Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Over de liefde tot Madame BlavatskySoms kom je vrouwen tegen die je onmiddellijk voor het ideale type verslijt. Je wisselt geen woord met ze, maar hun uiterlijk is een optelsom van fraai gevormde onderdelen. Op het geheel valt heel wat af te dingen, maar steeds weer valt je oog op het kleine detail dat 't hem doet, waar je naartoe wilt, dat je aan zou willen raken. Een sleutelbeen, een rechterenkel, de vallei van de oksel waar het zilt likken is. Je stelt je ook voor hoe de combinatie tussen jou en zo'n Madame zou zijn, wat jij haar te bieden zou hebben, wat zij voor jou zou kunnen betekenen. In het geval van Madame Blavatsky is het antwoord dit: voor haar zou ik niet genoeg zijn, zij is mij teveel.
Ik spreek nu niet over haar fysiek, dat ken ik niet. Een foto of portret zag ik nooit. Ik stel me haar in een propvolle Victoriaanse huiskamer voor, omringd door dikke en onbegrijpelijke boeken, in een stevige robe van zwarte, tot aan de kin toe dichtgeknoopte stof. Het ravendonkere haar stijf op het achterhoofd bij elkaar geknoopt, een hand die blank en slank tevoorschijn komt uit smal, wit manchetkant. Een vrouw in een bibliotheek, de geest rusteloos in hogere sferen zwevend, het lichaam nauwelijks zichtbaar bewegend. Op die schrijfhand na, die bijna bezeten toebeent op een stevige schrijfkramp. De Madame Blavatsky die ik het liefst voor ogen zie is mijn ideaalvrouw. Een zwarte huls, waarin ik zelf de delen optel tot een droomfysiek, met die enige, zichtbare hand, die met een verbluffend tempo woorden, regels, alinea's, pagina's, hele boeken aaneenschakelt tot een geest die eveneens zo dromerig, zo onlichamelijk, zo ver en zo verheven is, dat je hem nauwelijks onder ogen durft te komen. Er is nog iets met haar hand. Zo nu en dan heft ze hem op van het papier, houdt hem bij haar voorbeeldig geboetseerde oor, vraagt: ‘Wat zeg je?’ | |
[pagina 373]
| |
Knikt. Zegt: ‘Ach werkelijk? Nou, dat zal dan wel zo zijn...’ En schrijft dan weer door. Alsof de duivel haar op de hielen zit. Wiens stem ze gehoord heeft? Ik kan niet lezen wat ze schrijft, verder is de kamer leeg, niemand te zien. Kennelijk is ze op goede voet met degene die haar tekst staat in te blazen, ze tutoyeerde de spreker immers.
De afstand tussen Madame Blavatsky en mijzelf is onoverbrugbaar groot. Tussen mijn geboortedatum en de hare liggen uitgerekend honderdvijfentwintig jaar, een jubelgetal dat nog in het niet valt bij ons verschil in achtergrond. Ik stam uit een nuchter, Fries geslacht van modder- en strontschippers, kom wel eens in Zweden, maar ben bijvoorbeeld nog nooit in Parijs geweest. Madame Blavatsky werd geboren in het Russische Jekaterinenburg, trok rond in Tibet, Egypte, India en Amerika, trouwde met een bejaarde generaal toen ze zeventien was en verliet deze na drie maanden alweer omdat hij niet bejaard genoeg was. Vooral haar Indische verblijf leverde haar veel troost. Ze kwam in contact met bovenmenselijk rijpe vaderen die Mahatma's werden genoemd en correspondeerde druk met hen. Ze ontving luchtpost als weinig anderen. Brieven, lijvige pakketten boordevol materiaal, afkomstig van gene zijde. In haar meenden de Mahatma's het medium te hebben gevonden, de stem waar ze tientallen eeuwen op hadden gewacht, om de boodschap te verkondigen waar ze zo lang mee omhoog hadden gezeten. ‘Echte mahatma's!’ Ik hoor het mijn Madame vol ontzag fluisteren: dat was nog eens wat anders dan een ijzervreter op leeftijd, al was ze dankbaar voor generaal Blavatsky's naam, die ze haar leven lang is blijven gebruiken. Klonk heel wat beter dan Von Hahn-Rottenstern, zoals haar vader had geheten. Ze kon het zich ook nauwelijks op de omslag van een boek voorstellen. Het was te lang, het stond niet. Met Madame Blavatsky zie ik mij niet zo gauw voor het altaar liggen. Het verschil in leeftijd is nog het minste probleem. Ga naar margenoot+Maar ik, als nuchtere telg van genoemd modderschippersgeslacht... Met een vrouw, die de hand maar aan het oor hoeft te leggen om gevleugelde boodschappen ingefluisterd te krijgen? Dat is lucht en aarde, twee onverenigbare elementen. Water en vuur is ook niet makkelijk, maar die combinatie zie je nog wel eens. Echtgenoten die als lucht en aarde zijn, daar heb ik nog nooit van gehoord.
Laat ik opnieuw beginnen, door mijn blijdschap uit te drukken dat ik Madame Blavatsky nooit in haar volledige volheid heb hoeven omhelzen. Ze zou me hebben verpletterd. Dat mag gezien de | |
[pagina 374]
| |
aard van beide genoemde elementen vreemd klinken, lucht die aarde verplettert, maar dat is juist het angstwekkende van mijn geliefde Madame Blavatsky. Bij haar is de lucht niet strak blauw, de hemel is niet opgeruimd en wolkenloos. De hemel van Madame Blavatsky is om zo te zeggen ‘niet luchtig’. 's Nachts als ik in mijn bed naar haar gevulde bovenarmen, naar genoemd okselvalleitje daaronder, lig te hunkeren, is er niet de overzichtelijkheid van een zorgvuldig en systematisch ingedeeld uitspansel. Mijn nederige modderkluiten kraken onder haar hemel. Wie bij Madame Blavatsky naar boven kijkt, ziet spreekwoordelijke figuren vliegen, fladderen, op strijdwagens crossen, met hamers slingeren of met eenzelfde instrument bliksemend op een aambeeld slaan. Er wordt vergaderd door Engelen in haar versie van den Hoge, heilige powwows der Apachen vinden er plaats en gevechten van Marahabta-personages onderling. Zeus en al zijn bastaarden zijn niet van de lucht, grote verbeeldingen der Egyptenaren evenmin. Maya's geven acte de présence, Chinese honden en slangen, de apocalyptische ruiters draven er rond zonder te weten waarheen. We zien er Jezus op zijn Hemeltroon, die zich vertwijfeld zit af te vragen wie Hij Zelf is, of Hij er nog wel toe doet, tussen al die preekfiguren die allemaal sprekend op Hem lijken. Een pure identiteitscrisis. Ook bij Mohammed, die stuiptrekkend en met het schuim op de mond grote dingen ligt te verwoorden. Ga naar margenoot+Stijfhoofdige ongelovigen uit de sfeer van de empirische wetenschappen worden van links naar rechts en omgekeerd door het beeld geranseld, Isis laat zich zien, godinnen uit Oriënt en Occident liggen er onbevlekt te ontvangen, Vestaalse maagden in ragdunne kleedjes lopen de hele boel te verleiden... Het is teveel, te gevaarlijk ook. Zodat ik in zulke nachten snakkend de ogen sluit. Om terug te keren naar het vertrouwde beeld van mijn Madame, in hermetisch zwart gekleed, bijna roerloos achter haar Victoriaanse schrijftafel.
Madame Blavatsky heeft boeken geschreven die je dicht kunt slaan. Daarom hou ik van haar. Ik heb haar werken aangeschaft, ze staan op de boekenplank in een kamer waar ik weinig kom. Ik loop zogezegd met een wijde boog om haar heen. Ik zou, als ik haar op zou slaan, onmiddellijk verdwalen in de veelheid van hààr zijn, van wat ze ingefluisterd heeft gekregen, wat ze aan zeer uiteenlopende en vaak tegenstrijdige kernachtigheden bijeen heeft gelezen... Ik weet dat ik terstond zou verdrinken in de peilloze, stormachtige oceaan van haar geschriften.
Nu kom ik - na ‘aarde’ en ‘lucht’ - aan het element ‘water’. Ik mag een vreemde liefhebber lijken, iemand die nota bene troost vindt in | |
[pagina 375]
| |
het dichtslaan van de boeken van zijn ideale type, iemand die de vrouw uit zijn dromen mijdt als de pest, een vrouw die bovendien nog eens honderdvijfentwintig jaar eerder werd geboren, zodat lijfelijke liefde wel het laatste is waaraan we mogen denken? Ter geruststelling kan ik meedelen dat ik haar werken ook wel eens opensla. Zij het voorzichtig, om het schimmenleger uit haar papieren geheugen niet allemaal tegelijk te laten opwieken, anders gezegd - ik wilde immers naar dat water toe - om die hele vloed van getuigenissen, weetjes, verbanden los en vast, steekjes in de richting van mannen die menen het te weten, een vloed van woorden, voetnoten, tekstdelen die zichzelf - soms en soms ook niet - ‘citaten’ noemen, maar die het vrijwel allemaal toch zijn...
Ik herinner me een avond waarop ik, te moe voor iets anders, door mijn bibliotheek dwaalde en uiteindelijk terechtkwam in het kamertje dat ïk zoals gezegd weinig betreed. Ik pakte willekeurig een boek, sloeg de titelpagina op en dacht: ‘Juist, nu moet het er kennelijk van komen.’ In de vreugde van het plotselinge weerzien zei ik: ‘Ja, eindelijk! Graag!’ Nu doorzetten. Ik legde alle haar werken op een stapel en wilde het kamertje uitlopen, maar al op de drempel besefte ik dat het een pijnlijk weerzien zou betekenen. Een moeizaam gesprek tussen de drenkeling en de Madame die verantwoordelijk is voor de zondvloed. Een kromme metafoor wellicht, deze laatste, maar het zegt iets over de wanhopige staat, waarin ik daar in de deurpost verkeerde.
Zuchtend sloeg ik haar boek op. Meteen stond het water me aan de lippen.
Madame Blavatsky's Isis ontsluierd en De Geheime Leer tellen samen drieduizend bladzijden. En wàt voor bladzijden! Gevleugelde kopregels, motto's waar je bleek van wordt, een tekst waarin van wereldgodsdiensten tot kleinste ketterij vanaf de maan worden gezien en dus allemaal even groot zijn. Ga naar margenoot+Een school namen zwemt voorbij, de tekst is vergeven van drijvende voorwerpen als cursiefjes, cijfertjes in superpositie die naar God weet wat verwijzen, cijfers met de benen op de grond die iets met bijzondere paragrafen of indelingsmethoden in het algemeen te maken hebben. En dan is er nog het koraalrif der voetnoten, grillig qua vorm en inhoud, woonplaats van bijbetekenissen die je de stuipen op het lijf kunnen jagen maar die zich meestal helemaal niet laten zien. | |
[pagina 376]
| |
Dan spreek ik nog niet over wat Madame Blavatsky wil vertellen. Daarmee kom je eerder in de terminologie van de oersoep terecht, de chaos, de wateren waarover de geest nog helemaal vaardig moet worden en waar al het zwevende nog geen flauw idee heeft waar het heen moet. Ik geef u maar een indruk van een persoonlijke leeservaring, een verklaring van de neiging Madame Blavatsky even te openen en dan snel weer dicht te slaan, een verklaring ook waarom het beeld van haar in die Victoriaanse studeerkamer zo rustig is, waarom dat de meeste troost biedt. Je ziet haar zitten, ze schrijft, je hebt geen idee wat en kunt je dus voorstellen wat je zelf het liefste zou lezen. Iets in de richting van: Kom hier lekker garnaaltje van me, kom jij eens snel een knoopje dichtdoen van mijn robe, dit, kijk, ik heb hem net losgemaakt. Speciaal voor jou... Heerlijk. Maar nu het haar werken betreft, nu ik mijn aardse geest over haar wateren moet laten zweven, grijp ik uit angst voor de plons naar de reddingsboei, de kurk om op te drijven, die ze achterin voor me klaar heeft gelegd, de lieve schat. Een kurk in de gedaante van een register - met in eerste instantie gering drijfvermogen merk ik. Het duurt even vóór ik in de gaten heb dat het naar twee paginanummeringen tegelijk verwijst.
Drieduizend bladzijden tekst. Waar laat je het scheepje te water? In mijn schippersfamilie gaat het gezegde dat het niets uitmaakt waar je begint, evenmin waar je uitkomt. Het gaat om de tocht zelf. Een wonderlijk oneconomische familiespreuk als je erbij stil staat. Het bestaan van een modderschipper, van welke schipper dan ook, is immers juist gefixeerd op begin- en eindpunt. De tocht zelf moet zoveel mogelijk worden bekort, anders vaart de concurrentie je ogenblikkelijk voorbij. Ik kan alleen maar zeggen dat mijn grootvader en overgrootvader geen haastige mensen waren. Ze hadden aan weinig genoeg, hielden van de natuur en lagen veel stil. Waar dus begin je in de tekstoceaan van Blavatsky's boeken? Alleen het register op beide werken beslaat al honderdzestig pagina's.
Ik begon bij de M. Omdat ik toevallig de laatste tijd nogal over die letter nadenk. In De Geheime Leer trof ik er een passage over aan. Het water is een van de oudste symbolen en is van louter Arische oorsprong, hoewel zij bij de afscheiding van het vijfde ras gemeen goed werd. Zo waren, om een voorbeeld te geven, letters zowel als getallen alle mystiek, zij het in verbindingen, het- | |
[pagina 377]
| |
zij afzonderlijk genomen. De heiligste van alle is de letter M. Deze is zowel vrouwelijk als mannelijk oftewel androgyn en is tot symbool van WATER geworden (oorspronkelijk: de grote diepte). Zij is in alle Oosterse en Westerse talen mystiek en staat als een gliefe voor de golven, zo dus ongeveer: /\/\/\/\/\. In de Arische esoteriek, evenals in de Semitische, heeft deze letter altijd de wateren voorgesteld. In het Sanskriet bijvoorbeeld betekent MAKARA - het tiende teken van de dierenriem - een krokodil of veeleer een watermonster. De letter MA is gelijkwaardig aan en komt overeen met het getal 5 - dat samengesteld is uit een tweeheid (het symbool der verschillende geslachten) en een drieheid (symbool van het derde leven, aan de tweeheid ontsproten). Dit wordt wederom vaak door een vijfhoek verzinnebeeld, een heilig teken, een goddelijk monogram. Maitreya is de geheime naam van de vijfde Boedha, de laatste Messias die bij het hoogtepunt van de Grote Tijdring komen zal. Als ik u vertel dat dit een van de bladzijden is, waarin de veelheid van gegevens schamel afsteekt bij wat je elders in Isis Ontsluierd of De Geheime Leer aantreft, dan kunt u zich wellicht voorstellen dat Madame Blavatsky mij wel eens teveel wordt. Tegelijkertijd ben ik een hoop wijzer over de letter M., waarvoor ik haar eeuwig dankbaar ben. Ik had het nergens anders zó kunnen vinden.
Er zijn méér gronden voor mijn Blavatsky-liefde. Ik maakte al melding van problemen met haar registers, door die dubbele paginaverwijzing. Zo kwam ik via Maria terecht in een hoofdstuk dat geen letter over de Heilige Maagd bevatte, maar wel mooie regels | |
[pagina 378]
| |
over de zelfbeheersing der neofieten. Ik laat hier maar in het midden wat dat zijn. Tot de beproevingen van de zelfbeheersing van de neofiet behoren de volgende. Uitgelezen bieflapjes, kruidige soep waar de vetogen gewoon op drijven, pilau en andere uitgelezen schotels, wijn en water ernaast, sorbet en koffie toe, worden ‘toevallig’ vlak naast hem neergezet en men laat hem alleen met al die lekkernijen. Voor een uitgehongerde ziel is dat een zware beproeving. Een beproeving, die desalniettemin nauwelijks opweegt tegen de verzoeking waarin zeven Vestaalse maagdjes, lekkere jonge dingen, hem heupomdraaiend brengen, door op hun allerverleidelijkst uit te nodigen ‘hen te zegenen’. Wee als de neofiet bezwijkt. Door kijkgaatjes houden honderd ogen hem in de gaten, zien precies wat hij doet, en als hij zijn val heeft voltooid schiet men subiet tevoorschijn om een zo niet dodelijke, dan wel zéér gevoelige lijfstraf in het vooruitzicht te stellen. Terug naar het water. Nu ik begreep hoe het register werkte kwam ik bij de vrouw, die in de kosmogonie in verband staat met water en grote diepte. Maria, sterre der zee. Zelfs in haar naam is het water vertegenwoordigd: ‘mar’. Blauw is ‘le mer’, blauw de kleding van Maria. Het is even zoeken, maar de aanhouder kan in de werken van Madame Blavatsky aanstekelijke passages aantreffen. Ik zei al dat ik Maria had genomen om tot de Madame in te gaan. Zo stond ik plotseling oog in oog met de Madonna van het Italiaanse Bari, uitgedost met een roze strokenrok over een uitstaande crinoline, door Blavatsky met gevoel voor humor beschreven als ‘de modelgarderobe van de Moeder Gods’. Dan voert ze een Engelse reiziger ten tonele: Toen men de Madonna van Bari het laatst zag, had men een half geslaagde poging gedaan het kindeke Jezus aan te kleden. Men had zijn beentjes bedekt met een vieze, uitgerafelde broek. Toen een Engelse reiziger ‘Stella Maris’ met een groen zijden parasol wilde vereren, trok de dankbare boerenbevolking onder aanvoering van de dorpspastoor erheen. Ze wisten het zonnescherm geopend tussen Jezusrug en Maria-arm te klemmen. Een zowel plechtige als verfrissende ceremonie. Want dààr stond het beeld der godin in de nis, omgeven door een krans van altijdbrandertjes. De in de wind flakkerende vlammen bevuilden Gods reine lucht met een hinderlijke walm van olijfolie. Ik laat Madame Blavatsky één andere Madonna beschrijven, waarbij die te Bari armoedig afsteekt. In de rijke stad Rio de Janeiro kon men enkele jaren geleden een andere Madonna zien. Langs de muren staat een hele rij heiligen, allen op een voetstuk waarin een offerbus is verwerkt. | |
[pagina 379]
| |
In het midden wordt onder een schitterend rijke troonhemel een Maria voorgesteld die op de arm van Jezus leunt. De maagd is gekleed in een diep gedecolleteerde, blauw satijnen japon met korte mouwen, die zeer flatteus een sneeuwwitte, prachtig gevormde hals, schouders en armen tevoorschijn doen komen. De rok, eveneens van blauw satijn, met een overrok van kostbare kant en opmaaksel van gaas, is kort als van een balletdanseres, ze haalt de knie nauwelijks en laat een paar welgevormde benen vrij, de korfbalkuiten gestoken in vleeskleurige, nauwsluitende kousen, de voeten in blauw satijnen Franse pumps met hoge, rode naaldhakken. Het blonde haar van de Moeder Gods is opgetoupeerd volgens de laatste mode. Christus op zijn beurt draagt een rok met zwaluwstaart, zwarte broek en laag uitgesneden wit vest, lakschoenen en witte glacees, op een waarvan een kostbare diamanten ring schittert, waarvan we moeten aannemen dat hij behoorlijk aan de prijs is. Op dit lichaam van de modern Portugese dandy staat een flinke kop met haar, met in het midden een scheiding als een lineaal. Het zou geen kwaad kunnen als we van de ouden wat van het poëtisch gevoel en de aangeboren eerbied zouden overnemen. Met die laatste regels lijkt Madame Blavatsky zich als het ware uit die kerk vol mondaine devotie terug te forceren naar de plaats die ze inneemt, in het dichtgeknoopte kostuum dat ze draagt. Bijna had ze zich laten meeslepen door de poëtische rijkdom van een Braziliaans beeld. Je ziet haar op onbetamelijke plaatsen als deze trouwens vaak heel bloemrijk schrijven. Bijna ook kon ik de neiging niet langer weerstaan om over het levensgrote gat tussen ons heen te springen en haar te vragen mij te zegenen, door dat ene losse knoopje dicht te laten doen. Maar nu ik me haar opnieuw in haar bibliotheek voorstel, zo aandoenlijk zwoegend op eigen teksten en die van anderen, nu ze meteen weer vervolgt met regels over de wereldziel volgens Brahma, schiet de angst voor het verdwalen me in het keelgat en sla ik haar werken onmiddellijk dicht.
Ga naar margenoot+Als ik over de literaire waarde van het werk van Madame Blavatsky zou moeten spreken kan ik kort zijn: die is er niet. Ook daar ben ik haar dankbaar voor. Op een enkele passage na - in haar beschrijving van de Madonna van Rio de Janeiro die ik voorlas - zie je een zweem van verbeelding vlagen, maar haar zwarte jurk achter die schrijftafel heb ik niet voor niets zo in het zonnetje gezet: Madame Blavatsky is te serieus voor de literatuur. Ze kan niet om haar boodschap heen, omdat deze eenvoudigweg te breed is. Dat is prettig. Het geeft haar stijl iets naïefs, iets ‘links’ als men wil. Voor dat type teksten heb ik een grote voorliefde, maar dat kan ik alleen maar verklaren door er mijn eigen schrijverschap in te betrekken. Ik werk als Madame Blavatsky, ook ik zit stevig dichtgeknoopt achter mijn met boeken van anderen bezaaide werktafel. Ook ik gebruik die boeken, zij het anders dan zij. Madame Blavatsky schrijft | |
[pagina 380]
| |
ze over zoals ze zijn, links ook vaak, die tekstdelen dragen bij aan een verschrikkelijk ingewikkelde bewijslast voor een betrekkelijk eenvoudige waarheid. Madame Blavatsky's werken vormen goed beschouwd één grote schreeuw om nu eindelijk aan te nemen dat er méér tussen hemel en aarde is dan de gemiddelde schipper kan waarnemen.
Ik werk bijna identiek. Ga naar margenoot+Bijna. Mijn tafel ligt vol met hetzelfde type ‘linkse teksten’, waar ik zonder precies tot de boodschap door te dringen - daar gaat het me niet om - de gaten opspoor die een tekst laat vallen. Soms bijvoorbeeld volstaat de toevoeging van één woord om een onverwachte, humoristische wending teweeg te brengen. In andere gevallen moet je weer meer doen om je een tekst eigen te maken. Het kan zelfs veel werk betekenen, maar daar zie ik niet tegenop, want ook in Madame Blavatsky's onvermoeibaarheid, in haar hand die steeds tegen de schrijfkramp aanleunt maar er nooit echt inschiet... In die hand herken ik mijn hand. Het grote gebaar, de samenvattende beweging, ontgaat je totaal... Maar het uiterlijk van de hand is een optelsom van fraaie gestes. Op het geheel valt heel wat af te dingen, maar steeds weer valt je oog op het kleine detail dat 't hem doet. In die zin nodigen haar geliefde, linkse teksten uit tot bewerking, het wegstrepen van alles wat je niet kunt gebruiken, het kiezen uit een baaierd aan mogelijkheden, om uiteindelijk... Ja, om uiteindelijk tot paring over te gaan, gewoon, in het openbaar. Regelrechte lijfgemeenschap bedrijven met de vrouw, die je eerst hebt bijgeschaafd tot de onmenselijke proporties van een ideale geliefde. Ik geloof dat ik er nauwelijks aan toe hoef te voegen dat schrijven voor mij een heel fysieke zaak betekent.
Ga naar margenoot+Toen ik dit essay begon had ik de indruk dat het over hele andere dingen zou gaan. Strindberg, die Madame Blavatsky een gewetenloze oplichtster noemde, een zieneres die haar zogenaamde Mahatma-contacten overschreef uit boeken van anderen. Over haar ‘theosofische eclecticisme’, een term die mij overigens zeer aanspreekt. Over de eenheid der dingen, die zo groot en rijk is dat je snakkend terugkeert tot de details die je nog net kunt overzien. Over de inleiding van haar De Geheime Leer, de enige plaats waar haar proza uitgroeit tot een klassiek staaltje van overredingskracht, waar ze met haar billen bloot lijkt te gaan, zonder in werkelijkheid iets aan haar zwarte knopenharnas te verschikken. Het is een liefdesgeschiedenis geworden. Ik kan er niets aan doen.
Goddank hoef ik hier niet met ‘ze leefden nog lang en gelukkig’ te besluiten. Een behoorlijk liefdesverhaal loopt ongelukkig af, anders | |
[pagina 381]
| |
zit het publiek achteraf met het onvoldane gevoel dat de mogelijkheden, dat de markt weer - tenminste met twee - is ingekrompen: daar sla je van dicht. Madame Blavatsky... Ik zou haar overal willen zoenen! Maar er staan wetten tussen, en menselijke beperkingen. Anders zou ze nu toch naast me opduiken om mij open en bloot te zegenen? Met haar onwrikbare geloof in fysiek en geestelijk contact tussen deze en gene zijde, zou dat voor haar een peuleschil zijn geweest. Misschien ben ik voor haar toch niet de aangewezen man, niet genoeg voor haar. Misschien is zij mij wel teveel. Aarde en lucht is een combinatie om in te verzuipen. |
|