[1995/3]
Beste lezers,
Ik kan me geen gevaarlijker thema indenken dan ‘mode’. Als de beste DWB-nummers getuigen van ‘een soort overmoedig optimisme en enthousiasme’ (VN) waaruit behoorlijk onvoorspelbare verhalen, gedichten en essays ontstaan, dan dreigt een nummer over ‘mode’ juist erg voorspelbaar te zijn, en de illustratieve bijdragen herkenbaar-commercieel. Veel cultuur, maar weinig kunst.
Ik denk dat deze aflevering van DWB aan die gevaren is ontsnapt. Zo toont modemaakster Kaat Tilley niet het produkt van haar werk, maar het ontstaan ervan: hoe ze zich voor haar zomercollectie heeft geïnspireerd op negentiende-eeuwse teksten en hoe haar eigen schetsen en ideeën daarmee dialogeren. Bij Ilma Rakusa ontstaat een andere dialoog: die tussen modefoto en tekst. Peter Verhelst betrekt in zijn bijdrage een smeulende zwarte jurk, kersensap als lippenstift en geoliede haarstrengen. Leen Huet schrijft een kleine fenomenologie van de mode via kledij uit de wereldliteratuur. Lydia Rood komt onverwacht uit de hoek: niet als uitdagende pin-up (had overigens best gekund), maar als een meisje dat met kleren een soort gevecht levert. En Arnon Grunberg? Die is zelf geheel en al een modeverschijnsel geworden, een beeld dat hij met een onmodieuze tekst onderuit haalt. Ten slotte toont een stukje over ‘De verbeelding van het mannelijk lichaam’ van Eric de Kuyper hoe zich kleden altijd een zich ontkleden is. Het lichaam is niet het naaktst waar het naakt is, maar waar de kleren gapen.
Hugo Bousset