seerde in het Antwerpse Pershuis een persconferentie bij het verschijnen van maar liefst twee nieuwe door hem geschreven, en meteen achterin door zijn alter ego Aimé Lemalaimé van commentaar voorziene romans.
Na de uitleg van Jean-Pierre was er gelegenheid tot het stellen van vragen. Er werden evenwel geen vragen gesteld. Maar er waren ondertussen wel door diverse fotografen vanuit soms lenigheid eisende posities ontelbare kiekjes gemaakt van de onvermoeibaar pratende auteur. Dat is wat ik bedoel.
Van Rossem sprak minder over zijn beide romans dan, vlot, boeiend en on-academisch (Selma Lägerlof is een trut, en hij heeft nog gelijk ook) over zijn weldra te verschijnen Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, waarin hij volgens een naar eigen zeggen revolutionair, maar toch aan de semiotiek verwant systeem tot een zo objectief mogelijke herwaardering en herschikking komt. Het werk zal in totaal 6000 pagina's beslaan, en in vier delen worden gepubliceerd (proza, poëzie, essay en theater). Hij heeft er twintig jaar aan gewerkt en ruim 2000 werken uit de Nederlandse, Vlaamse en Friese literatuur, plus 500 uit de wereldliteratuur, volgens zijn nieuwe formule geanalyseerd. Hij zocht vooral naar wat hij de ‘innoverende code’ van een boek noemt, en daarmee rekening houdend is Ulysses van James Joyce het belangrijkste boek uit de moderne wereldliteratuur. Vervolgens komen een mij onbekend werk van Carl Einstein, Het Proces van Franz Kafka, Projet pour une révolution à New York van Alain Robbe-Grillet, De Slinger van Foucault van Umberto Eco en De verwondering van Hugo Claus.
Een moeilijk mens is Van Rossem vast niet. Achterin zijn romans analyseert hij onder zijn pseudoniem Aimé Lemalaimé zelf kritisch zijn werk, situeert het in de brede stroom van de Vlaamse en de wereldliteratuur, duidt er de sterke en de zwakke punten van aan, bespaart kortom de recensent de moeite van het lezen. De massa namen die in deze teksten wordt verwerkt is impressionant. Zelfs ik word vermeld, en in goed gezelschap (L.P. Boon, Waker van den Broeck, Judith Herzberg, Lieve Joris), als schrijver van docuromans, maar hij moet me bij gelegenheid toch eens de titels signaleren. Ik zou ze graag lezen, ik ben nogal geïnteresseerd in eigen werk. Mijn enige boeken die als docuroman zouden kunnen worden beschouwd zijn Zelfportret met gesloten ogen en We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel, maar zij kunnen het niet zijn, want het zijn eerder autobiografische boeken en geen romans maar verhalenbundels. Hij vergist zich nog wel eens. Monika van Paemel bij voorbeeld stond wel bloot, maar niet in haar blote kont op de cover van haar boek De Confrontatie, en niettegenstaande hij in zijn ‘De armoede van de literaire kritiek’ tientallen namen van critici, essayisten en recensenten noemt (waardering voor Hugo Bousset, niet voor Marcel Janssens) vergeet hij er twee belangrijke en zeer goede, Koen Vermeiren en Leo Geerts.
Jean-Pierre van Rossem, junkie, miljardair, beursgoeroe, langharig tuig, schrijver, Westvlaming, sponser van volleybal- en F1-teams, politicus, genie, mediaverschijnsel, zwaargewicht, egotripper, kettingroker, dat alles in meer of mindere mate geweest, zijnde of wordend, is ongetwijfeld een intelligente, zelfverzekerde en belezen man. Hij bewijst overtuigend dat het in de Vlaamse literaire wereld mogelijk is om een rijke en populaire auteur te worden, vooral als men bij het debuut al in ruime mate rijk en populair is. Ik heb Staat in staat van ontbinding, zijn debuutroman, niet gelezen. Wel Mister Junkie en Sister Morphine, zijn tweede roman, en ik ben helemaal niet onder de indruk. Zonder zijn naam zou het waarschijnlijk nooit een uitgever hebben gevonden. Zelf zei hij dat dit boek vooral journalistiek was opgevat, en in de eerste plaats geschreven om de jongere mensen vanuit eigen ervaring te waarschuwen voor de ellende van hard-drugs, maar ook dat is weinig overtuigend gedaan. Proces in Duplo zou literair geslaagder zijn. Ik hoop het. Voor hem en, in het raam van mijn theorie, voor ons allen.
Fernand Auwera