| |
| |
| |
Hugo Bousset
Kroniek
Leon de Winters vomitorium
Leon de Winter, Hoffman's honger. Amsterdam, De bezige bij, 1990, 290 p.
In zijn bijzonder onderhoudende wekelijkse column in De Standaard schreef onze writer-in-residence Willy Spillebeen over zijn USA-indrukken in Madison het volgende: ‘Zoveel wanstaltigheid heb ik nog nooit bij elkaar gezien. Sommigen kunnen zich bijna niet voortbewegen, ze schuiven, ze schommelen, ze scharrelen vooruit. Sommigen van middelbare leeftijd, zelfs nog jonger, hebben een stok nodig om hun kilo's min of meer in evenwicht te houden. Stress? Zo wordt gezegd. Ik vind het leven hier helemààl niet stresserend, het verloopt rustiger dan bij ons, het milieu is gaver, zoveel groen, zoveel water, dit is een heel gezonde omgeving. De oorzaak van die zwaarlijvigheid is natuurlijk het komplete gebrek aan eetkultuur en vaste eettijden. De gemiddelde Amerikaan - jong of oud - eet blijkbaar altijd. En als hij niet eet, drinkt hij (softdrinks!). Meestal doet hij beide tegelijk. Een papieren beker o.a. cola van een kwart liter of een halve liter, plus een reusachtige zak popcorn’ (13.10.1990).
| |
Wasserettes en inktvisringen
Deze tekst is de gedroomde inleiding voor een kroniek over de nieuwe roman van Leon de Winter (1954), Hoffman's honger. De hoofdfiguur van het eerste hoofdstuk, de 49-jarige Amerikaan Freddy Mancini, eigenaar van twaalf wasserettes, loopt hongerig door Praag, waar hij met vakantie is. Het loont de moeite de woordenschat van ‘la grande bouffe’ op een rijtje te zetten: ‘De honger stak als een bajonet in zijn maag en sneed door zijn hart naar zijn keel’; ‘De tranen stonden in zijn ogen. De hond in zijn maag had zich vastgebeten. Het beest probeerde een gat in zijn middenrif te scheuren opdat het zijn kaken in Freddy's vette hart kon zetten’; ‘Hij rook bakolie, een zware, warme lucht die de smaak van french fries en gefrituurde inktvisringen in zijn mond bracht, gevolgd door een golf heet speeksel, ‘hongervocht’ was hij het zelf gaan noemen, stroperig keelwater dat de brokken die hij slikte soepel naar zijn maag transporteerde’; ‘De honger begon woest zijn lijf te verscheuren, zijn maag werd opgegeten, hij zou verdwijnen in een gat dat hij zelf was’. De vraatzucht van de 175 kg. wegende Freddy wordt, anders dan bij Spillebeen, in verband gebracht met allerlei psychische factoren. Freddy hongert ‘naar vervulling en eeuwigdurende bevrediging’. Volgens zijn diëtiste zit het bij hem allemaal in zijn hoofd: ‘Bij jou is honger iets mentaals’. De man met de enorme buik onder de immer zwetende borstkas is niet gelukkig en hij legt zelf een verband tussen zijn seksloos bestaan en zijn steeds groeiende omvang. In het kille, lege Praag van voor de omwenteling - een metafoor voor de ‘hel’ - wordt het hem duidelijk: hij is slaaf van zijn maag, een reusachtige baby, gekenmerkt door het ontbreken van hoop en een floers van ontroostbaar verdriet. De hel is het niks. Hij moet voortdurend eten om te beletten dat hij
in dat niks zou verdwijnen. Aangrijpend en hallucinant is zijn zoektocht naar voedsel in het uitgestorven nachtelijke Praag. In de straat waar hij het opgegeven restaurant niet vindt, verliest hij zijn evenwicht en smakt op
| |
| |
de grond. Hij verlangt er trouwens naar dat zijn ik uit zijn vette lijf zou wegzweven naar het licht. Maar de werkelijkheid is anders: hij wordt beroofd, wankelt recht en ziet hoe een andere Amerikaan gekidnapt wordt.
| |
Cobra en porno
Niet alleen Freddy Mancini, ook de 59-jarige Nederlandse jood Felix Aaron Hoffman heeft honger. We ontmoeten hem in zijn Praagse ambassadewoning, etend aan de resten van een receptie. Zijn smaak is veel exquiser dan die van Freddy, die het vooral moet hebben van fastfood en tv-dinners. Hij zit aan een volle tafel vol salades, vleessoorten en pâtés, krab en kreeft, kazen, vruchten en noten, champagne, wijn en likeur. Verder is er nog verse eendelever, een hele Parma ham, een fles Brouilly, haring, vodka, kaviaar, een fles champagne. Hoffman heeft een zware kin en brede schouders; hij weegt zo'n twintig kilo te veel. Hij heeft zijn lichaam zwaar op de proef gesteld: lange werkdagen in warme landen, veel gegeten en gedronken, tot enkele jaren geleden kettingroker. Maar verder heeft hij ‘geen hobby's, geen passies, geen bezigheden’. Geen liefde bindt hem nog aan zijn vrouw Marian, alleen verdriet. Hij heeft het recht op leven al lang verspeeld en is niet meer dan een slapeloze alcoholicus met chronische honger. Sinds 6 september 1968 - de roman speelt zich af in de tweede helft van 1989 - is hij slapeloos en de gevangene van zichzelf. Elke nacht eet en drinkt hij zich naar de verlossing van de ochtend toe. Die bewuste 6de september is zijn dochter Esther gestorven aan leukemie. En zestien jaar later sterft haar tweelingszusje Mirjam aan een overdosis drugs. Seks is ook al zes jaar geleden. Hij hongert naar innerlijke vrede; 's nachts etend voor de t.v. bezweert hij zijn gevoelens van angst, schuld en wroeging. En nog veel oudere demonen: de vergassing van zijn joodse
ouders in de tweede wereldoorlog. Zijn vrouw Marian geeft zijn honger een naam, ‘zoiets als “Parkinson's” of “Alzheimer's” - zij noemde het “Hoffman's Honger”.’ Die honger wordt nog aangescherpt door zijn mierelend gepieker. Zijn gezin dat stukviel door de domme dood van Esther. Mirjam die de schuld op zich laadde: de rivaliteit met Esther had tot een geheime doodswens geleid. Mirjam stopte met haar studie, sliep in Amsterdamse kraakhuizen, ging zwaar aan de drugs, nam bewust een overdosis. Later verneemt Hoffman iets wat hij bijzonder moeilijk kan verwerken: Mirjam speelde in een pornofilm mee. Hij koopt het filmnegatief en de copieën van de producer af voor 1,3 miljoen gulden, de waarde van al zijn Cobraschilderijen. Hij vernietigt alles, op één copie na. Die heeft hij nodig om het gezicht van zijn dochter nog ooit te kunnen zien: Mirjam
| |
| |
heeft zichzelf uit alle foto's weggeknipt. Lang voor de overdosis knipte ze zich uit het bestaan weg. Hoffman zit nog met een ander probleem: bij het zien van de porno heeft hij gevoeld ‘hoe een gruwelijke opwinding zich binnen honderd seconden van zijn schoot meester maakte’. Hij voelt een ‘Bijbelse Schaamte’. Hij heeft het incest-taboe overtreden. Helemaal alleen moet hij tekeer gaan tegen zijn zwarte ziel, tussen de aarde, waarin zijn kinderen liggen, en de lucht, waarin het stof zweeft van zijn vergaste ouders. Hij krijgt een hartinfarct, dat hij overleeft.
| |
Spinoza by night
Om zijn schaamte te overwinnen (‘Hij kende schaamte omdat hij de oorlog had overleefd, schaamte voor de machteloosheid bij het sterven van Esther, schaamte als hij Marian aankeek’) leest Hoffman in het holst van de nacht de joodse filosoof Spinoza, van wie hij verlossing verwacht dankzij ‘de verbetering van het verstand’ dat ‘tot de ware kennis der dingen’ leidt. Spinoza laat varen waar Hoffman in zwelgt: rijkdom, eer en lust. Zo wordt het verstand gezuiverd om beter de natuurwetten te begrijpen, en dus God. Naar dat inzicht en naar die zuiverheid verlangt Hoffman heftig, om de ‘panische beelden’ te bezweren en eindelijk de rustgevende slaap terug te vinden. Al meer dan twintig jaar is hij ononderbroken bij zichzelf te gast en is hij die gastheer gaan haten. Volgens Spinoza is de verbeelding iets wat de ziel ondergaat en weten wij ‘hoe wij ons met behulp van het verstand van haar kunnen bevrijden’. Dat is precies wat Hoffman zoekt: ‘De verbeelding en het geheugen waren inderdaad Hoffman's kwelgeesten, hij wilde ze vermorzelen, ze vernietigen, zich van hen bevrijden’. Maar Spinoza's God biedt geen ontsnapping. Met diens abstracte godsidee kan hij niet in discussie treden: hij kan zijn zonden niet bekennen, vergiffenis krijgen.
| |
Vomitorium
Hoffman kan alleen via zijn gehavende lichaam genezen. Hij leidt aan verstopping, ‘een vorm van impotentie’. ‘Zijn darmen hadden een van de meest fundamentele lichaamsfuncties - het verwijderen van kwalijke stoffen - opgegeven, en de tot steen verhardende drollen schuurden en bonkten en smeekten om laxeermiddelen’. Hij verlangt ernaar zijn lichaam te zuiveren. In dezelfde sfeer kunnen we de talrijke kotsscènes situeren. Het lijkt erop of Hoffman veel eet om daarna alles met grote wellust uit te kunnen kotsen. Tussen twee rijkelijke maaltijden in steekt hij een vinger in de mond. Het Romeinse vomitorium is nu een WC-pot geworden. Na het braken is zijn lichaam ontregeld, ‘maar in zijn hoofd heerste berusting’. Op een grote diplomatieke receptie bedrinkt hij zich en geeft hij opnieuw over: de malse kalfsmedaillons in Marsala en de puree met gestoofd witlof zijn ‘half verteerd en onherkenbaar verminkt, zoals zijn leven’. Hij verlangt ernaar dat zijn ouders hem in slaap zouden kussen, troosten en wassen. Maar de échte slaap vindt hij pas als hij eindelijk nog eens naar bed gaat met een vrouw. Niet alleen is hij trots dat zijn onttakelende lichaam nog sterk genoeg is om een vrouw van dertig te bevredigen, ook valt hij daarna in een diepe en deugddoende slaap, ‘gelukzalig en verlost van de nachtmerrie waarin zijn kinderen waren gestorven’. Hij zegt tegen Irena: ‘Jij hebt me verlost’. Maar hier klopt iets niet: door de dubbelspionne Irena Nová raakt de diplomaat in een spionagezaak verwikkeld die hem zijn baan kost. Werd hij door Irena gemanipuleerd? Uiteindelijk rest hem alleen nog Marian. Hij leert bidden zonder te geloven en wacht nederig het einde van de eeuw af: met die
| |
| |
roteeuw hoopt hij ook zijn vergiftigd ik te begraven.
| |
De oude gloed van het Herrenvolk
De maatschappelijke achtergrond van de roman, die zich afspeelt tussen 21 juni en 31 december 1989, wordt gevormd door de omwentelingen in het oostblok, vooral in Duitsland en Tsjechoslovakije. De val van de Berlijnse muur, Dubcek die de menigte toespreekt: het gebeurt allemaal in het tijdsbestek van de roman. Alleen wekken die gebeurenissen bij Hoffman ‘averechtse’ reacties op. Als jood vond hij het statu-quo tussen de twee machtsblokken nog het beste van het slechte. Het ineenstuiken van de communistische ideologie en dus ook van het machtsevenwicht maakt hem angstig voor een nieuwe golf van ‘nationalisme, rassenwaan, jodenhaat’. In zijn ogen willen de Polen een Rooms Rijk met de Paus op de troon; de Oostduitsers zijn boven alles Duitsers en willen allemaal achter één vlag marcheren; de Hongaren dromen weer van iets meeslepends als het Habsburgse imperium. Hoffman is als de dood voor vrije Roemenen, ‘die in de oorlog de Duitsers hadden voorgedaan hoe je het best joden kon vernietigen’; ook de Hongaren hebben heel wat antisemieten als premier gehad; en wat als de Duitsers echt verenigd worden? Bij de eerste gaten in de Berlijnse Muur heeft hij ‘de Moffen aan weerszijden van de Muur bekeken en de oude gloed van het Herrenvolk straalde uit hun bezopen koppen. Het zou niet lang meer duren of ze zouden de verloren gebieden in Polen en Tsjechoslovakije en Rusland opeisen en weer brullen om een Groot-Duitsland’.
| |
Postmoderne spionageroman
De roman Hoffman's honger wordt niet alleen bevolkt door de getormenteerde vreters Freddy Mancini en Felix Hoffman: een paar hoofdstukken kijken we mee door de ogen van John Marks en Irena Nová. Beiden zijn hoofdrolspelers in een ingewikkeld spionagenet waarin - behalve Hoffman - ook de Amerikaan die Mancini in Praag zag kidnappen meespeelt. De spannende plot is reconstrueerbaar; alleen weet op de duur niemand nog wie wie bedriegt. Dubbelspionnen kunnen dan toch weer overgelopen zijn; niemand is nog te vertrouwen en dat blijft zo tot op het einde van de roman. In feite gaat het dus om een anti-spionageroman, die vooral wil illustreren dat iedereen een andere werkelijkheid ziet. Zelfs de Amerikaanse specialist Marks weet niet meer wie hij nog kan geloven: niets is onmogelijk. Knipogend naar zichzelf en naar het postmodernisme schrijft De Winter over hem: ‘Hij herschikte de werkelijkheid. Hij verzon verhalen die absurder waren dan die van Irving en realistischer dan die van Updike’. Zelfs de secure, getrainde, maniakale Marks weet niet meer waar zijn verbeelding ophoudt en de werkelijkheid begint. Ook de beste lezer van spionageromans raakt het spoor bijster als hij verneemt dat Marian Hoffman niet alleen aan hét boek over Vondels sonnetten schrijft maar ook als Marks gewezen minnares in de spionage zat. En houden we in deze mallemolen van (zelf)bedrog in het oog dat Hoffman naar bed gaat met een (allicht overgelopen) dubbelspionne. Genoeg gepuzzeld: deze puzzel is niet te leggen, en dat zal wel een metafoor zijn voor de onvatbaarheid van de werkelijkheid. Die metafoor wordt nog versterkt door de vervaging van de grens tussen oost en west, tussen kapitalisme en communisme. Men vreest dat de (dubbel)spionnen zullen overlopen, maar naar wie? Ook Hoffman moet op de vlucht, maar waarvoor? Deze ‘onafgemaakte jood’ legt op 1 januari 1990 gedwongen zijn functie als ambassadeur neer. Alleen het geringste blijft
over, houdt allicht stand in dit inferno van gefrustreerde food junkies en overbodige spionnen, van ineenstortende machtsblokken en dreigende jodenhaat, dat wat
| |
| |
Hoffman ziet in Marians ogen, na al die jaren van bijziendheid, constipatie, impotentie en vraatzucht: een flikkering van liefde. Het klinkt zelfs een beetje kitscherig, maar ook dat is postmodern. En dus weer niet écht waar? Ik krijg er honger van.
|
|