Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 138
(1993)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Meer warande dan belfortToespraak gehouden op 17 februari bij de voorstelling van het eerste nummer van de jaargang 1993. Beste collega's en vrienden,
Progressieve Vlamingen en vele Nederlanders hebben wat last met de titel van ons tijdschrift. Dietsche Warande & Belfort roept dan een wereld op van Vlaams-nationalisme en onverdraagzaamheid, associaties die we kunnen missen als de pest. Beter dan self-defence - want die heeft snel iets van dat enge en bekrompene waar je net van af wil - is een zoektocht in de geschiedenis. Tot je twee Nederlanders vindt die de rare naam voluit verdedigen. Eén heeft hem zelfs gedeeltelijk gekozen. Jullie weten dat Dietsche Warande & Belfort pas in 1900 één tijdschrift is geworden, door de samensmelting van een Nederlands en een Vlaams tijdschrift. Wat je allicht niet weet is dat uitgerekend ‘Dietsche Warande’ verwijst naar Holland. De Dietsche Warande. Tijdschrift voor Nederlandsche oudheden, en nieuwere kunst & letteren werd in 1855 opgericht door Jozef Alberdingk Thijm en uitgegeven door C.L. van Langenhuysen te Amsterdam. In de inleiding tot het eerste nummer staat de volgende schitterende tirade: ‘Bij het openstellen onzer DIETSCHE WARANDE loopen wij gevaar door het eerste en breedst gedrukte woord, dat wij den Lezer ten beste geven, al aanstonds zijn blaam over ons en ons ondernemen af te lokken. Kan men onvoorzichtiger handelen - dan een impopulairen titel te kiezen! - kan er impopulairder titel zijn dan “Dietsche Warande”!’ Thijm vermoedt dat ‘warande’ geen probleem oplevert, ‘maar het woord “Dietsch”, dat doet het voorhoofd fronsen en den twijfel (zoo niet de haren) rijzen des voorbijgangers.’ Maar om verschillende redenen verkiest hij ‘Diets’ boven ‘Nederlands’. Eerst en vooral ‘om dat men in Noord-Nederland de gewoonte heeft verloren, als er van nederlandsch spraak is, ook te denken aan Belgiën.’ En bovendien, 't is zulk een schoone naam: de naam van Dietsch. Hij is gemaakt van het woord “died, diet”, dat “volk” beteekent.’ Nog een andere Nederlander zingt de lof van de gesmade titel. Bij de presentatie van het filosofienummer in december 1991, zegt Kester Freriks de volgende behartenswaardige woorden: ‘Er is geen mooiere naam te bedenken voor een literair tijdschrift dan Dietsche Warande & Belfort. Ik stel me altijd een park voor, wat in het woord “warande” ligt besloten. Het park is verwilderd, er woekert en groeit van alles, gebloemte, gebladerte en gedierte. Een besloten lusthof, waar de poëzie en het proza gedijen. Te midden van die weelderige tuin rijst dan trots en onneembaar het “belfort” omhoog, opgetrokken van baksteen. Die tegenstelling tussen de wilde tuin en de hoekige toren, waarin de stadsklokken hangen en waaraan het uurwerk prijkt, is als een metafoor van | |
[pagina 295]
| |
de literatuur. Literatuur is immers beheerste wildheid, bedwongen ordeloosheid, getemde gevoelens.’ Heerlijk klinkt dat. Hoewel het volgens mij ook allemaal kan worden omgekeerd: literatuur is dan evengoed de vrijplaats waar orde chaos wordt, wildheid ongetemd mag blijven. Ik heb iets tegen belforten, richtsnoeren en wegwijzers. Alles mag, als het maar literatuur is. Is dat nieuw? Ik weet het niet. Een paar citaten uit alweer de geschiedenis van het tijdschrift. Alberdingk Thijm antwoordt in 1855 op zijn eigen vraag ‘Wat zal de Warandmeester in het perk toelaten?’, heel eenvoudig: ‘ons verleden en ons heden, voor zoo ver beiden zich in aesthetische vormen openbaren.’ August van Cauwelaert, hoofdredacteur van DWB tussen 1924 en 1941 (en nog even in 1945) schrijft in zijn beleidsverklaring: ‘Wie degelijk is en degelijk werkt, in om 't even welken stijl, moge binnenkomen.’ En vlak voor zijn afscheid: ‘We zijn niet het tijdschrift van een groep, noch zijn we het tijdschrift van een enkele generatie.’ Zijn opvolger Albert Westerlinck, die DWB leidde tussen 1945 en 1984, bevestigt die visie in januari 1961; hij wil een ‘onafhankelijk en progressief’ blad, ‘steeds op het voorplan en in alle kringen gevolgd’, ‘zonder beperking noch partijgeest’. Is het dan nieuw om nu, in het eerste nummer van 1993, te schrijven: ‘Een poëticaal programma hebben we niet. We willen alleen maar veel lezers die houden van literatuur’? Misschien is het - in een tijd waarin ijzersterke ideologieën en onwrikbare poëtica's opnieuw de kop opsteken - uitdagend om het allemaal opnieuw te doen, om DWB zeer bewust een warande te laten zijn, een speels labyrint, een diergaarde voor kinderen van nu, een tuin om te wandelen al peinzend, maar ook een park vol lustprieeltjes waar men de liefde bedrijft, al was het met woorden. In dit eerste nummer van de vernieuwde DWB wordt de lezer uitgenodigd om te verdwalen tussen impasses, trompe-l'oeils en spiegels, te aarzelen voor zevensprongen, argwanend schijnbaar rechte stukken weg te betreden die nergens heen leiden. Vermaak je met Leonard Nolens, Peter Verhelst, A.F. Th. van der Heijden, Erik Spinoy, Patricia de Martelaere, Eddy van Vliet, Kristien Hemmerechts, Leo Pleysier, Hugo Brems, Stefan Hertmans, Charles Ducal, Koen Peeters, Jacq Vogelaar, Wiel Kusters. Raak nog wat meer in de war bij een dubbeltalent als Huub Beurskens, een nog onbekend auteur als José Planckaert, een jong Portugees dichter als Paulo Teixeira. Zo is er misschien toch iets veranderd: in onze warande is er geen spoor van belfort meer om je op te richten, geen maatstaf, geen gids en zelfs geen raster. Er is niets dan literatuur. Hoewel er soms ook theater zal zijn, fotografie, plastische kunst, opera, film, en zelfs - in dit oudste aller Vlaamse literaire tijdschriften - beeldverhaal, fotoroman en videoclip. Overigens: je zult nog beter kunnen verdwalen in het tweede nummer van deze jaargang, waarin een klein labyrintje wordt gemaakt rond tweelingen met gedichten van Paul Claes en Stefan Hertmans, een fotoroman van Peter Verhelst en Patrick de Spiegelaere, teksten over tweelingen bij Jan Fabre, Harry Mulisch en Leon de Winter. Alles gelay-out door Mega-L-Una, die de kunst verstaan om lichtvoetig te zijn uit ernst. Is het allemaal zo nieuw? Is het revolutionair dat twee jongere auteurs als Patricia de Martelaere en Peter Verhelst in de kernredactie worden opgenomen | |
[pagina 296]
| |
en nog een - Boris Todoroff - in de redactieraad? Ik weet het niet. Misschien is het vreemder dat Hugo Brems en ik bereid zijn om in een toren-van-Pisa-achtig belfort te blijven. Maar ik zei het al: er is geen belfort meer, er is alleen nog de warande. Overigens: is vernieuwen wel nieuw, of is er een soort ‘traditie van het nieuwe’? In het eerste nummer van 1985 heeft mijn voorganger Marcel Janssens het over aandacht voor ‘jongeren die grensverleggend denken’. Maar al begin 1906 schrijft een zekere A.M.J.I. Binnewiertz in een aan Thijm opgedragen gedicht: ‘Steeds spruiten d'ouden stam weer nieuwe takken uit, / En tusschen 't jonge groen gaan staag de knoppen open.’ En dat de toetreding van een Nederlander als Wiel Kusters tot de kernredactie vernieuwend zou zijn, kun je ook al vergeten, want dezelfde dichter schrijft: ‘Steeds vliegen vooglen aan, aldoor van Noord en Zuid.’ Soms zullen ze uit heel Europa aan komen vliegen. Kijk maar uit. We hebben een netwerk van spionnen. En wat we op de Frankfurter Buchmesse gaan doen, vertel ik lekker niet. Je zou me toch niet geloven. Het heeft wat te maken met een ‘Krautgarten’, een soort warande zeg maar. Ik besluit met een paar aanbevelingen en wensen. Ten eerste. Onze samenwerking met uitgever Peeters verloopt uitstekend: DWB zal in de betere boekhandel liggen, en uiteraard vlekkeloos worden verzorgd. ik moet dus geen tekst schrijven zoals Jules Persyn bij het begin van zijn mandaat in 1907: ‘Het nummer van deze maand kon niet op den gewonen datum verschijnen, uit hoofde van zekere stoffelijke regelingen veroorzaakt door 't overgaan van ons tijdschrift bij andere uitgevers.’ Ten tweede. Vroeg of laat worden we beoordeeld op abonnees en verkoop. Daarom deze aanbeveling, beste collega's en vrienden, van Emiel Vliebergh in 1900: ‘Wij hopen nog meer, namelijk dat alle man zal doen wat in zijne macht is om het getal inschrijvers merkelijk te doen toenemen.’ Minder belfort, minder klimmen, want waarheen? Meer warande, heerlijk dwalen zonder meer. Ik hoop dat je het lust.
Hugo Bousset | |
Een encyclopedie voor Nederlanders.Het Cultureel Woordenboek. Encyclopedie van de algemene ontwikkeling. Onder redactie van prof. dr. G.A. Kohnstamm en dr. H.C. Cassee. Anthos, Baarn, 1992. Mijn meter gaf mij vroeger op Nieuwjaar verantwoorde cadeaus. Boeken dus, met een sierlijk geschreven opdracht vooraan: ‘Voor mijn liefste petekind. Dat hij met dit boek een verstandige jongen mag worden.’ Het Cultureel Woordenboek, Encyclopedie van de algemene ontwikkeling, verschenen bij Anthos naar een Amerikaans voorbeeld, is ook zoiets verantwoords. Maar zal ik dit boek aan mijn petekind cadeau doen bij zijn eerstvolgende Plechtige Communie?
Laten we eerst hierover duidelijk zijn: ik ben voorstander van dit genre. Dat we in de vreemdst mogelijke wereld leven, is bekend. We kunnen hem begrijpen: met een encyclopedie. In elk huis, met of zonder kinderen, hoort een encyclopedie aanwezig te zijn. Ik houd van het ritueel van het raadplegen van een encyclopedie. Het bladeren van lemma naar lemma. Die paardesprongachtige leescurve waarbij trefwoorden gevolgd | |
[pagina 297]
| |
worden door verklaringen die verwijzen naar andere trefwoorden, enzovoort. Zo werkt het: een keten die zich verder vormt, telkens anders en pas afgebroken als wij niet meer nieuwsgierig zijn. We leren altijd wel iets.
Het concept van dit boek werd elders bedacht. In de Verenigde Staten verscheen in '88 The Dictionary of Cultural Literacy, door Hirsch e.a. Doel: herwaardering van de feitenkennis, ‘opdat in een brede laag van de Amerikaanse samenleving de algemene ontwikkeling behouden blijft.’ Sommige medeburgers hebben weinig achtergrond, ze spreken over ‘deus et machina’, noemen een Joodse familie Arisch en slagen er nooit in iets nieuws uit de mouw te schudden. Hun probleem: ‘hun algemene ontwikkeling is te gering.’ Voor hen, en voor iedereen die als geletterd wil doorgaan is er nu Hét Cultureel Woordenboek. Met zo'n veertig woorden per omschrijving en bescheiden zwart-wit illustraties behandelt het cultuur ‘in de brede zin’, als ‘voortgezette kennis, maar niet de alledaagse basiskennis.’ Het gaat vrolijk over geschiedenis, aardrijkskunde, godsdienst, filosofie, economie, socio- en psychologie en zowat alle kunsten. Het boek richt zich bijzonder tot leraren, ouders en vakspecialisten. Het is een ‘geheugensteun voor wie wat ouder wordt.’ En ook een ‘hulpmiddel tegen eenzijdigheid, een memo van wat er nog meer te weten is,’ en wellicht is het ook handig om buurvrouwen over aan te spreken. Maar het is vooral een ambitieus en dus gevaarlijk project.
In dit Cultureel Woordenboek staan verrassend veel dingen die we niet meteen associëren met cultuur: hoofdstukken over fysica, chemie, astronomie, de aarde en het weer, technologie en biologie. Dat Mercurius de kleinste binnenplaneet is, bijvoorbeeld. Dat het smelten van de ijskap van Antarctica de zeespiegel zou doen stijgen met 60 meter. Dat de grootste meteorietkrater op aarde 1200 kilometer in doorsnee meet en zich in Arizona bevindt. Of stel dat u, wandelend onder de sterrenhemel, de Andromedanevel aanwijst en dat u dan debiteert: die nevel is het verst verwijderde object in de ruimte dat men zo kan zien. Met het blote oog? Ja, zo is het. En u zegt dan, vlotweg, los uit de pols, dat de poolster vlakbij de Noordpool aan de hemel staat en daardoor nauwelijks lijkt te bewegen in de nacht. Hetgeen trouwens ook geldt voor de andere circumpolaire sterren als de Grote Beer. Leuk dus allemaal, een mens kan niet genoeg weten, ware het niet dat andere zaken er flagrant niet in staan: niet astrologie, antropologie of ‘Arts & Crafts’, maar wel anus, artritis, bedrijfstak en barometer. Dit is allemaal wel zeer arbitrair. Wél de stripfiguur Sjef van Oekel, maar niet de striptekenaars Swarte of Ever Meulen. Geen Tardi, Pratt of Comès, maar wel Maus van Spiegelman en Suske en Wiske. Waarom wel Gustav Klimt en geen Egon Schiele? Waarom niet ‘minimal dance’ of Levinas, maar wel leukocyten en keileem?
En het is nog erger dan dat: in dit Cultureel Woordenboek staan geen Pessoa of Paustovskij, geen Apuleius, geen Peter Benoit of Conscience maar wel Seth Gaaikema. Dit boek is gefixeerd op Nederland. Vooraan en op de achterflap geven ze het toe: ‘Dit is een Nederlands boek, geschreven door en | |
[pagina 298]
| |
voor Nederlanders.’ Die pretentieuze titel is natuurlijk flagrant gelogen: Het Cultureel Woordenboek, met dat arrogante, niet-ironische lidwoord. Dit boek bevat dus niet Panamarenko, Delvaux of Broodthaers maar wel het Nederlandse kinderkledingmerk Oilili. De hoofdstukken over wet, recht en media handelen enkel over Nederlandse toestanden. Wel Adriaan van Dis maar geen Walter van den Broeck. Architect Henri van de Velde wordt terloops genoemd onder het lemma Kröller-Müller. Geen Koning Boudewijn, maar wel Club Ajax. Of vraag ik onredelijke zaken? In het hoofdstuk Nederland behandelen ze bij Beeldende kunst ook de Oud-vlaamse beeldende kunst. Enkel de Oudvlaamse, ‘want alle moderne kunst(enaars) is/zijn in het hoofdstuk beeldende kunstwereld opgenomen’. Vandaar dus zes Belgische hedendaagse kunstenaars: Alechinsky, Permeke, Raveel, De Smet, Magritte en Rik Wouters. Dat is alles, tegen zo'n vijfenzestig Nederlandse kunstenaars. Of mag ik mij hier niet aan storen? En voor de Letteren na 1830 la même chose. Er worden twaalf Vlaamse schrijvers genoemd. Zo staat het op pagina 395: ‘Aan de andere kant zijn maar betrekkelijk weinig Vlamingen door de selectie gekomen: wij beperkten ons tot de schrijvers die grote betekenis hebben gehad voor de Noordnederlandse letterkunde (Van Ostaijen, Elsschot); de anderen zullen te eniger tijd in een Vlaamse tegenhanger van deze uitgave worden behandeld.’ Mijn petekind zal nog wat geduld moeten hebben.
Koen Peeters |
|