| |
| |
| |
Leonard Beuger
Gesprekken met Gottlieb
Zaterdag 20 oktober 1990.
Toen ik vanmorgen naar zijn huis liep ontmoette ik Gottlieb al halverwege de bomenlaan waarlangs hij woont. Het was een eigenaardig moment. Hij lachte zachtaardiger naar me dan zijn gewoonte is, ofschoon ik hem kennelijk trof te midden van gedachten, gewekt door de heldere herfststemming die de ochtend beheerste. Zijn gestalte toonde zich enigszins gebogen, in die beschaafd versleten jas. Hij stak zijn hand uit en ik bespeurde opnieuw de merkwaardige invloed die van hem uitgaat. Hoewel ik allerminst blind ben voor zijn fouten en eigenaardigheden is het toch beslist zo dat Gottlieb een soort paradoxale schaamte oproept in degenen die hem ontmoeten. Ik althans voel me in zijn aanwezigheid altijd wat lomper dan anders, alsof ik mij door eigen schuld wat minder heb ontwikkeld dan ik had kunnen doen. Wat stellig ook zo is. Tegelijkertijd echter lijkt hij altijd meer in jou te zien dan je zelf doet.
Ik beschouw het als een groot geluk dat Gottlieb, die wat leeftijd betreft mijn vader, of zelfs mijn grootvader, had kunnen zijn in deze laatste jaren mij met zulke hartelijke vanzelfsprekendheid als een vriend heeft opgenomen.
| |
Zondag 21 oktober 1990.
Willem en ik hebben Gottlieb begeleid, en droegen de koffers, toen hij vandaag zijn dochter naar het station bracht. Fiora voltooit in Parijs haar dansopleiding, en zij had de herfstvakantie bij haar vader doorgebracht.
Sinds de dood van zijn vrouw bewoont Gottlieb alleen het grote huis waaraan hij in de loop der jaren zoveel eigenzinnige nieuwe vormen heeft toegevoegd, en dat hij zozeer naar zijn bijzondere levensstijl heeft ingericht. Zijn twee oudste zoons leven met hun gezin in Amerika en de jongste werkt in Zwitserland. Nu ook Fiora nog maar zelden thuis is lijkt het donkerder in het huis en op de een of andere manier vochtiger, ook in de tuin. Toch blijft het een huis met een opwekkend karakter, dat mensen graag bezoeken.
Toen we terugkwamen ging Willem dadelijk aan het werk in de tuin. Hij assisteert Gottlieb dezer dagen ook bij diens merkwaardige bouwactiviteiten. Mij vroeg Gottlieb hem iets voor te spelen op het klavecimbel dat nog van Liesje is geweest. Het deed me genoegen hem dat plezier te kunnen doen.
| |
Maandag 22 oktober 1990.
Soms denk ik even dat ik weet wat het is dat Gottlieb zo bijzonder maakt. Het is niet zozeer wat hij zegt - daar ben ik het zelfs vaak niet mee eens. Het ligt misschien al meer in wat hij doet, al lijkt veel daarvan futiel of zonder meer tijdverspilling. Maar dat je merkt dat hij, zelfs op deze hoge leeftijd, altijd bezig is op een of andere manier aan zichzelf verder te werken. Hij is nooit klaar, en hoewel hij doorgaans kalm is rust hij nooit.
| |
| |
Toen ik hem in die zin aansprak antwoordde hij ‘dat toch de grond gevormd wordt door de stappen die je zet’.
Op die uitspraak durfde ik niet meteen iets terug te zeggen, of te vragen. Later meende ik dat hij bedoelde: in de wereld van de ideeën.
| |
Donderdag 25 oktober 1990.
Een jaar of drie, vier geleden heeft onze wederzijdse vriend B. een bezoek gebracht aan Oost-Duitsland, in verband met zijn Wolfram-studie geloof ik, en hij heeft daar toen een aantal mild-melancholieke gedichten geschreven waarvan er zo nu en dan een in de tijdschriften opduikt. Gottlieb, die op zijn eigen werk altijd zo opvallend kritisch is, heeft de sympathieke eigenschap ook het minder beduidende werk van zijn leerlingen en vrienden doorgaans veel welwillender tegemoet te treden en er graag de voordeligste eigenschappen van aan te wijzen. Hij had een aantal van deze gedichten verzameld om er een keurig boekje van te maken en dat bij gelegenheid de auteur present te doen als een klein huldeblijk. Gottlieb is een enthousiast amateur-boekbinder moet ik natuurlijk daarbij vermelden. Hij heeft een heel eigen stijl. Boeken die hij heeft gebonden zijn direct herkenbaar; ik ben zo gelukkig een aantal exemplaren uit zijn werkplaats te bezitten en als men er een ter hand neemt en erin bladert is de atmosfeer die in huize Freudenacker heerst, en die zijn persoon zozeer omkleedt, dadelijk heel aanwezig. Hij heeft een voorkeur voor kleine boekjes, die van eigenaardige, heel oorspronkelijke details worden voorzien, merkwaardige bladwijzers of omslagen, of die in ongebruikelijke papiersoorten en andere materialen zijn gebonden.
Toen ik hem deze namiddag bezocht (we zouden samen ter vergadering gaan, maar hij voelde zich daarvoor wat te grieperig) was Gottlieb bezig versieringen in goudstempels op het bandje aan te brengen. Hij deed dat aan de keukentafel, en in de gasvlam van het fornuis verwarmde hij het instrumentje dat hij daarbij gebruikte. Hij las me enkele van de gedichten voor. Er waren er bij die me bevielen, zoals dit, dat ik overnam:
Er rijden rode trams in D.,
en langs de muren van vervallen straten
leest men het op gescheurde affiches:
HEUTE ABEND IM VOLKSTHEATER ICH LEBE, ICH TÖTE
Men droomt zich een Drei Groschen-Oper
en men schrijft naar huis, naar de krant:
Hier wonen mensen die met de tram
naar het theater gaan om de werkelijkheid
We memoreerden daarop natuurlijk, zij het met weinig woorden, hoe zo korte tijd later de hele politieke en sociale situatie ginds gewijzigd is. Gottlieb meende dat er nu evenwel niet minder aanleiding is voor melancholie.
‘Ja, na zó veel verschrikkelijke dingen opeens de kans om het goed te doen - en dan blijkt het ideaal toch eigenlijk een tweedehands Volkswagen te zijn. Neem me niet kwalijk, het is al een cliché natuurlijk, en de praat van een oude man bovendien, maar dat men zich blijkens zijn daden serieus in de eerste plaats gestoord heeft aan die malle kleine autootjes - het stemt me heus verdrietig.’
‘Zie het als een symbool’ zei ik. ‘Je weet dat ik al helemaal niet van auto's houd, maar voor veel mensen is het een symbool van de vrijheid.’
‘Jawel, ik weet dat wel, maar het maakt me toch droevig. Men keert eenvoudig terug tot het kapitalisme, tot het materialisme. Het is ondanks alles een teruggang, en nog wel naar een materia- | |
| |
lisme dat zich inmiddels heeft geperfectioneerd, dat heeft doorgewoekerd. Het staatssocialisme was minstens zo'n erge zonde, en het systeem blijkt nu eindelijk en terecht mislukt te zijn. Het gaat aan zichzelf ten onder. En natuurlijk is het schitterend dat men de vrijheid heeft om kapitalist te worden - alleen moet men het dan juist niet doen. Misschien ben ik wel een voorstander van het vrijwillig socialisme.’
Ik had Gottlieb eigenlijk nog nooit iets over politiek horen zeggen, en het verbaasde me dat hij er zich nu zo over opwond. Zijn laatste zin had welhaast cynisch geklonken. Het goudstempelapparaatje was inmiddels te heet geworden en de versiering die hij ermee aanbracht werd te diep en te vaag. Met een klap legde hij het ding terug en draaide het gas uit. ‘Ik wil alleen maar zeggen dat men niet terug moet gaan, maar juist een stap verder, naar zeg maar: de schenkingseconomie.’ Hij wuifde mijn belangstelling verder wat weg en ging op de bank aan tafel zitten. Ik merkte voor het eerst op dat Gottlieb zich wel degelijk voor dit soort onderwerpen interesseerde, zich er zelfs persoonlijk bij betrokken voelde, en kennelijk gevormde ideeën bezat ook op dit terrein. Het wekte bij mij nu de indruk dat hij zich wellicht van dit terrein in de loop der jaren had teruggehouden. De reden daarvoor zou ik nog willen achterhalen.
‘Hier, neem jij dit maar,’ zei Gottlieb, en hij nam het boekje dat hij gemaakt had in zijn handen: ‘ik maak voor B. wel een nieuw.’
| |
Vrijdag 26 oktober 1990.
Iets wat Gottlieb vandaag zei leek me aan te sluiten bij ons gesprek van gisteren:
‘“Idealisme” wordt door velen op het ogenblik gezien als een lelijk woord. Voor hen heeft het te maken met vaag, dromerig, zwak. Men weet het niet in verband te brengen met de concrete werkelijkheid, en vergeet dat de hele werkelijkheid uit ideeën voortkomt! Het ideaal is daarbij nog meer dan een idee, het is een idee dat van liefde is vervuld. Wat kan vruchtbaarder zijn voor de werkelijkheid? Het zal wel samenhangen met wanhoop, met teleurgesteldheid wanneer veel mensen “idealisme” als een negatieve term ervaren. Misschien op dezelfde manier als waarop tegenwoordig het woord “heilig” meestal gebruikt wordt in de betekenis van “schijnheilig”. Men noemt iemand “heilig” en trekt daarbij een zuur gezicht om te tonen dat men hem eigenlijk een abjecte hypocriet vindt. Ik begrijp dat cynisme wel, want er is inderdaad veel hypocrisie - maar er bestaat ook heiligheid! Nou ja, daar wil ik het nog wel eens een andere keer over hebben.
Als ik “idealisme” zeg bedoel ik “toegepast idealisme”, dan bedoel ik ideeën die tot eigenschap hebben dat ze ons de wil geven, en de kracht, om juist aan de werkelijkheid bij te dragen! Alleen de idealist is progressief.’
‘Ja maar, is wat jij nu omschrijft dan niet hetzelfde als wat anderen juist realisme noemen?’ vroeg ik, wel wat plagerig.
Gottlieb snoof. ‘Als ik me kwaad maak zeg ik nee.’ Hij keek me nijdig aan. ‘Dan zeg ik dat “realisme” juist een lelijk woord is. Als je je willens en wetens beperkt tot wat er nu is in de wereld, of eigenlijk zelfs slechts tot wat je kunt zien van wat er is, dan is dat de dood in de pot! Dat realisme is per definitie conservatief.’
Ik schrok wat van zijn opnieuw nogal heftige toon. Gottlieb grinnikte en legde zijn hand op mijn schouder. ‘Maar als ik een verstandige bui heb zal ik je gelijk geven. Mijn toegepast idealisme verschilt misschien niet zoveel van wat een ijverige pragmaticus “realisme” noemt. Als hij moraliteit bezit, als hij geen cynicus is, bedoelt hij misschien net zoiets als ik. Dan is het als met het glas dat òf half vol is òf half leeg. Het is
| |
| |
alleen dat ik het niet uit kan staan een “idealist” genoemd te worden in de betekenis van “vage dromer”. God weet hoe ik mijn hele leven heb gewerkt in realiteit, en de waan van de dag, van het moment, heb bestreden.’
| |
Zaterdag 27 oktober 1990.
Gottlieb toonde mij vanmorgen de korte brief die hij van zijn dochter had ontvangen. Hij bevatte niet veel meer dan een vriendelijke groet en meldde haar behouden aankomst. Om haar vader te troosten had ze er een tekeningetje bijgevoegd, op een correspondentiekaartje, van de avenue in Parijs waar ze woont, die, herfstig, inderdaad dezelfde kleuren vertoonde als de laan hier in Z. Zo kon hij haar wellicht nabij wanen, schreef ze. Fiora is lief, bescheiden en kunstzinnig. Haar ronde meisjeshandschrift ontroerde mij zozeer als haar vader.
| |
Zaterdag 28 oktober 1990.
Vanavond bij Gottlieb gegeten. We waren maar met ons tweeën. Hij klaagde wat over de ouderdom, maar tijdens ons gesprek viel me op hoeveel mensen hij deze week weer had ontmoet en met hoeveel hij er correspondeerde. Hij bezit zeer vele contacten in de wereld, en hij onderhoudt ze met liefde en ijver. Die eenzaamheid hangt er dus in elk geval niet van af hoe druk men met anderen omgaat. Ik wil hem daar toch nog eens over spreken.
Onze maaltijd was uiterst eenvoudig. Desondanks moest ik daardoor denken aan iets dat ik vorige nacht op de radio had gehoord. Het is namelijk mijn gewoonte om als ik laat thuiskom van een bijeenkomst nog een half uurtje naar de Worldservice van de BBC te luisteren om de zinnen te verzetten. Er is daar altijd wel een nieuwsbericht of het een of andere praatje te beluisteren. Ditmaal werd er een fragment voorgelezen uit een boek - ik weet niet van wie, ik viel midden in de uitzending - waarin de maaltijd, in zijn gebruikelijke samenstelling, spottenderwijs genomen werd als een beeld van de ontwikkeling van de aarde. Ik vertelde Gottlieb wat ik gehoord had en hoe die onbekende schrijver de potage of de bouillon had vergeleken met de oersoep waarin het volgens sommigen allemaal begonnen is, waarna visachtige wezens als het ware ter tafel verschenen. De dieren en planten die zich vervolgens ontwikkelden zou men dan terugvinden in het vlees en de begeleidende groenten, terwijl ten slotte in het dessert de mens verschijnt. De, kennelijk Engelse, auteur die dit schitterende beeld bedacht had, sprak bij het dessert over de pudding die met zijn gecompliceerde samenstelling een typisch menselijk product was, evenals de immers langs ambachtelijk-scheikundige weg vervaardigde kaas die helemaal aan het eind van de maaltijd wordt genoten.
‘Hij had aan het eind van zijn verhaal misschien de mens ook kunnen opvoeren als de rijpe vrucht die de maaltijd bekroont’ voegde ik er nog aan toe. ‘Wil je een appeltje?’
‘Jaja, lach maar’ zei Gottlieb. ‘Ik ben trouwens benieuwd wat die schrijver van jou te zeggen zou hebben over de wijn die elke gang begeleidt.’
‘Hij ziet er vast de geest niet in die de ontwikkeling leidt, als je dat soms bedoelt. En die ook zichzelf bij elke gang metamorfoseert.’
‘Ik weet niet wat schunniger is, Frank, de mens als pudding of de geest als droge port! Pas maar liever wat op je woorden.’
Ik begreep dat ik mezelf enigszins in een onaangename stelling had gemanoeuvreerd. Gottlieb heeft altijd een gruwelijke afkeer gehad van spot (zijn humor ligt op een ander gebied) en wat ik als luchtige conversatie had bedoeld nam hij pijnlijk serieus.
‘Je kunt daarom lachen natuurlijk,’ zei hij, ‘maar het is een van die vele fantasieën die het bekrompen Darwinistische wereldbeeld onderstrepen en vanzelf- | |
| |
sprekend maken, als was het een objectieve waarheid en niet een theorie. Niet dat Darwin zèlf bekrompen was, maar zijn navolgers, de schoolmeesters, de krantenlezers. De BBC-luisteraars, jongen! Weet je wat ik net zo goed zou durven beweren? Dat de levenslange gewoonte van zulke burgerlijke maaltijden het programma heeft bepaald voor Darwins theorie, en het tot een logische, voor de hand liggende verklaring heeft gemaakt voor de burgerij en in de wil, in het gebied van de gewoontes de basis heeft gelegd voor de vanzelfsprekendheid die mensen erbij ervaren.
Ach, ik overdrijf natuurlijk, maar wie heeft de durf om de gedachte werkelijk te vatten dat de mens niet achteraan komt, maar in aanleg voorop is gegaan bij alles wat ontwikkeling van de aarde is, ja altijd nog voorop gaat, hoe gebrekkig je het voorlopige resultaat mag vinden, terwijl de dieren en de planten, het gesteente zelf, de slakken zijn, de uitscheidingsprodukten, van al die eerdere pogingen om mens te worden. Die gedachte bestaat ook al haast een eeuw, maar in Engeland eten ze liever pudding!’
| |
Woensdag 1 november 1990.
Mijn collega Maarten voert deze week het Requiem van Mozart uit met het koor van zijn oudste leerlingen. Ook het orkest bestaat uit leerlingen, aangevuld met medewerkers en vrienden van het Instituut, allemaal amateurs. Alleen als solisten gebruikt hij bevriende professionals. Hij zocht nog een paukenist en kwam zo terecht bij de directeur van onze plaatselijke muziekschool. In plaats van hem te helpen vrat deze steïle Fries nog iets van zijn hart weg door zich verbijsterd te tonen dat iemand het waagde dergelijke muziek uit te voeren ‘met kinderen en amateurs’. ‘Vorig jaar’, voegde hij er nog aan toe ‘zijn mensen van mij wezen luisteren naar jullie uitvoering van Haydn's Stabat Mater, en ze zaten meermalen met gekromde tenen.’ Maarten vertelde het ons enigszins ontdaan.
‘Ach wat’ zei Gottlieb, ‘jalousie de métier. Je hebt drie soorten musici. In de eerste plaats is er de enthousiaste amateur die misschien technisch onvolkomen is maar met een aanstekelijk plezier musiceert. Dan heb je de brede middenmoot van ‘beroeps’, waar die Xma toe behoort, en die bestaat uit technici, vaak bloedeloos, zonder durf. Voor hen blijft muziek wiskunde - wat het eigenlijk ook is, maar waar het hart, niet het hoofd, de schoonheid van kent. Het zijn geen kunstenaars, het zijn ingenieurs, of zelfs ambtenaren. En dan heb je de grote kunstenaars, de werkelijke musici, die de technische perfectie, de volkomen beheersing combineren met enthousiasme en het ware amateurisme - in die zin dat ze uit liefde spelen, en zich aan geen ambtelijke beperking storen. Trek je van die Xma niets aan.
Vergeet bovendien niet dat in de laatste tientallen jaren de grammofoonplaat de overwaardering van de techniek heel erg heeft bevorderd. Wie een levende en levenslustige uitvoering als die van jou beluistert met kille hifi-oren, gewend aan de kunstmatige, bedrieglijke perfectie van zijn stereo-installatie weet niet werkelijk meer wat muziek is. - Er nog van afgezien dat het jou in de eerste plaats om de pedagogie gaat.’
‘Natuurlijk,’ zei Maarten, ‘voor mij is het hele project nu al geslaagd, al vóór de uitvoering. Ik heb mijn leerlingen een heel jaar lang in deze muziek binnengevoerd, en ik ben heel tevreden als ik zie hoe ze zich daarin nu bewegen, en met hoeveel enthousiasme en verwachting ze zich nu op de uitvoering voorbereiden!’
‘Het zal schitterend worden’ voegde ik er nog aan toe, en overwoog ten slotte hoe merkwaardig het is dat je met zeventienjarigen zulke dingen inderdaad ongestraft kunt doen, het Requiem uitvoeren, Goethe's Faust spelen of de klassieke tragedies - zoals ikzelf meermalen
| |
| |
gedaan heb -, terwijl, wanneer je zoiets probeert met volwassen amateurs, het al snel iets gênants krijgt, iets beschamends. Het moet ermee te maken hebben dat kinderen zoiets doen op basis van hun verwachtingen, van hun nog onbezoedelde toekomst, terwijl volwassenen werken op basis van hun verleden, van hun beperkingen. Gottlieb beaamde dat en noemde het ‘de kracht van de hoop’.
| |
Donderdag 2 november 1990.
We troffen elkaar in de stad - allebei met een boodschappentas, het was markt - en ik maakte van de ontspannen atmosfeer gebruik om met zo weinig mogelijk melancholie terug te komen op Gottliebs opmerking van een paar dagen geleden over de eenzaamheid van de ouderdom.
‘Ach, dat moet je zo zien,’ zei hij, ‘eenzaamheid heeft niets te maken met hoeveel mensen je ontmoet. Zelfs als je intensief met velen omgaat kun je eenzaam blijven. Het gaat om die enkele geliefden. Dat is te zeggen: om de mensen waar jij van houdt. Al word je zelf bemind dan kun je nog eenzaam blijven, wanneer je hart verstokt is. Maar als je zelf liefhebt kun je niet eenzaam zijn.’
Omdat het me pijnlijk leek de meest voor de hand liggende vraag te stellen: is er dan niemand die jij bemint, dat je je eenzaam voelt? - want dat zou inhouden dat ik mijn vriend van liefdeloosheid zou betichten - ging ik liever op zijn voorlaatste opmerking in. ‘Maar stellig kan toch, laten we zeggen, de liefde van een vrouw zo omhullend zijn dat àl je leed wordt weggenomen en er geen sprake van is dat je hart verstokt kan blijven?’ ‘Ik geloof zeker dat het mogelijk is, maar niet voor lang. Zulke vrouwen zijn er zonder meer, maar ik vrees dat geen man oprecht genoeg is, of onzelfzuchtig genoeg om alleen in liefde te kunnen leven. Hij zal na kortere of langere tijd zich terugtrekken in zichzelf, en de affaire zal een pijnlijk einde krijgen. Zo zwak is de mens nog maar ontwikkeld. De man tenminste - en veel vrouwen zien dat niet en willen ook zo zijn. Wat een tragische vergissing.
Maar dat bedoelde ik eigenlijk niet toen ik over eenzaamheid sprak. Het is niet zo dat ik niemand zou beminnen, of dat er niemand van mij zou houden. Het zou een belediging voor jou zijn trouwens, mijn vriend. Het was maar iets dat me ontviel. Ik bedoelde de kou die de ouderdom soms in me oproept. Dan wil ik niet meer helemaal bij de aarde horen en kan die toch niet verlaten. Dan zijn het juist de mensen die me vasthouden, dan is het juist de liefde die me eenzaam maakt.’
|
|