| |
| |
| |
Willy Spillebeen
Essay
Vlaamse cultuur en/in Amerika
Een academiejaar lang de eerste ‘writer in residence’ uit Vlaanderen aan de University of Wisconsin Madison. De kastanjes die ik hier uit het bekende vuur diende te halen waren talrijk. Het waren Vlaamse kastanjes! Wat doet zo'n ‘writer in residence’? Lesgeven. Ik was dus een soort ‘professor’. Met in het eerste semester zoveel om het hoofd en in het tweede semester zoveel te reizen dat er geen tijd overschoot om ook nog ‘writer’ te zijn. Schrijven kun je als je thuis bent!
| |
1.
Het eerste semester: drie lesuren ‘Dutch’ aan studenten die vier semesters Nederlands gevolgd hadden. Ze praatten behoorlijk tot goed, begrepen alles wat ik vertelde maar drukten zich schriftelijk moeizaam in het Nederlands uit. Daarnaast ook nog drie lesuren ‘Cultural History of the Low Countries’. Van Caesar tot Claus dus. Oppervlakkig? Dat is maar hoe je het bekijkt: meer dan wat inzicht bij brengen in die onvoorstelbaar complexe geschiedenis van onze paar landjes met hun middeleeuwse cultuur kan in één semester gewoon niet. De mysterieuze redenen waarom Amerikaanse studenten geboeid worden door landjes die ze vaak niet eens op de wereldkaart kunnen situeren? Vooral het feit dat studenten German naast Duits ook nog een paar andere Germaanse talen dienen te volgen. Maar ook reizen. De ‘roots’. Een Nederlandse boyof girl-friend. (Tot nu toe geen Belgische. België bestaat hier doodgewoon niet, Wallonië al evenmin als Vlaanderen. En Brussel, dat is toch die luchthaven waar je van vliegtuig verandert als je naar Europa reist?) Of gewoon nieuwsgierigheid naar zo'n ‘vreemde’ cultuur. Zelfs - jawel! - naar zo'n vreemd wezen, ‘een writer in residence’! De Vlaamse Primitieven - hier doceert een Amerikaanse, professor Hutchinson, de Vlaamse Primitieven, ze spreekt overigens ook Nederlands -, Van Gogh (Ven Gow), Rubens, Amsterdam, Brussel, een enkele keer Brugge, daar kwam de algemene kennis zo ongeveer op neer. Maar over een paar jaar zullen deze studenten meestal wel voor enige tijd naar Europa komen (Duitsland, Nederland, bijna nooit België).
De ‘stapstenen’ van mijn eerste cursus Cultuurgeschiedenis waren: 1. vertalingen van Middelnederlandse teksten (Beatrijs, Karel ende Elegast, Van den Vos Reinaerde, Marieke van Niemeghen, Lanseloet van Denemerken, Elckerlyc) - eigenlijk alleen omdat mijn boeken tot begin oktober in Brussel bleven wachten op een militair vliegtuig Brussel-Washington; 2. kunstboeken over schilderkunst, voornamelijk over de Vlaamse Primitieven; 3. Vlaamse films op videocassettes (De leeuw van Vlaanderen, De Witte, The Visionary Art of James Ensor); 4. Vlaamse romans in vertaling (Langs de wegen, Grotesken van Van Ostaijen, Het reservaat, Golden Ophelia, Klaaglied om Agnes, De komst van Joachim Stiller, Het gevaar); 5. de brochures Dutch en The Low Countries, beide uitgegeven door de
| |
| |
Stichting Ons Erfdeel. Te oordelen naar de (schriftelijke) proeven - mondelinge examens zijn hier zeer uitzonderlijk - konden de studenten na vier maanden toch het een en het ander plaatsen.
Volgens hen lijken de Vlaamse Primitieven allen op elkaar. Maar is dat soms niet zo als je geen ‘specialist’ bent? Hun reacties op de lectuur van Middelnederlandse teksten waren soms wat bizar. Maar is het soms niet normaal dat ze het moeilijk hadden om de gegevens in de tijd te plaatsen? Mijn (naïeve) opdracht om de middeleeuwse toestanden erin op te sporen viel vanzelfsprekend nogal falikant uit. Ze lazen de teksten als moderne ‘verhalen’ en vonden ze - op Elckerlyc na, waar ze weinig van snapten - boeiend, vaak ook wat ‘simplistisch’. Maar zijn ze dat soms niet? Religieuze elementen, in de schilderkunst en de geschiedenis, leken hen weinig te zeggen - ik dacht: ze behoren allicht tot een van die honderden godsdiensten - in de area Madison alleen zijn er 291 ‘kerken’ van 51 verschillende godsdiensten - maar naderhand bleek dat ze van huis uit allen katholiek waren.
Maar zo'n argeloze, moderne invalshoek kon ook vrij origineel zijn. Een graduate die Van den Vos Reinaerde had gelezen berichtte schier billenkletsend over zijn lectuur. Het was allemaal very funny. Maar hij had ook een parallel uitgewerkt tussen koning Nobel en... Ronald Reagan met beschouwingen omtrent macht en onmacht in de moderne Amerikaanse maatschappij, telkens refererend naar de Reinaert met ook nogal wat verwijzingen naar het communistische systeem - op dat moment was men hier erg met Oost-Duitsland ingenomen. Hineininterpretierung zonder twijfel, maar boeiend! Mijn pogingen bij de bespreking om de Reinaert naar zijn tijd, de middeleeuwen, met de graven Van den Elzas, het Gravensteen van Gent en het Leenroerig Tijdperk te verbannen spraken niemand erg aan. Ze zwegen beleefd.
De studenten van het eerste semester waren, op een paar na, niet echt literair geïnteresseerd. Dat bleek toen ik hen ook moderne romans liet lezen. De herhaaldelijk gehoorde opmerking was dat die boeken zo ‘zwart’ waren, hoewel ze wel vlot te lezen en boeiend werden genoemd. Om een Amerikaan een negatief oordeel te doen vellen, moet je vroeg opstaan! ‘You can better be pos than neg!’ zei iemand. Ja, wat kun je daartegen eigenlijk inbrengen?
De films evenwel onthulden me iets curieus: er werd gelachen op de (volgens mij) verkeerde plaatsen. Amerikanen hebben een ander gevoel voor humor. De leeuw van Vlaanderen, in de drakerige bewerking van Claus, vond men helemaal niet grotesk of dol komisch, zelfs het magisch-realistische slot leek hen aan te grijpen. En ze lachten niet toen Willem Van Saeftinghe (Werther van der Sarren) een Franse ridder van zijn paard sleurde, hem met de speer wou doorsteken maar zich bedacht en eerst een kruis sloeg waarna hij het bloed uit de spartelende Fransman deed opspuiten. Ze leken waarachtig te geloven dat al dat ‘rood’, tijdens de Brugse Metten en ook op Groeningekouter, inderdaad bloed was - het was misplaatst toen ik zei: ‘Don't worry, it's all ketchup!’ Ook die amateuristische gevechten namen ze au sérieux zoals bleek uit de vraag van een graduate, die net voor de film ineens verscheen en na de film spoorloos verdween - want dat had je in het eerste semester: af en toe kwam er een even luisteren (naar mijn accent, nam ik aan, wat ik dan ook vroeg). Altijd weer een vriendelijk stilzwijgen. Mijn grapjes werden nooit begrepen. Zo viel er dus af en toe een hij of een zij mijn les binnen, als een levende illustratie van de een of andere militaire inval in Vlaanderen. Die zat dan de rest van de les uit, keek verbaasd toen ik zijn of haar naam vroeg en daagde de volgende les niet meer op. Allicht gekwetst van binnen? Je moet begot toch je les behoorlijk
| |
| |
kunnen geven! En met de deur dicht! Ik had toen nog niet door dat de studenten de eerste maand hun oor zowat overal te luisteren mogen leggen, waarna ze dan hun definitieve keuze moeten maken. Natuurlijk is zoiets vervelend, ik bedoel maar: voor de professor. Die graduate dus. Hij vroeg of wij een oorlogszuchtig volk zijn? Grapje? Nee, want niemand lachte, behalve ik. Ik zei: ‘De Vlamingen zijn toch geen Amerikanen!’ Opnieuw lachte niemand. Alweer een misplaatst grapje. Ik vertelde wat over vredesbewegingen en vroeg ten slotte, omdat ik merkte dat mijn uiteenzettingetje voor hem blijkbaar niet het goede antwoord was, waar hij zo'n vreemde vraag vandaan haalde. Hij wist blijkbaar een klok hangen maar vond de klepel niet: ‘Jullie vechten toch al van sedert de middeleeuwen!’ Hij wist waarachtig iets over Flemings en Walloons. En het toeval wilde dat diezelfde week op een German picnic een Duitse prof me ironisch interpelleerde: ‘Are they still fighting, the Flemings and the Walloons?’ Dat vraagt dan een Duitser, begot!
De film over Ensor wekte verbijstering. Persoonlijk vond ik hem vrij goed, beetje gezwollen taal, maar een geslaagde illustratie van Ensors impressionisme, symbolisme en expressionisme. Bij de nabespreking zei iemand: ‘Dat is echt het vreemdste wat ik ooit heb gezien.’ Ik, zuurzoet: ‘Je bent ook nog jong!’ (En mooi, bedoelde ik, maar dat slikte ik in.) Het mooie (en intelligente) kind had het ook zo begrepen: ik kreeg een stralende glimlach, maar net niet ‘you're welcome’, die gekke bedankingsformule die je hier voortdurend moet ondergaan. Iemand anders vroeg toen: ‘Hoe is Ensor gestorven?’ ‘Op zijn bed, tiens, waar anders? Heel oud en heel geëerd.’ ‘Heeft hij echt geen zelfmoord gepleegd?’ ‘Waarom zou hij? Zijn hele schilderkunst was één bezwering van de dood!’ Blijkbaar konden ze het maar moeilijk plaatsen: die maskers, die makabere geraamten, die witte Pierrot... Maar ik toonde de film even na Halloween (= ons Allerzielen) en op dat Amerikaanse ‘carnavalsfeest’ loopt heel Amerika gemaskerd, verkleed als geraamte of als heks lol te trappen. En dan krioelt het ook van de ‘pumpkins’, rode pompoenen waarin een gezicht is uitgesneden en waarbinnen een kaars brandt. Doodskoppen, dacht ik toch. Ik heb geprobeerd om er dat carnaval bij te betrekken, maar ze vonden dat Halloween iets anders was. Wat dan wel? Ja, wat dan wel? En toen ik probeerde om er ook de ballade van Heer Halewijn (= Halloween) bij te betrekken, had ik de indruk dat ze me niet geloofden. Of ze mijn geïmproviseerde argumentatie dat Ensor te cynisch en te lucide was om zelfmoord te plegen en dat hij de dood in zijn werk onschadelijk had gemaakt, aanvaardden weet ik niet. Ze zeggen meestal niet wat ze denken...
Toch is het vooral de film De Witte die een diepe indruk op hen heeft gemaakt. En toen ik zei dat het boek van Claes humoristisch was, reageerden ze dat daar niet om viel te lachen: die jongen werd toch voortdurend mishandeld! Door de onderwijzer, door zijn vader, door iedereen enfin! De graduate was er toen niet meer om te vragen of wij een sadistisch volk zijn.
| |
2.
Mijn tweede semester was eigenlijk bedoeld als een sinecure: een seminarie van twee uur in de week en voor de rest Amerika bereizen. Als ik tenminste uitgenodigd werd. Ik heb negen keer mogen spreken, all over the States. Het is eigenlijk de drukste en de meest opgejaagde periode geweest uit mijn hele leven. Ook een tijd waarin een heel continent op me af is gekomen. Californië: de Oostkust met Philadelphia, New York en Boston; Las Vegas, de Grand Canyon en Death Valley; Minneapolis; Texas met Austin en San Antonio; Washington DC; Kentucky met Lexington. We
| |
| |
zijn in vijftien staten geweest, maar de United States telt er vijftig! Nog voor meer dan twee jaar ‘writer in residence’ worden dus!
Misschien toch liever iets vertellen over het seminarie ‘Dutch literature in translation’. Af en toe hebben de studenten (graduates) mijn kijk op bepaalde boeken enigszins bijgesteld. Ook mijn kijk op onze literatuur. Natuurlijk heb ik informatie gegeven over een ruim aantal moderne schrijvers - nu ja, modern: ik moest uiteraard werken met wat vertaald is en verkoos vooral Vlaams werk te brengen, hoewel niet uitsluitend: Multatuli met Max Havelaar, Gezelle, Van Eeden met De kleine Johannes en Van de koele meren des doods, Streuvels met Langs de wegen en De vlaschaard, Van de Woestijne met De boer die sterft - geen gedichten, ik heb maar enkele vertalingen gevonden - Leopold, Bloem, Adriaan Roland Holst, Van Nijlen, Minne, Nijhoff met Awater, Hoornik met De vis, Elsschot met Het dwaallicht, Gijsen met Klaaglied om Agnes en Mijn vriend de moordenaar, Marsman, Geeraerts met Gangreen en De troglodieten, Lampo met De komst van Joachim Stiller, Boon met Menuet en fragmenten uit De kapellekensbaan, Ruyslinck met Het reservaat, Vasalis, Vandeloo met Het gevaar, Snoek met De man in de reus en gedichten, Claus met Het verdriet van België en gedichten. Waarom ook niet Couperus (in de bibliotheek van Madison zitten zo'n vijftien vertalingen van hem en hier blijft De stille kracht een must, omdat er een goede vertaling van bestaat), Van Ostaijen, Gilliams, Michiels, Vestdijk, Nooteboom, Mulisch, Hella S. Haasse? Had ik soms nog niet genoeg voor één semester? En ik heb - dat is toch menselijk - vooral die dingen behandeld waar ik iets van afweet. Mijn optie was van meet
af aan typisch Amerikaans: kwantiteit! Dan is de kans meteen ook groot dat men hier vindt dat de kwaliteit er is. ‘Much food is good food!’ anders gezegd. Terwijl je je een verrekking gaapt aan zo'n Big Mac ben je beslist erg lekker aan het eten! Kwantiteit dus. Maar dit betekende tevens dat die studenten heel veel dienden te lezen, wat ze zonder morren en de meesten zelfs met enthousiasme deden! Lezen! Daar lijken Amerikanen voor te zijn geboren! De lappen tekst die je hier onder ogen krijgt, op verkeersborden, op panelen in musea en/of bezienswaardigheden, op alle verpakkingen en bijsluiters - daar zijn het vooral ‘warnings’ en ‘cautions’! Dat een microwave niet geschikt is voor het drogen van huisdieren bij voorbeeld! Of dat je een auto-zonnebril moet wegnemen als je met je auto rijdt! De pedagogische, moralistische reflex van Amerika, vermoed ik. Al hebben die ‘warnings’ en ‘cautions’ natuurlijk hun reden: in Amerika is processen voeren een soort nationale sport; die 1 miljoen advocaten = dus 1 op 250 inwoners, moeten toch ook leven! Amerikanen lezen dus. Bij voortduring lezen ze. Ook boeken, veel boeken! Mijn Amerikaanse studenten hebben heel veel gelezen en op de wekelijkse sessies - discussies over en voorstellingen van romans en gedichten - heb ik weinig gezegd, goed geluisterd en ook bijgeleerd.
Multatuli, vonden ze, was in de eerste plaats met zichzelf begaan en zijn pleidooi voor de Javanen kon hen maar matig overtuigen; bovendien reageerden ze wat geprikkeld op zijn zelfingenomenheid - en dat voor Amerikanen die van zichzelf plegen te zeggen: ‘we're the best!’ -; ik had verstandige studenten, anders gezegd. Van Eeden had in Van de koele meren... toch wel veel tragiek en treurigheid bij elkaar gezet voor één enkel mensenleven, maar anderzijds apprecieerden ze er het psychologische portret van een vrouw in, hoewel ze moeite hadden met de moraal van die tijd; De kleine Johannes vertederde hen en ontroerde hen en bovendien vonden ze het boekje ook nog grappig. Gezelle was dé revelatie - ik had de schitterende vertalingen van Paul Claes/Christine D'haen;
| |
| |
Gezelle zal hen bijblijven, al hadden ze wat moeite met zijn Godsbeeld, maar ‘Ichtus eis Aiei’ noemden ze groots, zo toch heb ik hun ‘great’ geïnterpreteerd. Streuvels' Langs de wegen was te fatalistisch; net als bij Van Eeden en Gijsen hadden ze moeite met de tijd - ik heb al vaker de indruk gehad dat veel jongeren zich hier moeilijker dan in Vlaanderen kunnen terugplaatsen in de tijd, ze leven hier en nu, dat is in déze staat (een van de vijftig van Amerika), ze reizen zich te pletter maar ze verplaatsen zich alleen maar, ze zijn overal en eigenlijk nergens thuis. Vermoed ik. Mijn studenten hadden vooral moeite om te vatten dat Jans leven vastlag, van de wieg tot het graf, terwijl men het in Amerika toch allemaal zelf doet - ‘you make it yourself!’, ‘you are the present and the future’ -, en het verleden, de roots en zo, daar doe je wel wat vertederd over maar eigenlijk interesseer je je daar na één generatie niet echt meer voor; De vlaschaard werd een meesterwerk genoemd, maar het slot vonden ze zo pessimistisch - ik probeerde hen ervan te overtuigen dat het een ‘open’ einde was. Jawel, maar toch... de meesten hadden liever een ‘happy ending’ gehad, hoewel ze het anderzijds wel origineel vonden dat niet de zoon maar de vader zoveel van het leven moest leren. En eigenlijk was het Boer Vermeulens agressie die hen afschrok - een curieus verschijnsel: de Amerikaanse maatschappij is zeer agressief, maar de meeste Amerikanen lijken zo zachtmoedig als lammeren... Gijsens Klaaglied om Agnes werd vernietigend afgewezen als een klaaglied om zichzelf, en de meisjes vonden dat hij (bij monde van zijn hoofdpersonage) geen verstand had van vrouwen, maar dat kwam, denk ik, omdat ze het boek niet goed in de tijd konden plaatsen; Mijn vriend de moordenaar daarentegen sprak hen sterk
aan: de ironie, de sociale inzet van het hoofdpersonage apprecieerden ze erg, zelfs het negatieve beeld van Amerika leek hen niet te storen; waren die boeken wel van dezelfde schrijver? Die ene studente die Boons Menuet heeft voorgesteld gaf een schitterend psychologisch uitgediept portret van de drie personages, een geslaagde illustratie van Boons thematiek - ze kende enkel dit boek - en ook een boeiende vergelijking met Lolita van Nabokov; zij heeft ervoor gezorgd dat ook andere studenten Menuet hebben gelezen. De komst van Joachim Stiller juichte iedereen zonder meer toe: het vreemde, vaag religieuze karakter van het boek en de positieve levensboodschap erin had hen getroffen een boek lijkt in Amerika vooral aan te slaan als het een happy ending heeft of een positieve levensvisie, scepticisme en een al te kritische levenshouding zijn typisch voor dat oude Europa. Tenminste, dat was aldoor mijn indruk. Hoewel ook Het reservaat erg werd gewaardeerd: men pakte uit met Amerikaanse modellen, manipulaties en schandalen (de Kennedy's onder andere). Geeraerts' Gangreen was volgens hen niet immoreel maar amoreel en ze noteerden het toenemende racisme in de hoofdfiguur als vrij onbehaaglijk - ze waren voorzichtig, ik had hen vooraf gewaarschuwd, je weet nooit hoe op zo'n boek wordt gereageerd en ‘racisme’ is hier een gevoelige categorie, maar het waren ontwikkelde lezers zonder vooroordelen.
Globaal genomen vond men de poëzie te zwart en te melancholisch. Natuurlijk, door het feit dat ik met vertalingen en niet altijd met goede moest werken, ontging hun grotendeels datgene wat ‘poëzie’ in de eerste plaats is: het spelen met de taal. Ze wensten ook telkens weer dat ik de gedichten in het Nederlands zou lezen. Daar begrepen ze, op eentje na, geen gebenedijd woord van, maar ze beweerden te horen dat het origineel veel beter klónk dan de vertaling. Minnes poëzie sprak hen sterk aan. En in Nijhoffs Awater zijn ze enthousiast op zoek gegaan naar wat er allemaal achter stak (voornamelijk de bijbelse connotaties) - ik had twee vertalingen:
| |
| |
van Daan van der Vat en van James Holmes. Hoorniks De vis sprak hen aan vanwege de tragiek van de Holocaust en het concentratiekamp-syndroom. Iemand vroeg zich af waarom Van Nijlen niet gewoon op reis ging als hij die schepen hoorde fluiten in plaats van erover te zeuren en thuis te blijven. Zij gaan natuurlijk op reis, ze zijn het gewoon! Met Claus' poëzie wisten ze eigenlijk geen raad en die ene studente die Het verdriet van België heeft gelezen en gepresenteerd voor de groep juichte het eerste deel toe, maar beweerde dat het tweede deel aan het slot de mist in ging en vol herhalingen stak - al die ooms en tantes - en naar het einde toe volledig verwaterde. Ze kon natuurlijk niet, zoals de critici bij ons, op zoek gaan naar intertextuele reminiscenties... Wel vroeg ze zich af waarom het boek niet Het verdriet van Vlaanderen heette. Ik heb toen Vlaanderen-in-zijn-totaliteit moeten vrijpleiten van fascistische en nazistische sympathieën - in de groep zaten mensen voor wie het Jodenprobleem een realiteit was en ineens ging het er heel emotioneel aan toe. Tijdens de bespreking van De vis was dit niet aan bod gekomen, ik heb niet durven vragen waarom. Tenslotte geeft iemand zich prijs als hij of zij het zelf kan of wil.
|
|