Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Elma van Haren
| |
[pagina 247]
| |
mijn ogen worden ingericht met oranje,
abrikoos voor oranje, okra voor adem,
dan meng ik uit druiven het groen voor de wei,
waarin mijn paarden grazen gaan,
vanuit een dorst naar diepte.
Vaak ben ik bang, dat de draad die de lijn om mijn mond
recht trekken zal,
die bedauwde draad
met de ingebouwde strakke wil om
alles vast te houden, te omklemmen,
op is gegaan in een spinneweb.
Alleen nog trillend op een windvlaag,
in een spiegeling op de bodem van mijn glas.
Wie veel alleen is wordt al snel door de dingen omhelsd.
Mijn stoel in de kamer een hoog balkon zonder balustrade.
Steeds opnieuw verklaar ik mij aan mijzelf,
schilder ik mijzelf aan mij vast.
Ik zeg me:
Wees niet bedroefd!
Wat ik verlies, wordt ook door jou verloren.
Maar o, wat zou ik je graag
van andere verlangens
vervuld willen zien.
| |
[pagina 248]
| |
LoreleiI
De zon raakt de vrouw op de borst, op de ronde wang.
Zij wacht voor het station, zij wacht op wie haar herkent
als zijn afspraak.
Zij roert de room door de koffie,
zachte trek om de mond, zachte stem en geneurie.
Op het eerste gezicht laat zij zich met één hand omvatten,
maar
Halt! zegt het zwart in haar oogopslag.
Als het bittere eenmaal toestemming heeft gegeven
gedronken te worden, stuwt dat het bloed,
jaagt op het denken.
Vergis je niet in de kalfsleren tas,
in de kanten kraag om mijn hals.
Zij streelt het glanzend tafeloppervlak en fluistert:
welk gesteente draagt de juiste naam voor mijn stemming?
Graniet, is het marmer, bazalt,
lava, lei?...
Middenin een stroom reizigers houden schakels zonlicht
haar op haar plaats,
als een bedeltje
aan een gouden armband.
Zij drinkt kijkt, wacht rookt,
dicht tegen de aarde aan.
| |
[pagina 249]
| |
II
Om haar heen de helderheid van de straten.
De stad verticaal met zijn lichten.
De dubbele glijbaan van de tram.
Ooit heeft zij de palm van haar hand
de muis van haar palm
op de rails heeft gelegd, tastend naar het vertrekpunt,
het eindpunt.
Hoe graag zou zij meegaan met wie haar wil aanraken,
uitstappen bij een halte, verdwijnen.
Haar mythe waar laten gebeuren.
Hier op deze plek, waar de zwaluwen hun nesten bouwen;
nog maar een snavelvol modder gesmeten onder de dakgoot -
Hier op haar rots in de wind
murmelt zij:
Spoedig zal de mensen het lachen vergaan.
Het is de hoogste tijd, dat zij weten dat ik op hen wacht,
ook al aarzelen zij over wie zij in mij ontmoeten,
een dame met verfomfaaide haren
of een verloren-gewaaide
in een scherp gesneden suède mantelpak.
|
|