Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 136(1991)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [1991/1] Stefaan van den Bremt Spel van zinne Statie (naar El Greco) Rood is het kleed van de man in het midden van het grauw met stormhoed en hellebaard. Niemand heeft oog voor die man in het rood tussen twee anderen die men ontbloot. Zijn kleed springt in het oog, in de hals graait reeds een inhalige hand. Het harnas van de edelman die erbij staat of het hem niet aangaat spiegelt het vuur van dat rood. In hun blauw of geel gewaad staren vrouwen naar het gejaagd getimmer van een knecht wens witte tuniek van de weerschijn blauwt. Groen draagt de man die grijpt naar het rood. [pagina 2] [p. 2] Staatsie (naar Velázquez) Vraag geen audiëntie meer; hij geeft belet in eeuwigheid, geschilderd om den brode met Spaanse spaarzaamheid in het palet en in de aankleding: de antipoden van goud en purper, en het wit rochet, en witter nog de kraag tegen die rode voorhang, de achtergrond van dit portret. Hier zijn geen woorden meer van node. Ziet u, alleen zijn blik verraadt de stem van deze Innocentius de Tiende. Alleen uw blik kust nog zijn ring: zie hem daar aan zijn rechterhand, de oudgediende, voor zij aan bul of ban zijn zegel hecht en wat aan 't oog onttrokken is beslecht. [pagina 3] [p. 3] Variatie (naar Bacon) Noch ban noch bul: een val, een schreeuw in den hoge, ijlte en geen been om op te staan. Paars slaat lila uit, paus krijt wit als zijn rochet: Help! Help mij te dragen! [pagina 4] [p. 4] Oude bekenden (naar Dürer) Wat jaagt hij nog na, die late ridder? Tussen Dood en Duivel te kijk gezet, tuurt hij strak naast hen, voor zich. En trekt het paard de teugel aan, of hij om de dood geen geduvel wil. Naast 't parmant stappend paard draaft bedaard een jagershond die zichtbaar geen fijne neus voor dit spel van zinne heeft. Nog heeft de Duivel het na- kijken, de Dood heeft de tijd. [pagina 5] [p. 5] Albrecht Dürer, Ritter, Tod und Teufel (‘Der Reuter’), 1513, Kupferstichkabinett, (West-)Berlijn. [pagina 6] [p. 6] Melancholia (naar Dürer) Terzijde is een ladder opgericht naar waar het daagt of al begint te grauwen. Daar torst een lam de vijfkantig gehouwen sluitsteen, en niemand die zijn last verlicht. De engel met de passer - nog verricht hij niets: hij peinst, zijn kleed in stroeve vouwen. Zijn broertje op de molensteen benauwen de dingen in dit twijfelachtig licht. In onbruik hangt de weegschaal, en de zand- loper loopt leeg. Het klokje klept niemand. De tafel der getallen is ontregeld. De duivel heeft vandaag de dag verzegeld. Over een dode zee of Duits meer, zie de Zwarte Zon van de Melancholie. [pagina 7] [p. 7] Albrecht Dürer, Melancholie (‘Melencolia I’), 1514, Bibliothèque Nationale, Parijs. [pagina 8] [p. 8] De gedeelde mantel (naar El Greco) Hoog op de smetteloze schimmel met goudbrokaat op de sjabrak, wat onvast in dat pronkzadel: Martinus. Zie zijn linkerhand, weet zij niet dat de rechter met de scherp geslepen degen een ondeelbaar ogenblik zijn hele mantel te tweeën snijdt? Vorige Volgende