemma geplaatst, kleden zich bij voorkeur onaantrekkelijk. Tijdgenoten merkten op dat de gezusters Brontë belachelijk ouderwets gekleed gingen: zo droegen ze nog gigotmouwen jaren nadat andere dames daaromtrent de schellen van de ogen gevallen waren. Van Emily is geweten dat ze op een dag stof kocht voor een jurk, die haar zus Charlotte (en wellicht ook de moderne lezer) deed huiveren: een dessin van lila bliksemschichten en donderwolken op een witte ondergrond. En toch zag ze er in de jurk van die bizarre stof ‘half koninklijk, half wild’ uit, aldus Ellen Nussey, die de anekdote voor ons bewaard heeft. Een mooi voorbeeld van de geest die de materie naar zijn hand zet. François-René de Chateaubriand, een vroege tijdgenoot van Carlyle en de Brontës, geeft in zijn immense Mémoires d'outretombe blijk van een werkelijk Olympische desinteresse voor de zichtbare wereld om hem heen. Niets dan inwendig schouwen, nobel streven, geniaal doorgronden in de bijna tweeduizend blad- | |
[pagina 324]
| |
zijden die hij aan zijn eigen rol in de wereldgeschiedenis gewijd heeft. In 1805 en 1806 reisde hij in het gezelschap van zijn huisknecht Julien door Griekenland en Palestina. Dankzij die reis horen we plotseling, temidden van Chateaubriands zwaarwichtige historische mijmeringen, een andere stem: de stem van Julien, wiens reisdagboek door Chateaubriand als een soort naïeve aanvulling meegepubliceerd wordt. ‘Afin de mettre dans un plus grand jour la manière dont on est frappé dans l'ordre de la société et la hiérarchie des intelligences, je mêlerai ma narration à celle de Julien.’ De huisknecht bekleedt natuurlijk slechts een lage plaats in de hiërarchie der intelligenties; toch is zijn dagboek de enige plaats in de Mémoires waar levendige, concrete details en beschrijvingen voorkomen - de enige plaats waar Chateaubriand kleren blijkt te hebben. Wanneer de reizigers in een sloep de haven van Jaffa naderen, worden zij in het water opgewacht door Arabieren die hen aan land zullen dragen. ‘Mijn knecht droeg een witte redingote,’ schrijft Chateaubriand, ‘wit is de kleur van de hogere rangen bij de Arabieren, en zij dachten dat Julien een sjeik was. Ze grepen hem vast en droegen hem ondanks zijn protesten mee, terwijl ik, dankzij mijn blauw gewaad, bescheiden op de rug van een haveloze bedelaar plaatsnam.’ En nu Julien: ‘Ik was erg verbaasd toen ik zag dat er zes Arabieren op mij afkwamen terwijl er maar twee voor Mijnheer waren, die het erg grappig vond dat ik als een reliekschrijn rondgedragen werd. Misschien dachten ze dat mijn kostuum rijker was dan dat van Mijnheer; hij had een bruine redingote met bruine knopen, de mijne was wit met witte metalen knopen die fel schitterden in de zon; dat heeft waarschijnlijk hun vergissing veroorzaakt.’ Het is duidelijk: op woensdag 1 oktober 1805 droeg François-René de Chateaubriand een bruine jas met dito knopen en werd hij op de schouders van twee Arabieren Jaffa binnengedragen; niet in een blauw gewaad, en niet door een haveloze bedelaar, zoals hijzelf, met veel meer oog voor retorische tegenstellingen dan voor de werkelijkheid, schrijft. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat we, wanneer Julien niet in de buurt is, bitter weinig te weten komen over het uitzicht van mensen en dingen in Chateaubriands omgeving. Mannen hebben sowieso geen uiterlijk.Ga naar margenoot+ Chateaubriands echtgenote Céleste Buisson de La Vigne, wederhelft in een ongelukkig huwelijk van vijftig jaren, droeg bij hun eerste ontmoeting een roze pelisse en had blonde krullen, maar dat is dan ook de enige keer dat hij haar, met een nogal vernederende haast, beschrijft. Alleen Juliette Récamier slaagt erin visueel te beklijven en twee hele, aparte zinnen voor haar voorkomen te veroveren. ‘Onverwacht komt Madame Récamier binnen, gekleed in een witte jurk. Ze neemt plaats midden op een sofa van blauwe zijde [...] Nooit had | |
[pagina 325]
| |
ik mij iets dergelijks voorgesteld.’ François-René kon zijn ogen niet van haar afhouden. Het was 1800 en hun liaison zou pas twaalf jaar later beginnen; beschreven werd ze niet meer. ‘Maar Mevrouw de Guermantes voerde de kunst om zich te kleden tot nog grotere hoogten...’ De subtielste connaisseur, de verfijndste genieter van vrouwelijke elegantie leefde in onze eeuw en heette Marcel Proust.Ga naar margenoot+ De aandacht waarmee hij de toiletten der dames analyseert, verschilt in niets van de aandacht waarmee een schilderij van Vermeer, een thema van Fauré benaderd wordt. ‘Deze japonnen waren geen onbelangrijk decor, naar believen te vervangen; maar een gegeven en poëtische werkelijkheid zoals de weersomstandigheden, zoals het bijzondere licht op een zeker uur.’ We delen zijn betovering wanneer Mevrouw de Guermantes op een mistige, parelgrijze herfstmiddag een jurk van grijze crêpe de Chine draagt. Hult ze zich in een kimono met rode en gele vlammen, dan verschijnt ze hem als de ondergaande zon, en een vuurrode baljurk verandert haar, zo vertelt hij haar (schaamteloos vleiend) achteraf, in een ‘bloem van bloed, een vlammende robijn’. De ontwerper die hem het meeste boeit, is Mariano Fortuny, de man van het verfijnde plissé en van de Byzantijnse invloeden. Proust zelf kennen we alleen in het wit, zwart en grijs. Dankzij zijn huishoudster weten we dat hij slordig kon zijn: wanneer hij uitging, poetste hij voor zijn vertrek nog even zijn tanden, zo verstrooid dat de revers van zijn rokkostuum onder de witte spatten kwamen te zitten. Zonder Céleste - nog een Céleste - zou hij in die toestand bij zijn vrienden verschenen zijn. Proust analyseerde, Nabokov ontwierp. Er is in deze eeuw geen auteur geweest die zijn personages, alle personages, van protagonist tot perifeer, zo volmaakt wist te kleden als de wonderlijke Rus. Welke lezer van Lolita herinnert zich niet de scène waarin Humbert Humbert in een luxueuze winkel kleding uitkiest voor zijn stiefdochter - het rokje met de twee zakken vooraan, en het ‘dream pink, frosted aqua, glans mauve, tulip red, oolala black’ van de badpakken? Lolita's mooiste jurk heeft een strak lijfje, een wijde, volle rok, een motief van licht- en donkerroze ruitjes, niets kan klassieker, juister zijn voor een twaalfjarig meisje in 1947. Het deksel van de W.C. in het verwaarloosde huis van haar moeder is kuis bedekt met een wollige roze overtrek: ook dat is volmaakt, zij het volmaakt deprimerend. Ada en Lucette, twee heldinnetjes uit een anders gelopen tegenwereld aan het einde van de negentiende eeuw beklijven op het netvlies in (respectievelijk) witte jurken en zwarte blazers, celadonkleurige nachthemdjes, in shorts en gestreepte T-shirts en landelijke nonchalance; later in zwarte en Spaanse-vlieggroene satijnen avondjurken en weelderige blauwe vossen, alles ten allen tijde aangepast aan teint en temperament van | |
[pagina 326]
| |
de individuele, onvervangbare draagster. Professor Pnins bruingebrande kuiten, zichtbaar wanneer hij met gekruiste benen in de trein zit, contrasteren heerlijk met zijn donkerrode sokken, opgefleurd met paarse ruiten (meetkundige ruiten ditmaal). Een door Nabokov beschreven kledingstuk wordt een archetype, zoals Madame de Pompadours geportretteerde jurken de achttiende eeuw voorbeeldig in hun plooien samenvatten.Ga naar margenoot+ Andere beelden van deze eeuw op literair-modieus gebied: Nancy Mitford, magnifiek in de New Look van Christian Dior en de dubbele rij parels en de baljurk van zilverlamé die stinkt als een vogelkooi uit Love in a Cold Climate; Reves Meedogenloze Jongens in (meedogenloos lelijke) heupbroeken en hemden met lange kraagpunten en ongetwijfeld ook pagekoppen. Wie van kleren houdt, kan in de boeken dikwijls meer vreugde rapen dan op straat. Wie toevallig als vrouw opgroeit, merkt op een bepaald ogenblik ook dat kleding gemaakt begint te worden door generatiegenoten; ex-kleine meisjes en jongens die een koffer met verkleedkleren hadden, die getroffen werden door illustraties in sprookjes- en stripboeken en de elegantie van de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, die naar zaterdagmiddagfilms met Audrey Hepburn en Ginger Rogers gekeken hebben. Dat doet plezier. Toch ontbreekt er iets. Je doorbladert de boeken. Je vindt het niet. Mannen hebben zich gewijd aan de beschrijving van de schoonheid van vrouwenkleding, en ook vrouwen hebben er in hun geschriften oog voor; homoseksuele auteurs weten de kleren van hun vrienden te appreciëren. Maar gelijkheid tussen de seksen? Laat een groot vrouwelijk auteur die zo lang verbeide, gedetailleerde, liefhebbende, vreugdevolle en dankbare ode aan de mannelijke elegantie schrijven, zodat we de eeuw kunnen verlaten met een gevoel van evenwicht; met de sensatie van nieuwe mogelijkheden. Dame Murasaki deed het al wel, in de elfde eeuw. Haar prins Genji is zonder twijfel het elegantste mannelijke personage uit de literatuurgeschiedenis. Waarom zouden wij het dan niet kunnen? |
|